| |
| |
| |
Het Volkslied in West-Vlaanderen gedurende de 18de eeuw
Van Madrid, via Parijs en Wenen, naar Parijs
De 18de eeuw blijkt voor onze gewesten een tijdperk van verglijden van hand tot hand: uit Spaanse hand, even binnen en weerom buiten het bereik van een begerige Frans-Spaanse hand, om voor een langere tijd te landen in vaste Oostenrijkse hand. Even voor de eeuwwenteling, na een kortstondige omwenteling in zelfbestuur, liggen wij plots in de vaste greep van Franse omwentelaars, die hier sansculotten invoeren en departementen inrichten.
Het eenvoudige volk van stad en platteland ondergaat dit politiek verglijden met gelatenheid. Even gloeit er een sprankel hoop op betere tijden na de Franse nederlagen te Ramlllies, Oudenaarde en Malplaquet. Bij de Vrede van Utrecht luiden de klokken de Oostenrijkse vorst een welkom toe. Later zakt de moed weerom onder de lasten van een honend Barrieretraktaat of stijgt de hoop bij de stichting van de Compagnie van Oostende en het heropfleuren van handel en nijverheid. Maar ook dit lichtpunt verbleekt, de Compagnie wordt afgeschaft, de keizer sterft, zijn dochter moet oorlog voeren om troon en kroon te bewaren. In 1745 bulderen de kanonnen te Fontenoy, weerom marcheren Franse troepen onze gewesten binnen totdat het Verdrag van Aken een einde stelt aan de vorstelijke disputen. Wij huldigen Maria-Theresia als keizerin en te Brussel vestigt haar vrolijke schoonbroer Karel van Lorreinen een vorstelijke hofhouding. Eindelijk heerst er vrede! Ons volk is naarstig en spaarzaam, drijft handel en ploegt zijn akker, viert kermis en schiet de papegaai, gaat bedevaarten en stapt op in processies, en werkt immer harder gedurende de vele en lange werkdagen het hele jaar door. Wij rouwen bij het afsterven van de moederlijke Maria-Theresia, de keizerin van de grote gezinnen, en wij vrezen de verandering van het regiem. Jozef II stelt zich aan als een verlichte vorst en verjaagt de povere Barrieresoldaten, verliest een kortstondige Keteloorlog, schaft kloosters en kermissen af, om ontnuchterrd vast te stellen dat zijn troepen over de grenzen worden gezet door het handjevol opstandige Brabanders en Co. In 1790 ontwaken wij plots als inwoners van de ‘Verenigde Belgische Staten’. Lang duurt ons onafhankelijkheidsliedje niet! Wij begroeten opnieuw de keizerlijke troepen van Oostenrijk, en wij laten de Franse kanonnen maar dreunen, voorlopig te Jemappes en definitief te Fleurus. Wij vallen de Franse omwentelaars zeker niet om de hals, zoals enkele onstuimige
landgenoten die wij heethoofden heten, maar we voelen weldra dat ze zich installeren om ons te leren wat uiteindelijk ‘Liberté, Egalité, Fraternité’ kan betekenen. Zo stappen wij in het Frans 1799 uit en de 19de eeuw in, en dit gebeurt na de staatsgreep van een zekere Napoleon Bonaparte, die zijn consulaat eerst te Parijs vestigt, om later bijhuizen te openen in gans West-Europa. Maar stop... dat wordt dan 19de-eeuwse historie.
| |
Zingen wij of zingen wij niet?
Wij, Spaanse, Franse of Oostenrijkse Westvlamingen, wij zongen, wij zongen ons dwars door bezettingen en overheersingen heen, wij zongen zeer luid tijdens de Brabantse Omwenteling, dikke bundels vol, en wij zongen een toontje lager toen de Fransen bij ons de Marseillaise importeerden, omdat wij van dan af moesten zingen zoals de bazen zongen, tenminste in het openbaar.
Wij wilden zingen en wij gingen luisteren naar de liedjeszangers die op tijd en stond op enig openbaar plein in de steden of bij de kerkhofmuur na de zondagsmis ten plattelande hun laatste nieuws ten gehore brachten. Wij zien ze nog, doodeenvoudige, arme ‘trimbaleurs’, trekkers van streek tot streek, met een gezin en een schamel inkomen van verkochte liederenbladen. Wij zien ze nog zingend op de Grote Markt, op de Burg en op het Pandreitje te Brugge, telkens met hetzelfde armzalig vertoon midden een haagje nieuwsgierigen en luisteraars. Jan Garemijn heeft hun bedrijf nauwkeurig bekeken: de liedjeszanger staat op een verhoog of bank en wijst naar het schilderij dat achter hem enkele taferelen uit het voornaamste lied moet afbeelden. Hij houdt een vliegende blad in de hand en schijnt het de toeschouwers aan te prijzen terwijl op de begane grond dezelfde teksten door zijn vrouw aan de man worden gebracht. En de omstanders zingen mee, en als ze lezen kunnen, laten ze zich verleiden om een blad te kopen voor de huiskamer.
De liedjeszanger zingt en leurt teksten die hij zelf niet heeft gemaakt, zelf niet heeft gedrukt, en hij wijst naar afbeeldingen die een vaardiger hand voor hem heeft uitgevoerd.
Maar wat hij zong, vertellen ons nog heden enkele zeldzaambewaarde en vergeelde liedjesbladen uit onze Westvlaamse gewesten. Klonk daar niet het ‘Victorie-Liedeken op de Belegeringe van Meenen, Iperen, Fort de Knock en Veurne, op de stemme, Echo hoort mijn droeve klaegen’? Of luisterde men naar het ‘Waerachtigh Verhael ende nieuw Liedeken op de overschrickelycke Moordt begaen door eenen Vader aen zyn dry eygen Kinders, den 6 Januarii 1737 op de Prochie van Sweveseele by Thielt in Vlaenderen, op de Stemme van Biron’? Of weerklonk het incipit ‘Aenhoorders luystert naer dit liet...’ van het ‘Nieuw en Waerachtig Liedeken van de schroomelycke Moordt ghedaen te Thourout in Vlaenderen aen een Meysken van sesthien jaeren in April 1736, op de wyse: Van den Gouverneur van Zeelant’?
En borrelde de sensatiezucht niet op bij het lied over de ‘Rechtveerdige Justitie gedaen door de Edele, Achtbaere en Voorzienige Heeren 's Lands van den Vryen, binnen de stad Brugge, op den 4 February 1786, stemme: Philis myn tweede ziel’ dat handelde over een moordgeval van een vrouw die haar man kwijt wilde om met een ander te
| |
| |

Titelblad met een vrolijke speelwagen van het meest verspreide liedboek in de 18de eeuw, samengesteld door Jacobus de Ruyter van Veurne. Vierde druk in een Antwerpse editie van Martinus Verdussen (eerste kw. van de 18de eeuw).
Titelversiering bij het Klachtliedeken van een vrouw, die haar kind vermoordde en onthoofd werd op 15 januari 1777.
trouwen?
En dit waren maar de hoofdbrokken op het blad, dat over verschillende kolommen verdeeld, nog meer liederen bevatte. De belangstellende luisteraar kwam met het vers gekocht blad thuis, en daar ging het zo lang mee tot het voor goed in het haardvuur of als inpakpapier verdween. Enkele zeldzame stukken bleven toevallig bewaard, in openbare verzamelingen alhier en in Nederland.
| |
Vliegende bladen, liederenbundels en handschriften
De liedjeszangerij is niet de enige distributievorm van het levende volkslied. Ook in andere omstandigheden wordt er gedicht en gezongen. Gespecialiseerde volksdichters bundelen volksliederen in prettige en handige boekjes, terwijl bekende drukkers-uitgevers deze bundels als colpor-tagegoed helpen verspreiden.
Te Antwerpen behoren deze fondsen - vliegende bladen en bundels - in de 18de eeuw aan de huizen Wwe H. Thieullier, A.P. Colpyn en Joseph De Cort, in het begin van de 19de eeuw gaat hetzelfde bedrijf nog steeds door in de drukkerij van Josephus Thys op de Vlasmarkt. Te Gent komt men voor dezelfde waar terecht bij P.A. Kimpe, bij zijn opvolger Leander Van Paemel, en bij Isabella Van Paemel, die het bedrijf voortzet tot in 1890! Te Ieper vindt men de specialisten bij de felvertakte drukkers-familie Lambin, die in de 19de eeuw de genummerde reeksen vliegende bladen, met zeer veel liederen uit de 18de eeuw, in West- en Frans-Vlaanderen blijft verspreiden. Het is vooral dank zij een wondere klant dat al die druk-ondernemingen een flinke stuiver hebben verdiend. In het begin van de 18de eeuw is de Veurnse stadsklerk, boekhandelaar en rederijker Jacobus de Ruyter de auteur van een liederenbundel die alhier meer dan een anderhalve eeuw de grootste verspreiding en oplagen verwerft.
De Ruyter's ouders zijn afkomstig uit de streek van Kortemark en woonachtig te Veurne. Omstreeks 1705 huwt de dichter Marye Terlu van Duinkerke en hij overlijdt in 1716, 44 jaar oud en vader van twee minderjarige zoons. Een reeks drukwerken waren intussen onder zijn naam verschenen: te Brugge bij Andries Wydts, te Antwerpen bij Gaspar van Gaesbeeck, te Duinkerke bij Pieter Labus en bij J.O. Laurensz. Na zijn dood drukt men zijn bundels steeds opnieuw tot in het midden van de 19de eeuw te Antwerpen, Lier, Gent en Duinkerke.
Vanaf 1700 komt zijn ‘Nieuw Liedt Boeck, genaemt Den vrolijcken Speelwagen oft ledige uren van Jacobus De Ruyter’ van de pers, later verschijnen er bijgewerkte en vermeerderde drukken. Het is het populairste liedboek dat ooit in onze gewesten is verschenen. Andere liedboeken van De Ruyter heten ‘Het Aengenaem Lysterken’, een
| |
| |

J. Garemyn (1712-1799): Het Pandreitje te Brugge in 1778. Rechts een liedjeszanger met schilderij en vliegende bladen. Brugge,
Groeninge Museum. Cliché Dienst voor Toerisme, Brugge.
zeldzame uitgave bij Wydts te Brugge, verder ‘De Maegdenkrans’, een gezochte uitgave bij J.O. Laurensz te Duinkerke, en de ‘Vogel Phenix’ een minder verspreide Duinkerkse uitgave van P. Labus.
De Ruyter bundelde zowel geestelijke als wereldlijke liederen over zeer verschillende onderwerpen, men ontdekt er later enkele als teksten van vliegende bladen of als uit de volksmond opgenomen. Er wordt thans gewerkt aan een monografie over zijn werk en zijn invloed op het Vlaams volkslied.
In ‘Het Gheestelijck Opeelken van Hardoysche Roose-Bladers...’ gebundeld door Pieter Cauwe ‘landts-man van Hardoy in Vlaanderen’ aldaar in 1712 overleden, vindt men een volledige verzameling geestelijke liederen. Deze bundel, waarschijnlijk voor het eerst in 1696 te Duinkerke bij Antonius Van Ursel gedrukt, kende ook te Brugge bij Jan Baptist Verhulst in 1719 en bij Jacobus Beernaerts een drietal edities. Verschillende liederen uit Cauwe's bundel hebben de volkse liederenschat beïnvloed en werden nog in de 19de eeuw uit de volksmond opgetekend. Een bundel geestelijke liederen met grote afzet verscheen te Brugge in 1740, ‘Nieuwe Geestelycke Liedekens Tot Godtvruchtigh gebruyck der Jonckheydt in den Catechismus’ in de drukkerij van de Wwe Vincent. De eerder zeldzaam geworden Brugse druk behoort eigenlijk tot de schooledities van de paters Jezuïeten, die hetzelfde werk o.a. ook te Leuven tijdens hetzelfde jaar lieten verschijnen. De liederen, naar de jaarkrans gerangschikt, dienden voor het gebruik in de Zondagsscholen.
Er was wel meer uit andere gewesten ook bij ons in omloop tijdens de 18de eeuw, maar tot heden ten dage bleef dit gebied nog ontoegankelijk. Grondig onderzoek is hier vereist, een ernstige bibliografie van het liederenvolksgoed blijkt onontbeerlijk.
En wat nam de man (of vrouw) van de straat eigenlijk uit al het aangebodene als voorkeurliederen op? Dit is wel moeilijk vast te stellen, tenzij men onverwacht een of ander handschrift ontdekt dat als liederenverzameling werd gebruikt.
Zo kan men een schamele vingerwijzing vinden in het ‘Schrijft-Bouck, Behelsende Alderhande Soorten van schoone ende vermaeckelijcke Liedekens, soo uyt opera als anders, met seer aengenaeme en nieuwe voysen verciert, Begonst op den 14 augusti 1757, Door mij Catrina Jacoba de Smit’, in de Rijksuniversiteitsbibliotheek te Gent bewaard en afkomstig uit de verzameling Florimond Van Duyse.
| |
| |

J. Garemyn: Landschap met vrolijke speelwagen. Gent, Museum voor Sierkunst. Huis van Ridder de Coninck, 1755. Lodewijk XVI kamer. Cliché Dienst voor Toerisme, Brugge.
De zanglustige dame, te Brugge woonachtig, heeft opera-zangsteksten genoteerd van de ‘opera Phaeton’, de ‘opera Mimi ofte de opgereghte liefde’, de ‘opera van de bohemienne oftewel de bedrogen gieregaert’ en de ‘opera Ninette in het hof’. Als volksliederen schrijft ze over: drie leugenliederen, enkele herders (liefde)liederen, verschillende bekende kerstliederen, een paar Brugse liederen in verband met chirurgijns, en een merkwaardige ‘Litanie van de trouwlustige Dochters’ tot nog toe een unicum in de Westvlaamse volksoverlevering, gepubliceerd in 't Beertje 1958.
Het schrift van de Brugse dame bevat nog een lange reeks Franse liefdeliederen en verschillende producten, ook in andere streken van ons land bekend, die getuigen van scatologische en erotische belangstelling. Zo 'n schrift blijkt wel degelijk een bont allegaartje, getuigenis van de afwisselende belangstelling van één persoon. In andere provincies vindt men een groter aantal dergelijke verzamelschriften die dezelfde groepsvoorliefde vertonen. Maar de Westvlaamse handschriften zijn te zeldzaam om uit hun informatie de liederenvoorkeur nauwkeurig te bepalen.
| |
Ook de volksmond telt mee!
In de tweede helft van de 19de eeuw verschijnen in onze gewesten enkele bundels uit de volksmond opgetekende volksliederen. Edmond de Coussemaker (Bailleul 1805 - Bourbourg 1876) gaf in 1856 zijn ‘Chants populaires des Flamands de France’ uit. Hij verzamelde Vlaamse volksliederen zoals ze nog spontaan klonken op feestelijkheden en op straat, binnen de huiskring en in de werkplaats. Sindsdien heeft grondig onderzoek uitgewezen dat de Coussemaker de liederenschat van Frans-Vlaanderen openbaart en vastlegt uit de 17de en vooral uit de 18de eeuw. Dit voorbeeld volgden Adolf Lootens (Brugge 1835 - Londen 1902) en Eusèbe Feys (Rambervillers 1819 - Brugge 1906) in 1879 met hun ‘Chants populaires flamands... recueillis à Bruges’. De uitzonderlijke betekenis van Lootens' bundel ligt in het unieke feit, dat ongeveer alle teksten bij éénzelfde persoon werden opgenomen. De familietraditie wees moeder Lootens als de bewuste zegspersoon aan, ze was in 1795 te Brugge geboren, begaafd met een goed geheugen en bijzonder gevoelig voor ritme en melodie. Talrijke liederen uit de kantwerkschool behoorden tot haar repertorium. De Brugse verzamelaars wijdden dan ook veel aandacht aan de Brugse Tellingen of
| |
| |

De H. Bloedkapel en het Steen. Rechts voor het Steen de liedjeszanger met schilderij. Tekening van J. Beerblock (1739-1806).
Brugge, Groeninge Museum. - Copyright A.C.L. Brussel.
eeuwenoude ‘arbeidsliederen’ gezongen tijdens het spellewerken, eerst tijdens de schoolopleiding en later in eigen werkkring. Deze tellingen dienden vooral om het aantal vlechten te berekenen bij een kantwerk dat lange tijd fel in de smaak bleef.
De belangrijkste volksliederenbundel is uit Zuidelijk West-Vlaanderen afkomstig. De uitgave ervan werd een geschiedenis in schuifjes. In 1900-1902 waren twee afleveringen verschenen van een ‘Iepersch Oud-Liedboek’ dat zeer goed werd onthaald maar waarvan de overige beloofde delen nooit het licht zagen. Onverwacht kwam in 1962 de volledige verzameling van 234 liederen (590 blz.) van de pers onder de titel ‘Iepersch Oud-Liedboek. Teksten en Melodieën uit den volksmond opgetekend door Albert Blyau en Marcellus Tasseel’, uitgegeven onder de leiding van Prof. dr. P. De Keyser en de Koninklijke Belgische Commissie voor Volkskunde.
Vooral de leraar Blyau (1872-1946) had steeds zijn kostbare verzameling met veel zorg omringd. Het voornaamste en tevens het indrukwekkendste deel van dit liedboek is voorbehouden aan volksliederen opgenomen in een welbepaalde arbeidsgemeenschap en onafscheidbaar verbonden aan het arbeidsritme. Deze liederen in burgerlijke kantwerkscholen en in kloosterscholen aangeleerd, van generatie op generatie, behoren zowel tot de profane als tot de geestelijke oud-Vlaamse liederenschat.
Blyau's indeling van het liedboek volgt nauwkeurig de liederenafkomst. Het boek der Tellingen bevat 63 oude liederen, w.o. het jongste uit het einde van de 18de eeuw dagtekent. Het boek der Telseltjes omvat 16 eenvoudige kinderspelen uit de kantwerkscholen. Voeg daarbij nog 38 Klein-Sacramentsdagliedjes, 11 Sint-Annaliedjes en vier andere liederen uit de kantwerkscholen en men bereikt hier een totaal van 132 kantwerkstersliederen, te Ieper en te Poperinge omstreeks 1896 verzameld. De overige gepubliceerde teksten beschouwde Blyau zelf als jonge, t.t.z. 19de-eeuwse overlevering, en hierdoor volgens hem ook minder belangrijk. De integrale uitgave van deze volksliederenbundel mag men thans aanvaarden als de belangrijkste die ooit in de Nederlanden werd gepubliceerd. Voor de kennis en de studie van het volkslied in West-Vlaanderen gedurende de 18de eeuw zijn de 19de-eeuwse
| |
| |

De Markt. Op de voorgrond een marktzanger in volle actie, terwijl een concurrent zijn schilderij opstelt. Afkomst en bewaarplaats: idem als afbeelding hiernaast. Copyright A.C.L., Brussel.
volksmondopnamen nog steeds van het grootste belang. In deze verzamelingen ontdekt men het algemeen bekende volkslied, het meest geliefde en het meest-gezongene in de vorm zoals het in de overlevering werd bewaard, soms verzongen, dikwijls corrupt, vaak gecontamineerd. De analyse van al deze verschijnselen moet dan echter voorbehouden blijven aan het laboratorium van de volksliederenspecialist.
| |
Verspreide liederensoorten
Om een nauwkeuriger oordeel te vellen over de liederenvoorkeur tijdens de 18de eeuw kan men nog de genummerde reeksen vliegende bladen raadplegen, die over het gehele land werden verspreid. Volkslied en marktlied, wereldlijk en geestelijk, oud en nieuw verbroederen in de kolommen van bijna ieder blad. De Antwerpse reeks van 49 bladen levert 138 verschillende liederen, de Gentse met 85 bladen 202 verschillende leideren, de Ieperse met 75 bladen 185 verschillende liederen. Uit alle reeksen samen vindt men een kleine driehonderd verschillende liederen samengebracht.
In West-Vlaanderen biedt de Ieperse reeks het volgende resultaat:
Oude historieliederen |
17 of ± 10% |
Historische liederen |
14 of ± 8% |
Godsdienstige liederen |
38 of ± 20% |
Liefdeliederen |
62 of ± 32% |
Gemengd nieuws |
14 of ± 8% |
Kluchtliederen |
21 of ± 14% |
Natuurliefde |
9 of ± 5% |
Varia |
10 of ± 6% |
In de hoogste afdeling weerklinkt het Liefdelied. Het is een normaal verschijnsel tevens in handschriften en verzamelingen uit de volksmond waargenomen. Ook thans haalt de populaire ‘schlager’ met de liefde als thema zeker 95%.
In de 18de eeuw vindt men herderszangen en meiliederen als kenmerkend voor de tijdsgeest, maar men ontmoet er
| |
| |
eveneens de bekende liefdeverklaring op rijm en ‘voyse’, het liefdeverdriet en het late berouw, en de vele dramatische voorvallen die als gevolgen van te vurige liefde ook de rubriek van het gemengde nieuws kunnen versieren... En daar behandelt men: gewelddadige weerstand van ouders en verloofden, opsluiting in kloosters en kerkers, schaking en bloedige achtervolgingen, moord en roof, ellende en langdurige omzwervingen om geliefden op te sporen na harteloze scheiding, wanhoopsdaden, vrijwillige aanmelding als soldaat en... desertie en krijgsraad met of zonder lief!
Men ontdekt in die voorkeurontleding nog een ander merkwaardig verschijnsel: de geestelijke liederen bereiken 20% van het totaal aantal gebruikte liederen. Dit hoge procent wijst zeker op de onuitroeibare godsdienstzin van de bevolking vooral ten plattelande, men verneemt er tevens een ver echo uit de tijden van de godsdiensttwisten, het onderricht in de Zondagsscholen en de methodiek van de Jezuïeten bij het inprenten van de geloofswaarheden.
Er zijn o.a. een hele reeks Passieliederen en Meyliederen. Het meest monumentale stuk heet de ‘Lange Passie’, het is ook eerbiedwaardig om het grote aantal strofen - 123 - en het bleef bekend als het langste volkslied uit onze gewesten. Men kan het reeds in handschriften ontdekken tijdens de 17de eeuw, het werd als drukwerk in de Nederlanden verspreid tijdens de 18de eeuw, en het wordt nog uit de volksmond opgetekend in de tweede helft van de 19de eeuw.
Zeer eigenaardig ook blijkt de inhoud van een kleine reeks liederen als gemengd nieuws gerangschikt. Het zijn sterk verouderde actualiteiten die alle uit de 18de eeuw dagtekenen maar nog steeds in de 19de eeuw worden herdrukt. Een reeks gebeurtenissen op internationaal vlak, vooral vreselijke moordgeschiedenissen, waarbij, wonder genoeg, gevallen uit eigen provincie totaal ontbreken. Er is een moordgeval uit Abbeville (1771), uit Emmerick, uit Keulen, er zijn moordenaars van Oudenaarde, en er is ook de wondere geschiedenis van de Voerman op de baan van Atrecht, een lied dat ook heden nog in de volksmond wordt aangetroffen.
Er zijn een hele reeks Historieliederen, aldus geheten omdat ze onder de vorm van ‘romance’ thema's behandelen uit de volksletterkunde, die vroeger oorspronkelijk in de volksboeken werden verspreid. Aantrekkelijke titels dragen ze nog steeds: het Soudaensdochterken, de hertog van Brunswijck, Floris en Blanchifleur, Genoveva van Brabant, Griseldis, Heer Halewijn, Helena de verduldige, de Wandelende Jode, de Gouverneur van Zeeland... Al moet het bij een korte opsomming blijven, een speciaal lofwoord voor het lied van Heer Halewijn mag niet achterwege bijven. Grondig onderzoek heeft uitgewezen dat de variant alhier op vliegende bladen gedrukt de oudste vorm van het Halewijnlied in West-Europa bewaarde!
Historische liederen bezingen historische gebeurtenissen. Hier ontdekt men een kleine reeks uitsluitend gevoed met voorvallen uit de 18de eeuw. Men vindt er bezongen:
1708 |
- De belegering van Rijsel |
1719 |
- Onthoofding van Anneessens |
1745 |
- Slag van Fontenoy |
1759 |
- Kapiteyn Bart (neef van Jan Bart) |
1780 |
- Afsterven van Maria Theresia |
1790 |
- Dood van Jozef II |
1793 |
- Dood van Lodewijk XVI |
1793 |
- Marteldood van Marie Antoinette |
1793 |
- Rouwklacht van de gevangen Dauphin |
1794 |
- Capitulatie van Luxemburg |
Hier volgt men in zekere zin de internationale gebeurtenissen die de eeuw tekenden van nabij. Ook dit soort liederen levert het bewijs dat ons volk - en het volk uit naburige gouwen en landstreken - gedurende eeuwen aan dezelfde liederen gehecht en verslaafd is gebleven. Aan het Nederlandse volkslied door de eeuwen heen valt nog veel te dokteren. Algemeen geldt Florimond Van Duyse's driedelig standaardwerk ‘Het oude Nederlandsche Volkslied’ (Den Haag 1903-1909) als een hermetisch slot op alle verder volksliedonderzoek in onze gewesten. Het is echter slechts na grondige kennismaking met dit lof- en bewonderenswaardige monument, dat men kan constateren hoeveel er nog in de boeiende, prettige, soms gevaarlijke kruidtuin van het volkslied valt te beleven. Belangstellende bezoekers mogen nog steeds het uiterst kleine wandelgezelschap vervoegen.
Hervé Stalpaert
Bibliografische nota: A. De Lattin, ‘Het Marktlied. Wat de liedjeszangers zongen’. Antwerpen 1943, 101 blz., ill. - F.K.H. Kossmann, ‘De Nederlandsche Straatzanger en zijn liederen in vroeger eeuwen’. Amsterdam 1941, 168 blz., ill. - D. Wouters en F. Moormann, ‘Het Straatlied. Een bundel schoone historie-, liefde- en oubollige liederen’. Amsterdam 1933-1934, 2 dln van 312 en 304 blz. (Tekstuitgave van een grote reeks liederen van Nederlandse vliegende bladen vooral uit de 18de eeuw). - T.W. De Haan, ‘Straatmadelieven. Een bundel met oude en nieuwe voor het merendeel nog niet in boekvorm gepubliceerde volks- en straatliederen. Utrecht 1957, 215 blz., ill. - F. Van Duyse, ‘Het eenstemmig Fransch en Nederlandsch wereldlijk lied’. Brussel 1893, 440 blz. - E.F. Kossmann, ‘De Liedjesdrukken van Klein Jan’, in: Het Boek 1938, blz. 119-151. (Een inventaris van de voornaamste verzameling vliegende bladen uit de 18de eeuw in Nederland). - J. Grietens en E. De Goeyse, ‘Het volkslied onder de Brabantse omwenteling van 1789’. Leuven 1940, 416 blz. - H. Stalpaert, ‘Oud-Vlaamse Volksliederen op vliegende bladen’. Heule 1959, 59 blz. - H. Stalpaert, ‘Repertorium van volksliederen op vliegende bladen’, in: Volkskunde 1962, blz. 49-92 en 121-156.
|
|