Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
West-Vlaanderen. Jaargang 9 (1960)

Informatie terzijde

Titelpagina van West-Vlaanderen. Jaargang 9
Afbeelding van West-Vlaanderen. Jaargang 9Toon afbeelding van titelpagina van West-Vlaanderen. Jaargang 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (33.16 MB)

Scans (121.69 MB)

ebook (37.44 MB)

XML (1.88 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/kunstgeschiedenis
non-fictie/muziek-ballet-toneel-film-tv


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

West-Vlaanderen. Jaargang 9

(1960)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Vakliteratuur

David Talbot-Rice
Art Byzantin
Elsevier, Parijs-Brussel, 1959.

In 1950 werd te Edinburg en te Londen een grote tentoonstelling van Byzantijnse kunst gehouden. Dit was het uitgangspunt voor D. Talbot-Rice, die samen met J. Beckwith, belast was met het opmaken van de catalogus, om een groot album uit te werken dat het geheel der Byzantijnse kunst zou beslaan en waar dus niet alleen de kleinere verplaatsbare werken, die voor een tentoonstelling in het buitenland kunnen in aanmerking komen, zouden behandeld worden. De stof bleek echter zo uitgebreid dat men zich tenslotte diende te beperken tot de kunst, die te Constantinopel zelf ontstaan is, waaruit dan nog een strenge keuze is gedaan geworden.

Het boek beslaat 340 bladzijden, formaat 24 × 31, en bevat 44 reproducties in vierkleurendruk en 196 bladzijden zwart-wit illustraties; de inleidende tekst is betrekkelijk kort, maar biedt een zeer degelijk historisch overzicht van de ontwikkeling der Byzantijnse kunst; de bouwkunst krijgt er slechts een ondergeschikte plaats, omdat het accent gelegd wordt op de plastische kunsten, met inbegrip natuurlijk van de miniatuurkunst, het email, het glas, de ivoorsnijkunst, de mozaïek en de smeedkunst. De dagtekening der getoonde werken kreeg de biezondere zorg van de samensteller, die bovendien voor de belangrijkste ervan aantekeningen opstelde, die het voorgestelde beschrijven, technische gegevens bieden en bibliografische verwijzingen naar de auteurs welke deze werken speciaal hebben besproken; ook worden er vergelijkingen getroffen met soortgelijke werken en streeft de auteur ernaar estetische beschouwingen ten beste te geven, waarmede hij gedeeltelijk ontsnapt aan de ban der archeologie, waarin de studie der Byzantijnse kunst - zoals overigens met de meeste kunsten uit het verleden het geval is - gevangen zit. Het belang van de Byzantijnse kunst hoeft niet meer te worden bewezen; het is thans voor iedereen duidelijk geworden dat onze westerse kunst slechts een uitloper ervan is en dat zij onbegrijpelijk blijft voor wie geen rekening houdt met de bijdrage van Byzantion. Byzantion is immers de schakel geweest tussen het Westen en de antieke kunst, dewelke er op een zeer persoonlijke manier is geïnterpreteerd geworden en verrijkt, o.m. met Oosterse elementen en met onderwerpen en ideeën die aan het Christendom zijn ontleend. Het is terecht dat kunstenaars, die om een hernieuwing der gewijde kunst bekommerd waren, zich in de laatste eeuw dik-

[pagina 295]
[p. 295]

wijls naar de Byzantijnse kunst hebben gericht, als naar de bron onzer iconografie; deze rechtstreekse invloed van Byzantion op de hedendaagse kunst, welke ook sporadisch in de profane kunst wordt waargenomen, schijnt volstrekt niet beëindigd te zijn. Art Byzantin van Talbot-Rice toont inmiddels hoe volkomen verkeerd het is te menen dat de Byzantijnse kunst minderwaardig zou zijn. Ten onrechte stelt men zich veelal deze kunst als eentonig en gelijklopend voor; in feite is er een uiterste verscheidenheid waar te nemen en blijkt de geschiedenis van de Byzantijnse kunst al zo bewogen te zijn als de geschiedenis van Byzantion zelf.

A.S.

R.-M. Albérès
l'Aventure intellectuelle du XXe siecle
Panorama des littératures européennes 1900-1959. Uitg. Michel. Parijs, 1959; 429 blz., 1350 F.F.

Men kan op allerlei manieren aan literatuurgeschiedenis doen. De wijze die Albérès verkoos voor zijn letterkundig panorama, dat thans een tweede aangevulde en gewijzigde uitgave kent, is misschien niet zeer praktisch voor documentaire en klassikale doeleinden; men vindt er immers geen groepering der auteurs naar landen en stromingen, geen levensbeschrijvingen, geen synthese der voornaamste werken, geen letterkundige beoordelingen. Dit alles laat hij zonder meer vallen, alsof hij van de veronderstelling uitgaat dat zijn lezers op dat gebied volkomen op de hoogte zijn, een veronderstelling die echter bij geen enkele zijner lezers zal bewaarheid worden vermits hij het geheel der franse, engelse, duitse, italiaanse en spaanse letteren met hun honderden vertegenwoordigers beslaat, en bovendien ook nog naar de andere literaturen voortdurend verwijst. Dit is dan in zekere zin het grote euvel dat dit boek vertoont, namelijk op het gebied der praktische bruikbaarheid.

Daarentegen staat echter dat de aandacht gegaan is naar wat in de literatuur, in tegenstelling tot de plastische kunsten, hoofdzaak is gebleven, de menselijke inhoud: Cet essai a l'ambition de rassembler sous une forme plus vivante ce qui pourrait constituer la matière d'une histoire de la sensibilité littéraire en Europe au XXe siècle.

Het is de schrijver opgevallen dat de literatuur steeds voorloopt op de historische gebeurtenissen, zodat de literatuur als het ware een barometer is, die toelaat de winden en stormen van morgen te voorzien. Hiervan uitgaande heeft Albérès de Europese letterkundige ontwikkeling voorgesteld als een opeenvolging van stellingnamen, die elkaar chronologisch min of meer opvolgen en elk door een zeker aantal belangrijke schrijvers worden vertegenwoordigd; dit bewijst hij aan de hand van karakteristieke citaten uit hun werk. L'aventure intellectuelle du XXe siècle verschijnt bijgevolg als een opeenstapeling van honderden fiches, die door de auteur geduldig werden opgemaakt, gerangschikt, logisch onderling verbonden en in een letterkundig verantwoorde tekst ingekleed werden. De periode 1900-1914 heet hij La querelle anti-intellectualiste. Men verwerpt het geloof in de alles reddende macht van de wetenschap; het is de tijd der grote ontgoocheling. Men herontdekt de intuitie, het instinct, het spontane, zelfs de mystiek; men verkondigt de primauteit van het leven boven de wetenschap. De tragische zin, en het Christendom, maar ook de irrationele krachten schijnen opnieuw aan bod te komen, terwijl nochtans een deel van de letterkundige wereld als aan een poppenhuis van schijngeluk voort blijft bouwen. 1914-1932: Les fièvres et l'inquiétude. De oorlog was slechts een onderbreking. De van het intellect ontvoogde mens zou weldra in de letteren een ongebreideld, cynisch illogisme botvieren; enkelen zullen zich wel in een ivoren toren verder pogen af te zonderen, wijl anderen in de excessen van het surrealisme en het dadaïsme bevrijding zoeken. Een nieuw inzicht in de menselijke psychologie ontstaat, die vooral de mauvaise foi van de mens aan het licht brengt en hem met Pirandello zijn maskers afrukt.

1932-1942: Le déchirement et l'action. Wijl de vorige periode bij de verantwoordelijkheidsloze jongelingenjaren kan vergeleken worden, treedt thans de mannenleeftijd in. Het leven verschijnt hier als een drama; ook het Christendom van Bernanos, Mauriac en Greene is dramatisch. Sommigen gaan zoals Malraux en Jünger over tot een cultus van de daad en een mystiek van het avontuur; het marxisme tekent een deel der letterkunde dat de materie huldigt, wijl enkelen een geraffineerd spiritualisme aanhangen of het grote nationalistische avontuur prijzen, dat de mensenhorden naar de oorlog voert.

1942-1959: De l'engagement à la désinvolture et à l'apreté. Het individualistisch estetisme wordt weggevaagd door een apocalyptisch geëngageerde literatuur, die echter na de oorlog meestal op ontgoocheling uitliep. Het existentialisme huldigt daarom de absurditeit van het leven, die voert tot wanhoop, stoïcisme, of tragisch Christendom. De humanistische visie op de mens gaat teloor: anti-roman, anti-theater, anti-psychologisme vieren hoogtij. Daarnaast wordt er soms gegrepen naar een gionesk en heidens naturisme. Rond 1950 kwamen les enfants de l'absurde aan het woord, beheerst door wantrouwen en wrok; de angry young men en de schrijvers van bittere of cynische of kil-documentaire werken. Zij hebben alle illusies, alle verbeeldingskracht en enthousiasme verloren en willen slechts eenvoudig en concreet kleine maar reële probleempjes zonder enig lyrisme brutaal uitrafelen. Zo ver staat men in 1959. Het synthetisch overzicht dat we hier geven is natuurlijk onvoldoend genuanceerd; in feite heeft Albérès, die zijn werk in Zuid-Amerika en in Italië schreef, ongehoord goed gedocumenteerd is en uiterst ruim van geest, een heel wat meer ingewikkeld en compleks beeld gegeven van de hedendaagse letteren. Aangezien dit beeld op een uiteraard in vele gevallen nogal willekeurige keuze en klassifiëring berust zou het kinderspel zijn op elke bladzijde beweringen te noteren, die voor betwisting vatbaar zijn; maar wij verkiezen niet mee te doen aan dergelijk kinderachtig vertoon van ijle eruditie en geven er de voorkeur aan onze eerbied en achting uit te spreken voor Albérès, die een synthese gebouwd heeft, waarmede ieder althans wat de hoofdtrekken betreft zal moeten akkoord gaan.

Albérès concentreert zijn aandacht op het element in de letteren dat ons persoonlijk veruit het meest belangwekkende schijnt: de ideologische

[pagina 296]
[p. 296]

achtergrond, waaruit de litteraire werken gegroeid zijn, de geestesgesteltenis, de mentaliteit, waaruit de boeken geboren worden. Uiteindelijk schijnt dit standpunt o.i. ook voor de andere kunsten primordiaal; het laat me totaal onverschillig welke geometrische figuren een koud-abstract schilder op een doek ordent, maar het geestesproces, dat erachter steekt interesseert me geweldig... In deze zin is het boek van Albérès werkelijk passionant, want hij verwaarloost totaal de verhaalinhoud en zelfs het zuiver estetisch aspect der letterkundige werken om tot de kern door te dringen, deze kern waarvan de ontbolstering altijd aangrijpend is en dikwijls ongemeen moeilijk; niet het minst omdat de artiest in alle tijden en in alle kunstvakken een illusionist blijft en een duizendkunstenaar, die zijn geheimen angstvallig verbergt.

Het boek eindigt met een namenindex, dat het consulteren vergemakkelijkt en bij de zevenhonderd namen van hedendaagse auteurs bevat. Bovendien vindt men er ook synoptische tabellen, waarin de letterkundige werken chronologisch per jaar geplaatst worden in verschillende kolonnen naargelang de aard van het werk (symbolisme poétique, anti-intellectualisme, naissance du sentiment tragique, exaltation de l'instinct ou de l'action, exaltation des valeurs spirituelles, peinture sociale et morale, inquiétude, découverte d'un monde nouveau, christianisme tragique, absurdité et désespoir, ironie, apreté, enz.).

Natuurlijk zouden wij ook hier het klaaglied mogen aanheffen over de verwaarlozing der Nederlandse letteren. De vlamingen die ter sprake komen zijn Streuvels en Maurits Roelants; Maeterlinck, Verhaeren, Michel de Ghelderode, Max. Van der Meersch en Paul Vanden Bosch voor de Fransschrijvenden (de laatste die Westvlaming is, maar te Parijs uitgeeft, staat echter aangegeven als Fransman). Van onze noorderburen worden alleen Couperus, De Hartog, Johan De Meester, Anne Frank en Jef Last in aanmerking genomen.

A.S.

Pockets over kunst

Boeken over kunst zijn gewoonlijk duur en alleen voor enkele beati possidentes toegankelijk, doch de laatste jaren zijn in de nu al talrijke reeksenpocketboeken ook enkele waardevolle werken over kunst of kunstenaars verschenen. Als nummer 500 in de reeks Prismapockets verscheen Gids voor de Nederlandse Kunst, waarin beschouwingen over de bouwkunst in Nederland vanaf de Karolingische tijd tot heden, door ir. R. Meischke; over de schilderkunst door Dr. H.E. van Gelder, die ook schrijft over de tekenkunst, de grafische kunsten, de beeldhouwkunst en de kunstnijverheid; en over de schilders en beeldhouwers na 1900 door Prof. Dr. A.M. Hammacher. Het boekje bevat voorts een opgave van de belangrijkste musea, een reeks stadsplattegronden en provinciekaarten. Het boekje bevat ten slotte nog 80 uitgelezen illustraties (190 blz., 20 F). In dezelfde Prismareeks wijzen we nog op het boekje Renaissance in Mei van Helène Nolthenius, professor in de muziekgeschiedenis van de Middeleeuwen te Utrecht, die vroeger al o.m. een boek publiceerde over het Duecento en een verhaal Adio Grimaldi. Deze Renaissance in Mei is een reconstructie van het Florentijnse leven rond Francesco Landini (14de eeuw). Het is echter niet alleen een historisch gefundeerde beschouwing, doch ook een uitstekend geschreven boek, dat bovendien met een achttal fraaie buitentekstplaten is verlucht (274 blz., 20 F).

De Etrusken en hun beschaving is de titel van een zeer geslaagd deeltje uit de Picturareeks en werd geschreven door Alain Hus. Voor een kleine kring geleerden is dit oude volk uit de streek van Toskane en zijn kunst sinds jaren een intrigerend probleem geweest. Doch sinds enkele jaren werden enkele merkwaardige restanten van deze kunst in boeken en op exposities getoond, zodat een bredere belangstelling mogelijk werd. Dit werkje van Hus, dat overvloedig is geillustreerd is een degelijke inleiding tot de kennis van dit volk, zijn zeden, zijn land, zijn godsdienst, zijn kunst. (192 blz., 36 F). Dezelfde lof willen wij zeggen over De Kunst van het Oude Europa van Herbert Kühn, een specialist ter zake, eveneens in de Picturareeks verschenen. In dit boekje wordt, weeral met talrijke illustraties, geschreven over de kunstuitingen vanaf de ijstijd tot het eerste millenium na Christus in het gebied dat wij thans Europa noemen. Over alle ontdekkingen, die zo talrijk zijn gebeurd in de eerste helft van onze eeuw vinden wij in dit boekje overvloedige inlichtingen. Men komt er soms tot de verbazende vaststelling dat er eigenlijk maar weinig nieuwe dingen worden gemaakt. (192 blz., 36 F).

fb


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken