Een Woord tot Afscheid
Met deze aflevering, - de laatste, die onder mijn redaksie het licht ziet, - neem ik afscheid van de medewerkers en lezers van De Vlaamse School en zeg ik beiden van ganser harte dank, genen voor de belangeloze wijze, waarop zij - zo vele jaren lang - door bijdragen van de meest uiteenlopende aard hebben meegeholpen tot het vermooien en vergroten van de uitgaaf, dezen voor de stoffelike steun, welke zij uitgever en redakteur hebben verleend.
Niet zonder weemoed schrijf ik dit eenvoudig maar oprecht gemeend vaarwel hier neder.
Sedert verscheiden jaren al had ik feitelik de leiding van het tijdschrift in handen, toen ik, op uitdrukkelik verlangen van de firma Buschmann, in 1897 er in toestemde, ook als bij naam verantwoordelik redakteur op te treden.
Zonder vrees laat ik anderen de taak, te onderzoeken, of de richting, door mij van eerst af, en elk jaar krachtiger, aan De Vlaamse School gegeven, - al dan niet de goede was, al dan niet met de eisen van deze tijd overeenkwam.
Zij, die zich dit onderzoek willen getroosten, zullen dan tevens gelegenheid hebben, uit te maken, in welke maat De Vlaamse School er toe heeft bijgedragen, de gedachtenkring van onze artiesten te verruimen, slenter en vooroordeel te keer te gaan, de uiterlike behandeling te verjongen, te verfijnen, en - vooral - welke invloed zij heeft geoefend op het sedert enkele jaren ook hier te lande veelzijdig beoefend vak van de boekverlichting en -versiering.
Ik zelf wens bij het hoger uitgesproken woord van afscheid slechts dit ene te voegen, dat medewerkers en lezers wel niet zullen weigeren te beamen, namelik - dat ik mij met liefde gekweten heb van een niet altijd even gemakkelike en aangename taak en dat ik gedaan heb, wat ik kon.
Dat ik, op dit ogenblik als redakleur aftredende, wel met enig recht op mij het woord mag toepassen, dat Schiller een van zijn personaazjes in de mond lei - is mij een zonderlinge troost:
‘Ich habe meine Schuldigkeit gethan.... - und gehe!’
Pol de Mont.