het standpunt der kunst geoordeeld zijn deze verzen mooie verzen, groote verzen, die hoog gaan, die niet schimpen en vloeken op banale manier, maar die droevig luiden als klokken en helder zingen in onbesmette taal. En al is men het in 't geheel niet met hem eens, men zal bij de lezing geene verachting gevoelen voor den man, die zulke verschrikkelijke dingen kon zeggen eer; zal men medelijden hebben met den ongelukkige, als men zooveel bitterheid, in zijn ziel ziet opgekropt.
Doch de lezer oordeele zelf over het gedicht, waarop de aanklacht rustte: het heet: ‘Vision’.
Im Mondlichtdämmer dehnt sich die schlummernde Haide...
Stille rings, weite bang zagende Stille,
Nur über die braunen Gräser huscht zitternd der Wind...
Auf einem Hügel kniet ein Mann und betet;
Wirr ist sein Haar und rauh ist sein Gewand.
Von seiner bleichen Stirne rieseln langsam
Blutige Tropfen nieder und sie feuchten
Die rote Erica zu seinen Füssen.
Rings Stille, bange zagende Stille...
Da dringt aus weiter Ferne her ein Ton,
Als ob Millionen Gräber jäh geborsten
Und spieen heulend ihre Toten aus.
Und auf des Sturmwinds Flügeln braust's heran,
Ein wildes Meer von weissen Nebelwolken,
Die zischend prallen an den kleinen Hügel
Und aus den weissen Wogen strecken drohend
Verweste Knochenarme ihre Fäuste
Und hinter jedem Wolkenfetzen grinst
Hohläugig starr ein modergelber Schädel
En nu vorderen ze allen samen in één vreeselijk koor, het beloofde Paradijs, Hem voorhoudend wat zij voor Hem hebben geleden op aarde en dat zij naar zijn wil de aarde hebben versmaad, omdat Hij den hemel beloofde. En dan ten slotte, daar Hij zijn woord niet kan inlossen:
‘Gib unser Leben zurück, unser verlorenes Leben!
Lügenkönig! Lügenkönig! Gib unser Leben zurück’...
Und der Mann auf dem Hügel ringt die zitternden Hände,
Sein Blick irrt empor zu den eisig glänzenden Sternen,
Von seinen bebenden Lippen ringt es sich stöhnend
‘Verzeih mir mein Gott! ich wuste nicht was ich that!’
Me dunkt, de beste geloovige kan niets anders daarover zeggen dan het woord van Christus, onveranderd: ‘Hij is een ongeloovige, God vergeef het hem, hij weet niet, wat hij doet!’ Doch ik ben afgedwaald, ik heb hier alleen over Schaumberg als kunstenaar, als dichter te spreken. En dan zeg ik dat zijn kunst is een hooge reine, sterk voelende en eenvoudig-schoon zeggende kunst, die zich niet tooit met klatergoud of valsche sieraden,, die geen komedie speelt met haar gevoel, die zingt in natuurlijke zuiver klinkende tonen zooals de vogel in de vrije natuur. Men zoeke bij hem geen groote, nieuwgevormde woorden, geen vreemde samengevoegde woorden, geen buitengewoon rythmus of geen zeldzaam sieraad van beelden. Het is alles eenvoudig ernstig gezegd zooals een mensch doet, die van de ijdelheid der dingen overtuigd is, die werkelijk doorleefde sensaties oprecht weergeeft. Doch in dien eenvoud schittert zulk een hoogheid, een klaarheid van klank, zooals die in Duitschland in de laatste tijden zelden gehoord werd. Met het individueele van visie en gevoel vormt deze klassieke zuiverheid van toon de groote oorspronkelijkheid van den dichter.
Dit alles geldt van zijn werk in het algemeen, dat beteekent echter niet, dat alle zijn gedichten meesterstukken zijn. Ook hij heeft zijn gebreken, ook zijn werk is niet volmaakt. Er staan in zijn bundeltje gedichten van tamelijk onbeduidend gehalte, men vindt er wel details, die niet passen in de lijst van het gedicht waarin ze staan en waarvan men zou kunnen zeggen, als ze niet rein waren van klank, dat ze als een mistoon uitklinken boven het geheel. Ook zou men misschien het bundeltje veel aangenamer kunnen lezen, als er meer afwisseling was in de versmaat. Bijna zoo eentonig-grijs als door het droevig-schoone Dies irae der kerk, loopt de rythmus door al die verzen van levensmoeheid en sombere melancolie. En deze eentonigheid is soms vermoeiend, vooral op plaatsen waar het gevoel te slap of de gedachtengang te klein is, zoodat men zonder te voelen of te denken wegglijdt over de verzen als gedragen op een sourdine-zacht spel van klank, dat, altijd hetzelfde, geen indruk meer maakt. Maar laat ik het er bijvoegen: deze plaatsen zijn zelden.
Emile Erens.