Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vlaamsche Arbeid. Jaargang 3 (1907)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vlaamsche Arbeid. Jaargang 3
Afbeelding van Vlaamsche Arbeid. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van Vlaamsche Arbeid. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.97 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vlaamsche Arbeid. Jaargang 3

(1907)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 157]
[p. 157]

Vreemde Arbeid

Engelsche Literatuur: Het werk van Rudyard Kipling. (Nobelprijs 1907).

We waren verwend aan de mondane psychologie van de fransche echtbreukromans - à la Bourget en à la Prévost - eeuwig motief bijna der toenmalige literatuur, of op de au-fond-walgelijke realiteitsvizie der naturalistische kunst... De besten van ons hadden hunne laatste toevlucht genomen tot de rare, grillige, hoogmoedige literatuur van eene Rachilde of een Remy de Gourmont... We droegen in ons het vage vermoeden - ons steunend op de vermoeidheid, de ontspanning die deze versteende literatuur in ons wekte - te leven in eenen nieuwen decadentietijd, zonder energie en zonder kracht... Ik weet wel dat die impressie valsch was en ook dat die literatuur van toen minstens even weelderig bloeide, met zware takken en veien vruchten, als over een paar honderd jaren... Maar wat wilt ge, wanneer ge op u draagt het gewicht van die vele eeuwen letterkunde, de opstapeling in uw geest van die heele torens boeken?... - Heel ons dilettantisme en zelfs ons Nietzscheisme - Nietzsche had schoon te praten van ‘Ubermenschen’... waar rondom ons zagen we die verlichte dragers van ‘le gai savoir’? - gelukten er niet in onze vooize lippen te verfrisschen, ons lam hert weer eens heftig en geweldig aan 't kloppen te krijgen, onze verveling - die kwellende impressie van 't reeds gekende, 't reeds ondervondene, 't reeds gelezene - te verijlen.

Toen verscheen The Jungle Book. We zagen op: 't trof ons inderdaad lijk

‘eene nieuwe lente en een nieuw geluid’

: geene echtbreuken, geene passioneele woorden, geene prostitutie weeldens meer, geene comtesses, geene snobs, geene Nanas of geene Pot-Bouilles meer, geene salons, geene clubs, geene assommoirs... Maar eene onbekende, grootsche, mysterieuze wereld: de jungle, het oerwoud van Indiën, met zijne vreemde pracht, zijne wilde heiligheid, zijne gonzende stilte... en in dat eigenaardig salon, evolueerde het geweldige ras der dieren: apen en tijgers, slangen en beren, leeuwen en wolven, heel het kruipgedierte en heel het gevogelte... de volledige beestenwereld dus, den mensch-primaat uitgezonderd. Onze curiositeit vlamde op lijk eene ethervlam: hier tenminste reikte men de

[pagina 158]
[p. 158]

fijngeslepen boorden van eene schaal, waaraan we nog niet gedronken hadden... En dadelijk verzotten we op het oneindige woud, het ondoordringbare woud, dik-volgestapeld met leven, met veelvuldiger, intenser leven dan in onze menschen-societeiten: daar leefde Mowgli, ‘het kind van den mensch’ - heerlijk symbool van den kamp van twee beschavingen - door vader en moeder Wolf aangenomen, opgevoed door Meester Baloo, de grijze beer, en door Bayheera, de slanke panther, verdedigd togen cher Khan, den hinkenden tijger, door heel dien vriendenkring, geroofd dan door 't snaaksche apenvolk, weer gered door de groote slag, die al wat in 't woud leefde in slaap wiegen kon door den phosphorescenten glans harer oogen. - Indiën strekte uit voor ons, prachtig, tooverachtig en mysterieus Indiën, 't land van 't licht.

Uitzingend op wild lyrieken toon, de weelderigheid der oostersche landschappen en het vrije, schilderachtige natuurleven in het oerwoud, schudde, met kloeken handgreep, Kipling onze sluimerende energie wakker, tooverde hij op voor onze mystisch - verrukte oogen 'n nieuw leven, dicht bij de origineele bronnen der schepping, in volle natuur, in licht en geur en kleur...: eene heropstanding... Hij deed ons Brussel en Parijs, de belgische ‘chevaliers d'industrie’ en de fransche ‘cocottes’, heel onze conventionneele, onze valsche en tevens onze onder schijn van zedelijkheid en eerlijkheid verrotte beschaving vergeten; we waren geene kinders der XXe eeuw meer, geene jonkers, die door keurig-geplaveide lanen wandelden, trots op onze huit-reflets, onze smokings en onze american shoes, op de grilligheid der orchidee, die in ons knoopsgat biggelde... we waren geene mooie juffers meer, voorthuppelend in een patschoeli-geurend geruisen en gefrommel van zijïge rokken, en flirtend op concertos en liefdadigheidsfeesten...

We voelden ons herboren, herdoopt in bronnen van frisch-natuurlijk. instinct-getrouw leven, ‘au coeur frais de la forêt’, elk onzer een nieuwe Adam of een herrezen Eva.

Van daar, de kolossale bijval van The Jungle Book, alsmede van het volgende indische vertelwerk van Kipling The new Jungle Book, Plain Tales from the hills enz. - Daarna kwamen The light that failed, Kim, Stalky & Co, Captains Courageous, The Story of Gadsby enz., eene lange reeks energische verhalen, doorlaaid van hevige passies, zich ontwikkelend vòòr den grootschen achtergrond van het rumoerige londensch leven of van het eindeloos gestuw der pletterende zee.

Kipling dierf zijn eigen wezen - een wezen eenigszins vreemd in onzen pacifistischen en burgerlijken tijd - bevestigen, zonder schroom: ongeveinsd, tooverde hij op voor onze verschrikte oogen, zijne innige bewondering voor de macht, voor het geweld, voor het recht van den sterkste - de sterkste: zijnen Ubermensch -; hij drukte het genot uit dat hem de strijd schonk, het ge-

[pagina 159]
[p. 159]

vecht, elke ruwe, geweldige levensmanifestatie; met ontzettende realiteit, beschreef hij ons de indische slagvelden en het gedaver van den oorlog en wekte, in een wild poëma, de beschaafde volkeren op ten strijde; altijd, apologeerde hij het intense leven, 't leven van diepe drift.

Het oerwoud van Indiën ruischte in zijne vertellingen, de zee klotste door zijne romans, en daarin, in het woud of op zee, of onder den mistigen hemel van Londen, streden menschen en dieren - verbroederd in ééne en dezelfde ‘struggle-for-life’ - filosofie - als twee verwante uitingen eener eendere natuurvitaliteit en levend onder den eigensten dwang: dooden om te kunnen leven, vernietigen om te kunnen bestaan. Naast onze ‘codes civils’ bestaat ‘de wet van de Jungle’: de dieren ook wanneer die hulp dienen kan tot het bereiken van hun doel, ten koste van een ander ras, zijn gedwongen elkaar bijstand te verleenen.

De mensch speelt eigenlijk in het werk van Kipling een weinig verheven rol: de mensch - door de strenge levenswet die op hem weegt en die hem eeuwig veroordeelt tot een laag, afgunstig, kommervol bestaan - is leelijk, grimaceert: een meer geperfectionneerd dier...

Maar over die humane laagheid, werpt Kipling het licht, het klare licht, dat trilt en wemelt over de aarde... en die wreedheid omwikkelt hij met het rijke groene laken van de zee of met de blauwe prachtwazen van het woud. Hij ziet met een lyrisch- paganistisch oog, den vorm en de kleur der dingen, de weelde van ons wereld-décor, met een oog zoo scherp en zoo impressief als dat van Claude Monet... Daarom, aanzie ik als eene der belangrijkste verdiensten van zijn werk, zijne - zeer anglosaxische d-i. tevens realistische en mystiek- droomerige - natuur-breede vizie; zijn werk: het grootsche poëma van de wereld, een universeele symfonie. Door dien symfonischen zang, heeft hij ons bedwelmd met poëzie en met droom.

Nu wil ik gedeeltelijk aannemen dat een deel van den geestdrift, door Kipling's werk ontstoken, wel berust op de principieele aantrekkelijkheid der exotische literatuur, op de bekoring der lange vaarten in Duizend-en-één-nacht-landen, door hunne verwijdering met een ijle wazem van droom omtooverd... Dit bijzakelijke element neemt echter niets weg van de innerlijke weerde van Kipling's productie. Want wat eene sterkte in dat werk, wat 'n soliditeit, wat 'n eenheid! Kipling vertelt met de bondigheid - de kunst van den definitieven trek - van 'n Guy de Maupassant, met de rijpheid en scherpte van beelden van eene Rachilde: kort en rap, soms telegraphisch droogweg. Vooral in Engeland, was dat werk noodzakelijk tot een buitengewone geestdriftsmanifestatie, bijna tot eene nationale hulde, geroepen. Die zoon van Indiën zong, in wilde strofen,

[pagina 160]
[p. 160]

aan het engelsch volk de hymne van ‘Greater Britain’ en betoogde het de noodzakelijkheid eener coloniale uitbreiding, der meesterschap op land en zee: de wereld deinde uit als het breede veld, waarop de veroverende Brit geroepen was om te heerschen. Gedurig in zijne vertellingen, apologeerde Kipling de energie van het engelsch volk: die energie die van 't slapende Indiën heeft gemaakt een nieuw land, met groeiende macht en rijkheid en die in alle landen doordringt, dank aan den invloed van zijne priesters, zijne soldaten, zijne ingenieurs en zijne beheerders.

Van uit dat wreede werk, fatalistisch-zwaar door zijne daad-filosofie, welde de betuigendste ‘leçon d'énergie’ die ooit een volk ontving. Zoo is Rudyard Kipling voor zijn land geworden, de vertegenwoordiger van een ruimer vaderland, van de britsche wereldsuprematie en de incarnatie van het Engelsch Imperialisme; zijn werk vat heel het streven, heel de hoop van een ras samen. Vandaar zijn invloed op de engelsche volksmeening: men herinnert zich nog den rol, dien hij in den boerschen oorlog speelde, en hoe hij met zijne ode The Highlanders het engelsche volk, ontmoedigd door de vele nederlagen, weer opstriemde, ten strijde en ter overwinning...

- De Nobelprijs van 1907 berust in nobele handen.

 

A.d.R.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken