Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 8 (1895)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 8
Afbeelding van De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.73 MB)

Scans (430.40 MB)

ebook (9.32 MB)

XML (0.79 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 8

(1895)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 76]
[p. 76]

Mengelingen

Formenschatz von Georg Hirth te Munchen. - De vierde en vijfde aflevering van die merkwaardige uitgave zijn verschenen. Zij bevatten 32 reproducties van meesterstukken der oude schilder-en teekenkunst, van beeldhouw-, smids- en drijfwerk in goud, zilver, koper en ijzer, juweelen, prenten, platen, tapijt- en borduurwerk, enz.. Het werk is aldus weinig minder dan een volledige enclyclopedie van den vorm, bijzonder belangrijk voor akademiën, teeken- en nijverheidscholen. Elke jaargang bevat een 200tal platen met korten verklarenden tekst in het Duitsch en in het Fransch opgesteld, en kost slechts 30 Mark.

 

In de Muizenwereld. - Een vertelling bij 't klavier. Met illustraties van Wenckebach. - Utrecht, J.L. Beyers.

Een juweeltje van Nederlandsche vertel-, illustreer- en drukkunst, zooals wij er, in onze beide landen, geen tweede kennen, en waarvan alleen de Engelsche boekenmarkt de weerga oplevert.

Zulke werkjes moesten, in elke beschaafde familie, op de huistafel liggen; elk onderwijzer, die 't met de ontwikkeling der jonge leerlingen goed meent, moest het zich aanschaffen en het niet alleen dikwijls, dikwijls voorlezen, maar vooral toonen, laten rondgaan.

Ik zeg: laten rondgaan in de handen der kleinen; want - noch het letterkundige, noch het muzikale gedeelte te na gesproken, zijn het toch de illustraties die 't meest de aandacht verdienen.

En deze ilustraties zijn voortreffelijk!

Al het goede, en nog iets meer, dat ik hooger en vroeger meer dan éens van Engelsche illustraties zeide, dient nu van Wenckebach gezegd te worden.

Sedert de uitgave van zijn reeds aardige Kijkjes in de Plantenwereld ontwikkelde hij zich tot een artiest, waarop Nederland van heden af trotsch mag wezen.

En zeker kennen wij niemand, die 't hem op dit oogenblik zal verbeteren.

Pol de Mont.

 

Les Nibelungen. - Poème traduit de l'Allemand par E. de Laveleye. - 2 volumes. - Paris, E. Flammarion, éditeur.

Dezen uitstekend verzorgden herdruk van de Laveleye's meesterlijke prozavertaling van het grootste en meest grootsche aller Germaansche heldendichten, Der Nibelungen Not, kunnen wij niet genoeg aanbevelen.

Zoolang wij in onze eigen taal geen volledige vertaling van dit meesterstuk van volkspoëzie zullen bezitten, zal de bewerking van den voortreffelijken Belgischen geleerde een kostelijke toevlucht wezen voor allen, die het Hoogduitsch niet voldoende machtig zijn, om een der vele en goede nadichtingen, in deze taal voorhanden, met vrucht te lezen.

Zijn er onder onze lezers wel velen, die weten, dat Max Rooses een viertal zangen, de vier eerste, in Nederlandsche verzen overdichtte.

En zeer merkwaardig is deze overdichting, in ieder opzicht - evenzeer wat betreft den vorm en den trant als wat aangaat de gedachten; - getrouw is zij en zeer kernachtig, zij 't ook niet overal even welluidend van taal.

Wie ze lezen wil, raadplege de jaargangen 1866 en 1867 van het destijds door Hiel bestuurde Nederduitsche Tijdschrift.

De twee deelen, die wij hier aankondigen, maken deel van de uitmuntende Collection des Epopées nationales, waarin ook Potvin's Roman du Renard, Fauche's Ramayana, Chapelin's Pucelle en een vertaling van Le Paradis de Mahomet zijn opgenomen.

De boekjes, 't een 260, 't ander 280 bladz. groot, zijn versierd met een heel net stempelbandje.

Jammer is 't alleen, dat de voortreffelijke studie over oorsprong en inhoud van 't gedicht, bij de eerste uitgaaf gevoegd, achterwege is gebleven.

 

Else van Brabant. Lente-Liefde. - Amsterdam, D. de Voogd, 1895.

Verzen van een waar dichter, die echter tot nu toe noch volkomen meester is over taal en vorm, noch zijn eigen oorspronkelijkheid genoegzaam ontwikkeld heeft.

Invloeden van verscheidenen zijn merkbaar: van Heine, van Swarth's Rouwviolen (zie b.v. blz. 70, Lachende velden vol goudgeel groen), van anderen nog.

Maar er zit zwier en losheid in die verzen; de taal is over 't algemeen muzikaal; de indrukken zijn frisch, jong, gezond.

Met plezier lazen wij meer dan éen stukje: Fluweelen nacht op blz. 12, Eens het sterrenlicht, blz. 13, Ik kan dien teeren zang maar niet vergeten, blz. 17, Mijn Vriend, blz. 24, en verder, Klankeloos rusten, blz. 56, De Vogelkens, blz. 66, Nu zenden ze mij uw beeld, blz. 69, Rozig lampken, blz. 79, Mijn eigendom, blz. 85.

De Else van Brabant van Lente-Liefde moge 't voorbeeld volgen van de Elsa uit Wagner's Lohengrin; zij schouwe rond in haar eigen binnenste en minder naar de verzen van dichters, die haar lief zijn; zij late zich meer door eigen leven, min door 't gelezene en bewonderde inspireeren, en - vooral - zij blijve jong, frisch, gezond, levenslustig: de Muze zal het haar zeker loonen.

 

Les Artistes belges comtemporains, par E.L. de Taeye. - Bruxelles, Castaigne, rue de Berlaimont, 28.

Van deze uitgave, die wij hiermee gaarne aanbevelen, zagen thans een tiental afleveringen het licht, een boekdeel van 324 bladzijden uitmakend. De volgende kunstenaars zijn er tot nu toe in behandeld: J. Fr. Portaels, C. Meunier, A.J. Verwee, J. Stobbaerts, J.J. Fr. Stallaert, J. Dillens, E.J.H. Slingenijer, Ch. v.d. Stappen, Jef Lambeaux, J. Robie, Alfr. Cluysenaer, Paul de Vigne, Jan Verhas, A. Hennebicq, A.P. Marckelbach, Leo Frédéric en Gustaaf van Aise.

Zeker, over meer dan éen dezer kunstenaars koesteren wij andere gedachten dan de heer de Taeye; enkelen zelfs hadden wij liefst niet opgenomen in zulk een galerij, naar ons oordeel alleen voor mannen van eersten rang bestemd.

[pagina 77]
[p. 77]

Doch gaarne brengen wij hulde aan de goede trouw en de onpartijdigheid, waarmede de schrijver al zijn uitverkorenen behandelt.

De uitgave is fraai verzorgd; de reproducties - door den band - werkelijk goed.

 

Nederlandsche Illustrators. - In de Mei-aflevering van Elsevier's Maandschrift verrasten ons weer eens eenige der voortreffelijkste illustraties, welke wij reeds van Nederlandsche artiesten zagen. Henricus teekende voor een verhaal van A. Smit, In de Veenderij, een reeks realistische illustraties, ferm en stout als etsen, en die ons zijn talent van een geheel andere zijde doen kennen. Voor Zeebranding, een zus-en-zoo-gedicht van Johan Been, leverde V. Morel een viertal symbolistische platen, die wellicht wat al te zeer aan Carlos Schwabe doen denken, maar toch zeer veel van dezen artiest doen verwachten.

Jammer dat Elsevier - nu dat het over illustrators beschikt als deze twee en nog enkele anderen, die wij wel eens mogen vermeldden - soms zulke onbeduidende en leelijke platen te zien geeft.

Enkele van die, welke Edz. Konig leverde voor Een Engelsch Binnenhuisje, zijn weer alles behalve gelukkig.

 

In het Maart-nummer van Great Thoughts, een Engelsch maandschrift, geeft Grant Allen (wiens laatste roman ‘The Woman Who Did’ druk in Engeland besproken en beschreven wordt) eenige ideeën ten beste over de literatuur van de volgende eeuw.

‘Een deel er van,’ zegt hij, ‘zal eenvoudig ten doel hebben schoon en volmaakt te zijn, of opwekkend en amusant. Het zal spreken tot den aesthetischen zin of tot de belangstelling in de verwikkeling van menschelijke toestanden. Maar het grootste gedeelte zal diep zijn doortrokken van den ethischen geest. Het zal geweldig ernstig zijn - de ernstigste literatuur die de wereld ooit heeft gezien. Dat deel zal zich bezig houden met vraagstukken. Van deze neiging kunnen Ibsen en Thomas Hardy thans als de voorloopers beschouwd worden. Ongetwijfeld zullen groote maatschappelijke omwentelingen plaats hebben; de literatuur zal die weerkaatsen, leiden en boekstaven. De toestand der vrouwen vooral zal zeer veranderen; de vrouwen zullen het groote thema van één groote afdeeling van onze toekomstige literatuur zijn; vrouwelijke auteurs zullen toenemen in aantal, in kracht, in veelheid van behandeling, en in stoutmoedigheid. De literatuur der eeuw zal ook diep doordrongen zijn van den wetenschappelijken toon en de evolutionistische methode; Herbert Spencer, biologie, psychologie, zal haar hun tinten geven. Zij zal eveneens zeer sociologisch zijn; economische en sociale proefnemingen zullen er een scherpen nieuwen geur aan geven. Zij zal democratisch zijn, en daarom meer af, fijner en precieuser dan de ruwe werkmanschap die de gunsten won van de vroegere aristocratieën. Maar de ethische toon - de toon van zedelijken ernst, zal bovenal haar kenmerkende trek zijn. Zij zal Mrs. Grundy niet tolereeren; zij zal vrijmoedig en eerbiedig, maar geheel zonder terughouding, de diepste mysteries van onze psychische, geestelijke en maatschappelijke natuur behandelen.’

E.B.K..

‘De wolken pakken zich samen boven Noorwegens politieken horizon. Vroeg of laat zal een storm losbarsten.’ Aldus Luitenant Kuylenstierna in een artikel in The United Service Magazine, terwijl het stuk van dien Zweedschen officier wordt voorafgegaan door eenige opmerkingen van de redactie. In Februari, zoo luidt het, waren alle voorloopige maatregelen genomen om, als het noodig mocht blijken, met een troepenmacht Noorwegen binnen te rukken. Een burgeroorlog tusschen de nationaliteiten van de beide koninkrijken zou gemakkelijk tot een algemeenen Europeeschen oorlog kunnen leiden. Rusland zou tusschen beide kunnen komen in 't belang van Noorwegen, en wie weet, wat er dan zou kunnen gebeuren?

E.B.K..

 

‘....evenmin mogen wij de persoonlijke voorliefde of tegenzin van den eerste den beste “kritiek” noemen, maar alleen de voorliefde en tegenzin van hem, die van nature criticus is. En de natuur van een criticus bestaat niet alleen in een aardigen aanleg voor geestige zetten, noch in een naieve ervarenheid in zelfopenbaring; ofschoon veel gezag hebbende oordeelvellingen op zulke zwakke grondslagen zijn gebouwd geworden, zoodat men menigeen, die nooit Grieksch heeft geleerd, kan hooren redeneeren over tragische kunst.’ Aldus de heer Edmund K. Chambers in The Academy van 20 October 1894, in een bespreking van ‘The Art of Thomas Hardy by Lionel Johnson.’

E.B.K..

 

Pan. - De eerste aflevering van dit nieuwe tijdschrift is in de laatste dagen van April verschenen en beantwoordt ten volle aan de hooge verwachtingen, welke wij er ons van voorgespiegeld hadden.

Geen der ons in het buitenland bekende uitgaven van denzelfden aard, - noch het nog steeds verschijnende Engelsche Hobby Horse, noch het na een al te kort bestaan gestaakte en overigens veel duurdere Fransche tijdschrift Les Lettres et les Arts, - kan met Pan wedijveren.

Alleen reeds het stevige papier en de ongeëvenaard fraaie drukletter zijn een lust voor de oogen.

De inhoud is zoo rijk als verscheiden. Een prozagedicht van Nietsche, Zarathustra vor dem Koenige, versierd door Thoma; een prozadithyrambe van Paul Scheerbart, Das Königslied, met een uiterst eigenaardige illustratie van den Fin, Axel Gallen; een Hymne an die Nacht, van Novalis, versierd door L. von Hoffmann; een humoristisch gedicht, Die Tanzgilde, van Arne Garborg, meesterlijk verduitscht door O.J. Bierbaum; een superbe greep van Detlev von Liliencron, Rabbi Jeschua, met een hoog artistiek kopen een dito eindstuk van Sattler; Prologue pour Varia, van Verlaine, met ornamenten van O. Eckmann; Das Trinklied, van Dehmel, met twee eigenaardige kompozities van Luehrig, op steen; een ongelukkiglijk noch mooi noch verstaanbaar Sonnet, van Mallarmé, met een symbolistische teekening van Khnopff; een heerlijke brok lyrisch proza van Schlaf, Sommertod, met ornamenten van O. Eckmann, en een kapittel uit Fontane's Aus meinem Leben, ziedaar het bellettristische deel.

Dan volgen verscheidene uitstekende bijdragen over kunst en kunstindustrie: van W. von Seidlitz iets over Das Herbe in der Kunst, bijzonder met het oog op Dürer's

[pagina 78]
[p. 78]

radeeringen; een uitmuntend opstel van W. Bode, Anforderungen an die Ausstattung einer illustr. Kunstzeitschrift, en een uitvoerig artikel van Alfr. Lichtwark over Die Wiedererweckung der Medaille, met reproducties naar Chaplain, Chapu, Dupuis en Roty. Eindelijk kleiner bijdragen als Zur Ausstattungsfrage, Die Glyptographieen, Aus dem Münchener Kunstleben, en een geheele serie Notizen van allen aard, over letteren, tooneel, muziek, enz..

Wat echter, in éens en van deze aflevering af, Pan verre, zeer verre doet uitblinken boven alle andere kunstperiodieken, dat zijn de groote, telkens een heel blad beslaande platen, etsen, heliogravuren, vernis-mous, enz..

De Drakendooder van Arnold Böcklin is een dier ongeëvenaarde heliogravuren van de firma Bruckmann, waarin elk toontje en toetsje van het verveelvuldigde schilderij met de juist in 't evenwicht des geheels passende kracht is weergegeven.

Oude Kaat is een vernis-mou van Félicien Rops, zoo karakteristiek verlicht als meesterlijk geteekend: een Hollandsch besje, aardappels schillend naast een over 't vuur hangenden ketel, in een donkeren, schaduwzwarten hoek der schouw. Wie 't niet weet, kan in deze plaat leeren wat karakteristiek teekenen zeggen wil.

J. Sattler geeft bij Detlev v. Liliencron's Rabbi Jeschua een in twee kleuren gedrukten, met doorn gekroonden Christuskop, door hem als farbige Netsaetzung aangeduid, en weinig minder mooi als een teekening van Dürer of Holbein of Cranach. Zeer simpel, oprecht van doen: elke trek zegt wat hij zeggen moet, en tot drukkersknepen werd geen toevlucht genomen.

Fritz von Uhde is vertegenwoordigd door een Netsaetzung naar een fragment van zijn groot schilderij, De drie Koningen; Max Klinger door een andere naar zijn mooi beeldhouwwerk, Kassandra, en James Whistler door een derde, die hij had kunnen titelen: In de Huiskamer.

Verder vermeld ik nog een portret van Schumann, houtsnede van J. Vallotton, een reproductie van Vigelands barleef, De Hel, een gekleurde glyptografie, Sappho, van Maurice Dumont, heel mooi, en vooral een sterkwaterplaat van Max Liebermann, Kellergarten in Rosenheim, noch min noch meer dan een wezenlijk meesterstuk, een waar wonder van luministische etskunst.

Dat Pan niet onverschillig is aan de kunstbeweging in Noord- en Zuid-Nederland, blijkt ruimschoots uit de noticen: daarin worden tal van de besten onder ons besproken.

Dat dit voortreffelijk tijdschrift van nu af tal van Vlamingen onder zijn medewerkers telt, als Benoit, Courtens, Lambeaux, de Rudder, Frédéric, Doudelet, Jul. de Vriendt, Meunier, Blockx, Rooses, Pol de Mont, Paul Gilson, Karel Mertens, Ensor, enz., laat ons terecht hopen dat wij in zijn eerstvolgende afleveringen tal van bijdragen uit ons kleine landje zullen aantreffen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken