Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vlaamsche Arbeid. Jaargang 6 (1910-1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vlaamsche Arbeid. Jaargang 6
Afbeelding van Vlaamsche Arbeid. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van Vlaamsche Arbeid. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.48 MB)

ebook (3.64 MB)

XML (1.00 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vlaamsche Arbeid. Jaargang 6

(1910-1911)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 108]
[p. 108]

Vlaamsche Arbeid

Kritisch Proza

Practisch aesthetische Studies, door H.P. Bremmer, Amsterdam, W. Versluys, 1909.

‘Grau ist alle Theorie’
(Goethe Faust I)

Het wil me voorkomen dat we leven in een kultuurperiode, waarin veel over kunst geredeneerd wordt. Ik weet niet of het een verblijdend verschijnsel is en zou ook niet graag beweren dat het verband houdt met den bloei der kunst, maar in elk geval getuigt het wel van een zekere belangstelling die de kunst ten deel valt. Aan deze belangstelling is het waarschijnlijk ook wel te danken dat de heer Bremmer met zijn in 1906 verschenen: ‘Inleiding tot het zien van Beeldende Kunst’ een zoodanig succes had, dat hij zich reeds zoo spoedig tot het schrijven zette van het hierboven genoemde werk, dat we gevoegelijk als een voortzetting van het eerstgenoemde kunnen beschouwen. Dezelfde methode, bestaande in een beredeneerd vergelijken van kunstwerken, gesteund door reproducties, om daardoor tot een gemotiveerd schoonheidsinzicht te komen, is in dezen lijvigen bundel op de zelfde wijze voortgezet.

Bremmer heeft zijn grondstellingen in de vroeger verschenen: ‘Inleiding’ duidelijk uiteengezet. Hoewel minder oorspronkelijk dan aannemelijk zijn z'n ideeën interessant en niet strijdig met de logica. En dit laatste is wel een eigenschap van dezen schrijver: hij is logisch, hij maakt logische analyses, trekt logische conclusies en beredeneert logisch.

Als verkondiger, dat schoonheid niet is een eigenschap der dingen in de natuur doch van den geest des aanschouwers en dus een zeer relatief begrip, leidt hij zijn lezers rond langs tal van kunstwerken om door een gezamenlijk aanschouwen en vergelijken tot een (zijn!) gemotiveerd schoonheidsoordeel te geraken. Hij maakt hen

[pagina 109]
[p. 109]

duidelijk dat de schoonheid der dingen is de reactie van het aanschouwde op ons gemoed, dat dus even verschillend als de gemoederen ook de schoonheidswaarnemingen zullen zijn en deze waarnemingen in den regel door het aesthetisch zien van den aanschouwer weer zullen afwijken van het wetenschappelijk inzicht. Een schilderij of ander kunstwerk zal dus geen juiste weergave der realiteit, geen fotografische opname zijn en tevens zal hetzelfde onderwerp om deze reden door verschillende kunstenaars verschillend gezien worden en door elk van dezen op persoonlijke en onderling zeer verschillende wijze worden afgebeeld. Want waar verschillende geesten verschillende emoties zullen ondergaan, zal ook de vermaterialiseering van hun visie geen geheele overeenstemming toonen.

Een schilderij is dus de uitdrukking van een emotie, de in materie weergegeven schoonheidsopenbaring en de persoonlijke uiting van een kunstenaarsgeest. Het is derhalve niet gemaakt met het doel een voorstelling te geven, maar - tenminste als het een kunstwerk wil zijn - uitsluitend met de bedoeling of nog liever uit drang om de emotie, ondergaan bij het aanschouwen van het afgebeelde onderwerp, uit te drukken. Daarom hebben we ons bij het zien van schilderijen los te maken van de voorstelling en onafhankelijk hiervan moeten we in de schoonheidsontroering van den artist trachten te deelen.

Het zal ons intusschen niet steeds even gemakkelijk vallen den geest des kunstenaars in zijn werk te ontdekken. We zullen komen te staan voor gevallen, waarin we onze kleinheid voelen en den schepper niet kunnen bevatten, doordat ons aesthetisch inzicht nog niet op de hoogte van de visie van den kunstenaar staat en het zal ook voorkomen dat we het werk niet mooi vinden omdat we de schoonheidsopvatting van den artist niet deelen, dat we een andere visie van het geval hebben en de schepping van den schilder niet superieur, niet grootsch, niet romantisch, niet spiritueel of niet gevoelig voor kleur of licht vinden. In verreweg de meeste gevallen evenwel zullen uit kunstwerken grootheid, schoonheid en poëzie tot ons spreken, die we zelf niet of althans niet in die mate vermochten te zien. En daarom zijn de kunstenaars voor het publiek dat hen bevatten kan: de wegwijzers, de ontdekkers en uitbeelders van het schoone.

Naar gelang de aanschouwer van een kunstwerk verwant is met den schepper zal hij het kunnen genieten en naar gelang zijn aesthetisch gevoel ontwikkeld is zal hij de grootheid der meesters kunnen

[pagina 110]
[p. 110]

bevatten en het goede in den nog niet beroemden artist kunnen appreciëeren.

Bij het beoordeelen van een schilderij gaan we dus in hooge mate subjectief te werk, wel kunnen we door velerlei vergelijkingen volgens de school van Bremmer wellicht de kunstwaarde van verschillende doeken taxeeren, maar de innerlijke waarde van en de mate van genieten door een kunstwerk is toch stellig zeer subjectief. En dit weet de heer Bremmer ook wel. Hij weet heel goed dat een schilderij, dat hem ontroert een ander koud zal laten en eveneens weet hij dat ondanks zijn theorethische en practische ontleding menig lezer van zijn boeken de innerlijke waarde van de behandelde schilderijen nooit zal voelen.

‘Grau ist alle Theorie’, haalde ik hierboven aan en dat was de indruk toen ik dit dikke boek doorgewerkt had. Het is inderdaad zeer interessant den schrijver in zijn gedachtengang te volgen en tot een inzicht te komen dat men aanvankelijk niet had, maar ten slotte ontdekt men toch, het inzicht van een ander aangenomen te hebben en blijft men bij zijn oorspronkelijk eigen oordeel, indien zich dat tenminste positief gevormd had. De heer Bremmer theoretiseert en ontleedt onovertrefbaar, zijn inzicht en wijze van oordeelen zijn hoogst deskundig, zijn kennis is groot. Maar tot wie wendt hij zich met zijn studies? Tot de belangstellende leeken vermoedelijk! Maar tot welk genre: tot de verstands- of tot de gevoelsmenschen? Indien de schrijver zich de eersten voor oogen gesteld heeft bij het schrijven van dit boek, dan is het werk zeer geslaagd te noemen en heeft hij de ware methode gevonden, want het is in hoofdzaak verstandswerk, wat hij ons biedt, hij critiseert en analyseert elk onderdeel van de onderhanden genomen schilderij en speelt de verschillende kwaliteiten van zijn vergelijkingstukken tegen elkaar uit. Meestal komt hij daarbij tot de conclusie het eene in elk opzicht hooger staat dan het andere, wat aannemelijk is.

Een groot bezwaar is voor mij in deze vergelijkingen dat ze alleen op de reproducties gebaseerd zijn, d.w.z. voor den lezer, de schrijver kent natuurlijk de oorspronkelijke werken maar kan van die kennis niet gebruik maken, omdat de kleur en zooveel andere eigenschappen op de reproductie niet waarneembaar zijn, althans niet in voldoende mate. Hij kan dus zijn beschouwingen over die punten niet demonstreeren, hetgeen zijn betoog niet sterker maakt. Waar de schrijver dan ook door een vergelijking tusschen een teekening van Vincent van Gogh en een schilderij van Millet tot de conclusie komt dat het eerste kunstwerk hooger staat, heeft hij mij door de ontleding

[pagina 111]
[p. 111]

van de reproducties dier werken en zijn zakelijke behandeling niet kunnen overtuigen, niettegenstaande ik bijna alles accepteer wat hij er over zegt maar juist hetgeen de schrijver niet in het midden brengt en wat vermoedelijk in het schilderij van Millet een belangrijke factor zal zijn: de kleur, de atmosfeer, het niet gereproduceerde, is voor mij een beletsel, zijn eindconclusie te accepteeren, hoewel ik er bij deze oppervlakkige kennismaking wel toe geneigd ben. En dan is het eindoordeel van den schrijver alweer zeer subjectief. Als hij beweerd had, dat Vincent meer passie bezat dan Millet, hij den laatste daarentegen meer gevoel voor het romantische toeschreef en daaraan verder geen conclusie verbond dan kon ik met hem meegaan, maar uit het aangevoerde bewijsmateriaal de gevolgtrekking af te leiden dat het verschil in kunstwaarde groot is, acht ik subjectief. De schrijver beweert ergens in dezen bundel dat hij zijn oordeel niet aan de lezers wil opdringen; toegegeven dat hij zich niet opdringt, maar overtuigd redeneeren, onderwijzen doet hij toch het heele boek door.

Toch is zijn werk ontegenzeggelijk van groote beteekenis te achten en voor degenen, die zich nog geen vaste meening kunnen vormen, een rijke bron van studie. Zeer geslaagd lijken me o.a. zijn studies of vergelijkingen van schilderijen en fotografische opnamen van ongeveer hetzelfde gegeven en inzonderheid daarvan het hoofdstuk ‘Drie stillevens’. Hierin analyseert de schrijver twee geschilderde stillevens en een fotografische opname van dezelfde voorwerpen. Het is bizonder interessant en in hooge mate leerzaam aan de hand van den kundigen waarnemer tot de ontdekking te komen, welke essentïeele eigenschappen elk van de drie voorstellingen bezit en te ontwaren, hoe een verschillend aesthetisch inzicht ook tot verschillende kunstwerken leidt.

Van deze vergelijkingen van schilderijen met foto's van het geschilderde onderwerp zijn er een vijftal behandeld, waaronder een heiwerk van Breitner. Daarop volgen zeven studies over de tegenstelling van oude en nieuwe, echte en valsche werken. Bij de analyseering van het onderscheid tusschen oud en nieuw blijft de schrijver in bevattelijken eenvoud, de aangevoerde beelden zijn trouwens reeds bij den eersten aanblik zóó overtuigend dat een breedopgezette motiveering van het verschil in kunstwaarde bijna overbodig is en gauw langdradig dreigt te worden. De verhandelingen over echte en valsche schilderijen van Bosboom, Gabriël en Fantin Latour zijn echter zooveel te interessanter en vervullen ons met eerbied voor de deskundige leiding van den auteur, die de juiste punten van overeenkomst en onderscheid zoo nauwkeurig weet aan

[pagina 112]
[p. 112]

te stippen, terwijl ons tevens het beschikbare studiemateriaal van den heer Bremmer verrast, want bij alle studies geeft hij afbeeldingen van de besproken kunstwerken, zoowel van de echte als van de valsche en zoowel van een oud Raerensch kruikje als van een nieuw, dat naar mijn meening dien naam echter niet mag hebben.

Dan volgen vergelijkingen tusschen Meunier en Vincent van Goch en tusschen dezen en Millet. Beide studies bepalen zich niet tot een vergelijking van gereproduceerde kunstwerken, maar gaan dieper en raken de levensbeschouwingen van de artisten. Hij toont het zuiver visueele van Meunier tegenover het spiritueele van Vincent en van Millet geeft hij in een aparte studie over de schets en de daarnaar gemaakte teekening een zeer uitvoerige beschouwing, waarin hij de romantiek van dezen grootmeester weinig waardeert en zich derhalve weer zeer subjectief toont in zijn oordeel.

Zooals hierboven reeds is neergeschreven zegt de heer Bremmer: de schoonheid is geen eigenschap der dingen, en bedoelt dan met dingen, alles wat door natuurlijken bouw en groei ontstaan is. Alle andere voorwerpen, door menschenhanden gemaakt of gecultiveerd, zijn artefacten en hiervan is schoonheid wel een eigenschap. Aangenomen! Maar wie bepaalt nu de schoonheid van een artefact? Zou ieder niet zijn eigen schoonheidsnorm hebben?

Bij voorbeeld: de heer Bremmer schijnt meer te neigen tot de kunst van Vincent van Goch, dan tot die van Millet. Heel aannemelijk voorwaar, maar zou deze sympathie niet zeer persoonlijk zijn? Zou niet 'n ander juist een tegenovergestelde meening kunnen hebben? En zou die meening niet afhankelijk zijn van de verwantschap in denken en voelen tusschen aanschouwer en artist? De heer Bremmer zegt in zijn ‘Inleiding’ dat een kind de schoonheid van een zonsondergang niet zal zien, - aangenomen! maar zal een kind een geschilderde zonsondergang van Millet wel mooi vinden? De vizie op artefacten, op door menschenhanden gemaakte kunstvoortbrengselen zal zeer zeker afhankelijk zijn van de gesteldheid des aanschouwers.

De heer Bremmer vindt de teekening van het paard van Vincent van Goch mooi, omdat hij het spiritueele kan bevatten maar mijn buurman de kruidenier vindt dezelfde voorstelling zeer leelijk omdat ze zoo weinig gelijkend is, deze zou een vizueele afbeelding van het paard veel mooier vinden. Hij heeft dus 'n ander begrip van schoon dan de heer Bremmer. Zoo zullen een ingenieur, een architect en een schilder alle drie een spoorbrug mooi kunnen vinden en daartoe toch heel verschillende motieven aanvoeren.

[pagina 113]
[p. 113]

En daarom acht ik ook het oordeel van den heer Bremmer geheel steunende op eigen schoonheidsnorm. Zijn bevoegdheid, een dergelijken norm aan te geven, wil ik niet in twijfel trekken, integendeel, hij komt me voor, een zeer betrouwbaar raadsman te zijn, waar het geldt het beoordeelen van de kwaliteiten van een kunstwerk. Over alles wat in een schilderij verstandelijk te beoordeelen en te meten is, kan men redeneeren en theoretiseeren, mag men zelfs een boek met zuiver didactische strekking als het onderwerpelijke gaan schrijven. Over de mystieke waarde van een kunstwerk en de gemoedsinwerking ervan op den aanschouwer, valt evenwel niet zakelijk te redeneeren, deze zijn subjectief.

De naam van dezen interessanten bundel studies lijkt me onverbeterlijk juist gekozen: practisch zijn ze. De verstandelijke maatstaf voor een oordeel over een kunstwerk is hierin van alle zijden toegelicht en kan veilig als algemeen geldend worden aangenomen. De schrijver houde mij evenwel ten goede dat ik er mijn eigen schoonheidsnorm op na houd en hoewel ik den zijne niet verwerp, dezen toch ook niet door dik en dun wensch te accepteeren.

 

B.J. Kerkhof

[pagina 114]
[p. 114]

Kritisch Proza

Pater Linnebank moet veel weten om zoo een boekje als ‘Geleerden, Dichters, Heiligen’ te hebben kunnen schrijven na het onder den vorm van drie voordrachten aan de gezellen van het St-Thomasgenootschap te hebben voorgedragen.

De dichterlijke beweringen over Dante, Bonaventura, Beatrice, Aristoteles, Plato, St. Thomas, Vondel, Gezelle, St. Augustinus, Franciscus, Dominicus, Fra Angelico, vallen telkens als kleurige bloemen gerucht-loos voor de voeten; een frissche voorjaarsreuk als van crocus en jasmijn stoort er oogenblik na oogenblik door de wetenschappelijke lucht..

Maar hoe nauwelijks hebben we den vorm en de kleur der bloemen meenen te erkennen en de nieuwe reuk gedacht te genieten als reeds déze vervluchtigen terwijl de donzige stort-val van versche bloemen nog eens de voeten begraaft en een andere geur van nieuwe bloesempjes onverwacht andere beweringen verfrischt..

Ik wil eigenlijk zeggen dat Pater Linnebank over vele groote roomsche geloofs- en kunstfiguren iets waardevols zegt maar op eene wijze dat de indruk bij den lezer heel weinig diep en vast is.

Hij doet me - buiten mijn willekeur - denken aan een dienstwillig Museumbewaarder die, zelve kunstminnaar, opgetogen hier en daar, ginds en elders zeer curieuse voorwerpen aantoont, over alles een aardig woord ten beste heeft, maar in feite nooit bij éen enkel voorwerp lang genoeg zich bezig houdt om de reizende passanten iets meer over te laten dan nauwelijks eene herinnering of wellicht minder nog dan dat..

Evenals bij Dante's Comedia vind ik in dit anders niet on-aangename brochuurtje van den fijn-geestelijken pater ‘geleerdheid over verleden en toekomst, geloof en wetenschap, philosophie en theologie, kerk en staat, keizerdom en pausdom, wijsheid en genade, zedekunde en staatkunde, hemel en aarde, engelen en menschen, geest en natuur’ allerdichterlijkst vereenigd, naar eene manier nochtans dat niemand kan bevreesd worden van eene on-passelijkheid door meer dan overvloed. Dat is eene verdienste in het gebrek..

Overvloed is hier anders wel in de voorwerpen, maar, overvloed in dien hoogeren zin, dat verstand en gevoel van den lezer weigerig worden aan het geestelijk te-veel van ieder dezer dingen, ondervond ik minder. Ik heet zoo iets een gebrek wiens verdienste het blijft geene enkele zaak vergeten te hebben..

Eene kwestie van geheugen? Och neen,.. ik zeg liever eene kwestie van curieuse feiten-kennis die noch het verstand genoegzaam voldoet, noch het gevoel sterk ontroert..

De bloemen, waarvan ik sprak, blijven daardoor ephemeer als broze klap-

[pagina 115]
[p. 115]

rozen; de geur-atmosfeer verflauwt na een korte tijd, terwijl ik nochtans erken dat hunne onmiddelijke bekoring vreemd en ongewoon was.

Ik meen de opvoedkundige bedoeling dezer licht-zinnige dissertaties van Pater Linnebank niet op deze wijze te verstaan dat hij enkel kon bedacht geweest zijn, voor de oogen zijner toehoorders en lezers, een krakend vuurwerkje van-woorden-en-namen aan te steken, waarvan de kleurige sintels en sprinkels slechts kunnen verbazen - dit zou de waarheid eene kleur doen krijgen -, maar dat hij zeer zeker vooraf wetend, alleen bedoelde de prille aandacht van jonge menschen éen oogenblik te verzoeken op honderd schoone katholieke dingen die anders in onzen bekwamen tijd van sport en tourisme gemakkelijk vergeten worden voor den korten knal van een prachtige voetbal ‘shot’ en de aangename gedachteloosheid van een reisje naar Uden.

Maar buitengewoon gaarne wensch ik dat, waar Pater Linnebank zooveel kruimige blijk geeft aanmerkelijk groot-roomsch kunstgevoel en geleerdheid te bezitten, deze in later werk voller en gaver afgerond, dieper uitgehaald en vaster uitgeduimd mogen worden, waarop deze katholieke eigenschappen recht hebben..

 

Karel van den Oever


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Practische aesthetische studies


auteurs

  • B.J. Kerkhof

  • Karel van den Oever

  • over Herman Linnebank