Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 7 (1894)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 7
Afbeelding van De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.44 MB)

Scans (452.04 MB)

ebook (8.30 MB)

XML (0.86 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 7

(1894)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 190]
[p. 190]

Kroniek

Letterkunde

Sedert vele jaren is er in de beide Nederlanden geen boek verschenen van zulke hooge kunstwaarde, in- en uitwendig, als de nieuwe dichtbundel, Iris, van Pol de Mont, en het maakt me blij en fier, dat de inhoud en de stoffelijke uitvoering beide het werk zijn van Vlamingen. Wanneer ik mijne blikken laat weiden over de voortbrengselen der poëtische litteratuur in 't buitenland, dan ontdek ik zelfs nergens, in heel Europa niet, een dichter van zoo'n veelzijdig en forsch talent als Pol de Mont, en al de nieuwe en nieuwste dichtbundeltjes komen mij voor als kleine, nederige vergeet-mij-nietjes bij de schitterende Iris van onzen stadgenoot. Ook, indien hij moest behooren tot eene groote natie, dan ging zijn naam de wereld rond.

Het lijvige boek is verdeeld in zeven hoofdstukken, achtereenvolgens betiteld: Boerenrozen, Dansstudies, Uit de Legende van Jeschoea-Ben-Jossef, Penteekeningen en ‘Memories’, Klank en Rhythmus, Uit den Wonderhoorn en Vizioenen uit de Fransche Revolutie.

Onder de eerste rubriek treffen wij zes idyllen aan in rijmlooze verzen, dichterlijke verhalen zooals Pol de Mont ze gaarne schrijft. ‘De Distelvink’ heeft ons bekoord, doch boven de overige vijf verkiezen wij die van vorige jaren, wier inhoud ons meer het vertellen waard scheen. Van den vorm zijn wij geene hartstochtelijke liefhebbers, omdat voor ons oor poëzie onafscheidelijk is van 't rijm, en alleen schoone hexameters bij onzen smaak genade vinden. Gij vreest voor eentonigheid! Maar hebben de berijmde verhalen van Coppée, Hugo, de Musset en Tennyson u verveeld?

De Dansstudies, vijftien in getal, verrukken den lezer als even zooveel meesterstukken zonder weerga, eender in welke taal. Gedichten dezer soort worden niet enkel gelezen - men geniet ze, meegesleept door den rijkdom van beeld en klank en rhythmus. Welke gamme van stemming en muziek, van den kinder- en den boerendans, tot den dans van de Almeh en dien der lansknechten! De eigenaardige, wonderbare schepping van zoo'n rei poëtische Mackart-fresken laat een indruk na als die van een prachtig vuurwerk, voor eene buitengewone gelegenheid door een kunstenaar ontworpen. De toeschouwer voelt zich goddelijk bedwelmd, en lang nog glanst, straalt en schittert het voort in zijne ziel.

In de gedichten en liederen, waarin Pol de Mont de legende van het Christuskind bezingt, herinnert zijne opvatting aan de schilderijen van den Boeren-Breughel, aan onze naïeve oude kerstliederen, en aan Fritz von Uhde's tafereelen. Ongelooflijk is de schat van gevoel, fantazie, humor en lieftalligheid, te zamen met zooveel innemende kleuren en toetsen, aan deze argelooze gotieke paneeltjes ten koste gelegd.

Beschrijvende poëzie is doorgaans vervelend, en slechts de groote meesters weten er hunne lezers door te boeien, niet alleen omdat zij het met talent en liefde doen, maar dewijl hunne tafereelen en schetsen hun gemoed weerkaatsen. In deze laatste halve eeuw hebben zoowat alle poëten van naam zich in 't beschrijven niet weinig verlustigd, ja, het is gekend, dat de geniale Fransche dichter Leconte de Lisle zich bij voorkeur op dit vak heeft toegelegd en daarvoor een bewonderend publiek vond, hetwelk nochtans van een Jacques Delille volstrekt niet meer wil hooren. Alles hangt af van het kunnen, en daaromtrent verkeert bij Pol de Mont niemand in twijfel. Zijne Penteekeningen zijn zeer fraai; zij getuigen van smaak en gevoel, en ieder trekje is zóo gelukkig aangebracht, dat de lezer elk tooneeltje, door 's dichters tooverwoord opgeroepen, als in een spiegel vóor zich ziet. Geen stuk of ik mag het een pareltje noemen, terwijl gedichten als ‘Trier’, ‘Herfst’, ‘Stervende Bloemen’ en vooral het overheerlijke, machtig aangrijpende ‘De Boomen’ als diamanten boven alles uitschitteren.

De Memories, op eene enkele uitzondering na, bieden zich aan als een laatste keur van liefdeliedjes, in steeds afwisselende maat en de meest zingende rijmen. Als vorm ken ik van Pol de Mont niets afgewerkter, tenzij misschien de twaalf stukken, vereenigd onder den verlokkenden titel: Klank en Rhythmus. Hier zweeft een adem van mysticisme over; de dichter vereenzelvigt zich met de natuur en de ziellooze stof en brengt aldus verstand en gevoel in beide, waardoor zij zich aan onze fantazie vastklampen en ons dingen te zien en te hooren geven uit eene fijnere, hoogere wereld, waar ons gemoed in oogenblikken van weemoedige afzondering, van opbeuring uit het stoffelijke mensch-zijn, onbewust naar snakt. Die melodieën zonder muziek blijven nog voortruischen in mijn binnenste.

Uit den Wonderhoorn borrelen vijftig balladen en legenden - meer niet! Zij zijn niet alle van gelijke waarde; ‘Gorm Stiernek’, ‘Sneeuwroosken’ en ‘In Kerelsland’ b.v. zou een dichter van gewoon talent ook wel kunnen maken. Daarentegen kan men in hunne soort niets schooners uitdenken dan ‘Lamok’, ‘Dévaki's Ontvangenis’, ‘De Python’, ‘Schelome's Dood’, ‘Paulinus van Nola’, ‘Van de lieve Vogeltjes’, ‘De Kurassiers van Canrobert’ en veel andere. Maar in welke woorden zal ik den lof uitspreken van ‘Halewijns eerste Bruid’ en ‘Halewijns laatste Bruid’? Mij dunkt, dat hier het hoogste bereikt is, hetwelk de dichtkunst geven kan: vinding, gevoel, verbeelding, hartstocht, - rhythmus, kleur en rijm - dat alles smelt te zamen tot eene hymne van poëzie, gelijk ik nog nooit vernomen had. Dat balladenpaar pakt den lezer als eene groote schilderij van Rembrand, als eene schepping van den vizioenenziener Böcklin, en er blijft eene kleurenharmonie in zijn ziel schemeren als na de beschouwing van Massijs' en Leys' gewrochten.

Ten laatste krijgen we zeven Vizioenen uit de Fransche Revolutie, verwonderlijk juist gezien, teekenend beschreven, aanschouwelijk verteld, kortom, vol karakter. Hoe Egalité stierf, Allons dormir en Te Versailles hebben ons het meest bevallen.

Thans nog een woord over 't boek als zoodanig.

Ik vind het geen passend kleed voor een bundel poëzie! Ja toch, het ware gelukkig gekozen als 't gewaad voor eene verhevene, statige Divina Commedia, of voor een breed golvend Nevelingenlied. Voor Iris komt het ons wel wat zwaar voor, en zou ik omslag, illustratiën, randversieringen en zelfs 't papier liever wat lichter en lachender gezien hebben.

Doch op zichzelve genomen is de uitgaaf zonder vergelijking prachtig, en de drukkerij J.-E. Buschmann haalt er eer van.

Het couvert, geteekend door Paul Buschmann, naar den smaak der symbolisten, is zeer fraai, zoowel als zijne

[pagina 191]
[p. 191]

bladomlijstingen: bloemen en loof in een bleekgroen tintje; men bespeurt overal de hand eens kunstenaars.

Van de tien prenten - ik acht dit woord hier beter gepast dan platen - is er maar éene onbeduidend, met name de Ophelia, van Khnopff. De Mont's portret, geëtst door Zilcken, is meesterlijk van factuur en gelijkenis, doch de teekeningen van Henricus, Rochegrosse, von Uhde en Karel Mertens moeten er niet voor onderdoen; die alleen betaalt men niet te duur met den prijs van heel het boek.

Summa summarum: indien de volmaaktheid van deze wereld is, dan straalt zij den lezer uit Iris betooverend in de ziel.

 

* * *

 

Eene maand geleden was François Coppée te Parijs de held van den dag. Het Odéontheater had weer eens een groot drama in verzen van hem opgevoerd: Pour la Couronne, en het kijkgraag publiek der Fransche hoofdstad was over de vertooning niet weinig opgetogen, meer omdat het bewondert alwat zijn lievelingsdichter voortbrengt, dan wegens de uitmuntende hoedanigheden van 't stuk.

Pour la Couronne is een fantaziedrama; het speelt daar ergens in de Balkans rond het einde der xve eeuw, tijdens de invallen der Turken.

Prins Michel Brancomir, de Slavische vechtersbaas, de dappere overwinnaar der Aziatische barbaren, ontsteekt in woede, omdat zijn volk, op wiens dankbaarheid hij had durven rekenen, niet hém tot koning kiest, maar wel den afgeleefden bisschop Etienne. Zijne afgunst, te zamen met zijne heerschzucht, doen hem het oor leenen aan een spioen der Turken, en, aangezet door zijne jonge trotsche vrouw, besluit hij, zijn vaderland voor eene vazallenkroon aan sultan Mahomed II te verkoopen.

Doch zijn heldhaftige zoon Constantin ontdekt nog bijtijds de samenzwering. Het behoud van zijnen stam boven het leven des vaders stellende, aarzelt hij niet dezen te dooden. Niemand vermoedt echter iets van dit vreeselijk schelmstuk, integendeel, men neemt aan, dat generaal Brancomir gesneuveld is bij den vernieuwden hardnekkigen inval der Turken, en zijn volk richt hem in de hoofdstad een ruiterstandbeeld op.

Doch wat gebeurt er? Constantin, Michels plaatsvervanger aan de spits van 't leger, verteerd en ontmand door gewetenswroeging, bestrijdt den vijand slechts met slapheid, en zijne soldaten, vervoerd door hunne verbittering en wanhoop, beschuldigen hem openlijk van verraad. De koning weigert echter aan zulke aantijging te gelooven, totdat de valsche Bazilide, de stiefmoeder van den rampzaligen jongeling, bij wien zij vergeefs gepoogd had te bereiken, wat door den dood van haren echtgenoot mislukt was, bij middel van een bedriegelijk perkament den argeloozen grijsaard overtuigt.

Constantin bewaart zijn geheim; hij wil alles trotseeren als boete voor den oudermoord. Zijne rechters veroordeelen hem, om, geketend aan het bronzen beeld zijns vaders, door iedereen bespot en gehoond, den dood af te wachten. Bovenmenschelijke straf! Maar de schoone slavin Militza, aan wie hij weldaden bewezen en zelfs tot eene soort van liefdepand een dolk geschonken had, verlost hem door een doodsteek, en roepende: ‘Ik min u!’ stelt zij daarop met hetzelfde wapen een einde aan haar eigen leven.

Zooals men uit die beknopte samenvatting ziet, is 't een romantisch drama, gelijk Alexandre Dumas en Victor Hugo er schreven. Taal en stijl zijn echter beter verzorgd dan bij den eerste; tevens staat het vaster op zijne pooten dan de over 't algemeen zoo dwaze stukken van Hugo, den overigens genialen dichter. Voeg er de onberispelijke, welluidende verzen bij, zooals Coppée die weet te maken, en wij begrijpen volkomen de ingenomenheid en geestdrift van 't Parijzer publiek.

Nochtans stempelen die hoedanigheden Pour la Couronne nog geenszins tot een dramatisch gewrocht van eersten rang. De intrieg is een vond; doch de personages stellen zich te week, te sentimenteel aan; hunne spraak klinkt te poëtisch. En 't is het ergste nog niet. Wij betreuren veel meer, dat Coppée zoo weinig partij getrokken heeft uit zijn schoon onderwerp. Of is 't niet waar, dat juist in het meest tragisch tooneel, wanneer de zoon als rechter optreedt tegenover zijnen vader, geen van de twee iets zegt, dat pakt, en hetwelk iedereen daar verwachten mocht?

Ook is dit zwakke punt aan de critiek niet ontsnapt, alhoewel zij 't bewimpelt en 't stuk boven Severo Torelli prijst. Ik om den drommel niet!

 

* * *

 

't Is maar een vlugschrift, dat wij hier op de derde plaats willen aankondigen: ‘Iets over het Zangtooneel en het Verval der Tooneelkamers in Vlaanderen’ door Medard Verkest, wat niet belet, dat wij er eene buitengewoon groote waarde aan hechten.

Niet aan 't eerste gedeelte evenwel, al stellen wij in de zaak een zeer levendig belang Voor een strijdschrift komt het te veel uit het gemoed, terwijl zoo 'n wapen met het hoofd moet bestuurd worden.

Doch het andere, het tweede stuk, dat wij reeds vroeger met de innigste voldoening in 't ‘Nederlandsch Muzeum’ gelezen hadden, dat tweede opstel verdient de opmerkzaamheid van alwie taal en vaderland oprecht liefheeft, en wij hopen, dat hun getal legio is.

De schrijver, die blijkbaar zijn onderwerp terdege bestudeerd heeft, herinnert aan wat de rederijkkamers waren, en om hunne populariteit te doen uitschijnen, haalt hij eene lange lijst van 256 zulke gezelschappen aan, welke in de dorpen van West-Vlaanderen vóor het begin onzer eeuw nog bestonden en thans, helaas! tot op een dozijn na verdwenen zijn.

Ieder weldenkend man zal met den schrijver den ondergang van al die tooneelmaatschappijen, brandpunten van geestesleven op den buiten, van harte betreuren.

En de oorzaken?

De Spaansche dwingelandij bestreed en verbood ze, uit haat tegen de vrijzinnigheid der kameristen. Onder de Fransche overheersching hier te lande werden de overgebleven kringen brutaal afgeschaft, omdat zij de liefde voor onze Nederlandsche moedertaal wakker hielden. En na het jaar Dertig zijn ook de allerlaatste bezweken voor de vereenigde macht hunner eeuwige vijanden: blinde dweepzucht en domme verfransching.

's Schrijvers beschouwingen daarbij juichen wij geestdriftig toe en zijn besluit beamen wij volkomen.

Wij lezen op den omslag van 't boekje: ‘Niet in den handel.’

Luister eens, M. Verkest, dat is eene kwade praktijk, hoor! Neen, uw werkje moet bij duizenden verspreid worden. Alle rechtzinnige Vlamingen moeten uwe woorden

[pagina 192]
[p. 192]

overwegen, want zij klinken als een noodkreet, en die mag niet uitgalmen in de woestijn.

Frans van Cuyck.

Schoone kunsten

Bij herstellingen in de kerk te San Lorenzo werd onder allerlei afval een schilderij van Rafaël ontdekt, voorstellende ‘de Moeder Gods met het Kind’. De echtheid van het stuk schijnt buiten twijfel. Te gelijkertijd vond men een altaarstuk van den beroemden meester Niccolo Giolfino. Een vereeniging van antiquariussen te Milaan heeft reeds een millioen lire voor beide stukken geboden.

Tooneel

De heer Martinus J. Bouman, te Gouda, heeft een opera voltooid naar het oorspronkelijk Nederlandsch libretto ‘De Tempeliers’ van den heer Jac. Philippi te Utrecht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken