Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 16 (1967)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 16
Afbeelding van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.69 MB)

Scans (399.98 MB)

ebook (30.96 MB)

XML (1.86 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/kunstgeschiedenis
non-fictie/muziek-ballet-toneel-film-tv


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 16

(1967)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 195]
[p. 195]

poëtisch bericht

koers

 
daar waar ik je te vinden dacht
 
was je verdwenen.
 
niet naar onwerkelijkheid gevlucht,
 
maar parrallel met mij gaan wenen,
 
omdat je niet kon weten hoever ik zoeken zou
 
om een glimp van je leven te ontwaren
 
ergens, in het zand van mijn dromen.
 
waarom ik nog verder tracht
 
is moeilijk te vertalen:
 
blijf schuilen voor de weldoende regen,
 
ik richt mijn kompas naar de zon.
 
 
 
jo stockman

eiland

 
Ik vlucht voor de ochtend in mezelf,
 
in mezelf opstappen, geen fanfaren.
 
Omdat ik nergens wortel schiet.
 
 
 
Mijn handen graven dieper mij.
 
Ik meet mijn werkelijkheid af
 
aan de vrees voor het nutteloze.
 
 
 
Ik word ziek aan verlatenheid:
 
de afstand kringt een spoor in mij,
 
dat litteken wordt en eiland.
 
 
 
thierry deleu

de dichter

 
voor Joris Van Der Mijnsbrugge
 
 
 
De dichter zeeft letters
 
in zijn vangnet van verbeelding,
 
 
 
hij ziet het meisje als rimpelloos zand
 
als een wind in boterbloemen,
 
 
 
hij opent het boek, een huis van woorden
 
waarin hij uitnodigend woont,
 
 
 
zijn getallen tellen als vleermuizen de sterren
 
zijn ladder klimt op naar omega,
 
 
 
hij zegt: God is
 
ruimtelijk verwekkend,
 
 
 
hij ziet de dood een ademloos gebaar dansen
 
verzadigd diep na een hongerige reis.
 
 
 
Soms slaagt hij
 
de wereld een droomappel te reiken,
 
hij ademt zijn lied over de aarde
 
en ontsteekt de dag aan zijn luit.
 
 
 
f. florizoone

misschien

 
misschien kijkt de morgen toch nog groen
 
en hangen weer zwaluwen aan de wind
 
misschien groeit licht
 
tussen de regen
 
en klateren de vissen
 
als de beek
 
nog luisteren wil
 
 
 
misschien vergis ik mij wel
 
en spreek ik verkeerd
 
als ik denk aan hem
 
die zich
 
aan een koord verhing
 
 
 
misschien zou ik mij beter
 
wassen
 
in de dauw
 
en denken aan het grassprietje
 
dat hoopt
 
de weide te schilderen
 
 
 
dirk desmadryl

dwars door de stilte

 
zwart als het woord
 
dat in boeken staat
 
zijn de tekens die men
 
in de rotsen slaat.
 
 
 
het geluid erbij dat kriept
 
als een zeer oud roestend wiel
 
zijn grauwe vogels die dan
 
stijgen uit diepten van de ziel
 
 
 
soms zelfs geen naam
 
alleen maar wat zout
 
woorden als wind en regen
 
een vers eindigt op koud.
 
 
 
dit zijn eeuwige beelden
 
van uit vader noachs tijd
 
die zullen natrillen tot
 
op de drempel eeuwigheid.
 
 
 
met dit teken op de rots
 
gaat men dan stil spreken
 
omdat er een bolle leegte is
 
die geen mens meer kan breken.
 
 
 
spreken: eigen woorden horen
 
antwoorden worden dan vragen
 
en vragen minutenlang zwijgen
 
door die stilte heengedragen.
 
 
 
uit die stilste stilte
 
groeit licht dat praat
 
en zegt dat er geluid is
 
dat er zwart en wit bestaat.
 
 
 
zo slaat dit teken een brug
 
gaf de dingen hun naam terug
 
en werden oude bochten gerecht
 
en werden hoge heuvels geslecht.
 
 
 
hervé j. casier
[pagina 196]
[p. 196]

‘gebed om een goed einde’

 
Het hoofd gebogen diep ten gronde,
 
waar alle vaderen ontbonden,
 
aanbid en loof ik nóg, o Heer.
 
Voor goed omsloten door de graven,
 
van allen die ons 't leven gaven,
 
waag ik geen klacht meer of verweer.
 
 
 
Als zij, zal eens mijn aardsheid sterven:
 
mocht ook ik dan Uw Volheid erven,
 
oneindig in Uw Eindloosheid.
 
Maar, eer ook ik kan gans verzaken,
 
en grensloos in Uw Liefde ontwaken,
 
voel ik hoe lang zoveel reeds scheidt.
 
 
 
Wil, daarom, zelf mijn bede einden,
 
want Heer, ik raak soms niet ten einde:
 
dat kan in mensen slechts Godskracht:
 
àlles verlaten en weergeven,
 
tot zelfs Uw rijkste gave: 't leven,
 
- tot àlles, àlles is volbracht.
 
 
 
Het hoofd gebogen diep naar de aarde,
 
dat elk aards leven trouw bewaarde,
 
aanbid en loof ik nóg, o Heer;
 
- maar blijf Gij-Zelf mijn bede einden,
 
Die zijt elkeens Begin en Einde;
 
- eens kan men, zonder U, niets meer!
 
 
 
jaak van den iepe

aan marnix gysen

 
ik heb je stem beluisterd
 
‘the house by the leaning tree’
 
en nu het buiten duistert
 
en ik de regen tegen de ruiten zie
 
kan ik niet ijzen.
 
 
 
ik zie je zitten tussen purperen en grijzen
 
vol zelfspot luisterend naar het kind
 
dat in je hart zoekt naar de vriend
 
die jij nimmer voor jezelf hebt willen zijn.
 
 
 
je zoekt bij ieder woord opnieuw
 
in doolhof naar het licht
 
waardoor je aangezicht
 
weerom dat van een man zou zijn
 
die zonder knagende pijn
 
de ongenaadge striem
 
van 't leven kan vergeten.
 
 
 
ik heb het nooit geweten
 
dat eenzaamheid een mens
 
zo loutren kan
 
zo diep doet kijken in zichzelf
 
door elke kamer tot onder het duistere gewelf
 
waar alle ijdelheid wordt afgelegd.
 
heb dank dat ik je anders zie
 
nu na ‘the house by the leaning tree’
 
waarin je zelf heel duidelijk zegt:
 
‘'k ging door de wereld zonder opperhuid...’
 
 
 
freek dumarais

nu je ver bent

 
Avond stamel je: schamel
 
ritselt de schemer van het kleed
 
avond, hoe langzaam beweeg je.
 
 
 
Kon ik een vliegtuig zijn,
 
was ik een schip.
 
 
 
Verbazing wekt hij, valavond
 
in augustus, en dieper ontroering:
 
purper weze je rust in
 
augustus des avonds,
 
vloeibaar in zijn bedding
 
woelend en stralend valt hij vlugger
 
en donker als een geheim.
 
 
 
jo huygh

horizontaal

 
Het landschap ontstaat in je ogen
 
en je draagt het overal met je mee.
 
De liefde fladdert weg.
 
 
 
Je dorre takken breken.
 
En elk seizoen laat
 
zijn verwoesting in dit lichaam na.
 
Het jaargetijde geurt
 
en uit de diepten van het verleden
 
duikt de mens weer op
 
als een biochemisch verschijnsel
 
met een hermetisch ingebouwd verdriet.
 
 
 
Het licht van de zon
 
gaat aan en uit.
 
 
 
Ook de achterdocht blijft hoorbaar.
 
Een nieuw bewustzijn
 
is op komst.
 
De zonnebril is je enig verweermiddel
 
tegen de melancholie van de herfst.
 
 
 
Het oor van de tijd blijft dicht.
 
 
 
willem m. roggeman
 
Een gulp lenteleven
 
doorheen de dagen
 
van mijn voorjaar,
 
diamanten en
 
een glans waaruit
 
ik telkens werd
 
herboren: straks komt
 
het najaar,
 
zie: op de bodem
 
van de wijnkruiken
 
liggen reeds
 
bittere droesems.
 
 
 
ignaas claerhout
[pagina 197]
[p. 197]

honger en brood

 
Er klinkt herfst
 
op de moede aarde,
 
waarop zoveel vogels
 
verliefd geraken.
 
In verwoede geluiden
 
van waterputten en slikken
 
- er is geen zand voor hete ogen -
 
fnuiken marmotten
 
een brok droefheid van de zee.
 
En ik, die ook het bladgroen
 
uit mijn blad heb verkwist.
 
Gaafheid moet ik dragen
 
doorheen het witzwart
 
van regen en dorst,
 
maar in de galop
 
van kersen en rozen en noten
 
erkent mijn witte hersenstof
 
de zege niet.
 
Guirlandes van bloemen
 
nestelen zich intussen vrijuit
 
tot kransen
 
voor zwijgende verhalen.
 
Onder de toren van de wedijver
 
snuiven er renpaarden,
 
- 't spel van injecties is wild -
 
trilt er snelheid in de teugels.
 
En toch beken ik geen kleur;
 
het hongerkleed verkleumt
 
in te veel ernstige monden.
 
 
 
antoon vanlaere

de stervende

 
Aan mijn grootvader
 
 
 
Over zijn bergpadhand
 
lopen de grauwe aderdraden
 
recht naar de gapende krater toe.
 
 
 
De serumbron bloedt leeg
 
veeg teken aan de verouderde dagwand.
 
 
 
De zon brandt wonden
 
in de half verlichte duisternis
 
tekent reeds randen
 
om het wachtend doodsbeeld
 
in de ver verzonken nis.
 
 
 
Vaag raast de zwarte wagen
 
over wakkere kasseien
 
paarden pijlen met hun kromgewrongen kop
 
lakeien ijlen
 
als een losgeslagen laatste zucht
 
met het leedvergeten lijk
 
door de zwartgebrande open lucht.
 
 
 
maurice de bleecker

poëzie

 
Voor Marja D.S.V.
 
 
 
Wanneer wij
 
woorden fluisteren
 
tegen het blanke
 
blad
 
over alles
 
wat een mens
 
droomt
 
maar nooit
 
heeft gehad
 
dan spreken
 
wij eenmaal
 
een ander aan
 
en worden
 
woorden
 
vlinders
 
die
 
hun vleugels
 
trillend
 
als klankbloesems
 
openslaan
 
en in moede ogen
 
lichtend
 
sterven gaan.
 
 
 
anton vlaskop

impressie

 
in een open venster
 
tegen het zonlicht in
 
heb ik je gezien
 
 
 
je zwarte gestalte
 
met een gouden glans
 
tegen de achtergrond
 
van pastelbloesems
 
in de wind bewogen
 
 
 
ik dacht aan de zee
 
hoe je een was
 
met water en wind
 
hoe zonnewolken
 
over je heenregenden
 
zonder je te deren
 
 
 
hoe ik een vlinder
 
ving
 
en hem doodkneep...
 
 
 
freddie rottey

nog heeft verdriets geweld

 
Nog heeft verdriets geweld mij niet geraakt
 
met slagen als wanneer de dood eens treft
 
vader bij voorbeeld; en ik blijf wel recht
 
zolang geloof en hoop mij niet verlaat.
 
 
 
Maar rondom mij - noem het verdriets gelaat -
 
is zoveel eenzaamheid in dier en mens,
 
verlaten zijn, naar wat niet komt gewend.
 
En dat mij smeekt. En dat ik binnenlaat.
 
 
 
Het zet zich neer. Aanwezigheid die, vaal,
 
met open mond, zich naar mijn wezen helt,
 
en adem krijgt, besmettend wat vertelt
 
t.v. en krant - noem het verdriets verhaal.
 
 
 
Dit plant zich dan door al mijn holten voort.
 
Bezet mijn bloed. Breekt uit mijn ogen. Vult
 
allengs de kamer, stuk voor stuk, en duldt
 
niets meer naast zich binnen mijn eigen woord.
 
 
 
roger verkarre

kort bericht

 
Gij zult mijn eenzaamheid
 
niet meer bevolken
 
met uw woorden
 
en de gitaar van uw lippen.
 
 
 
Ik wandel nu
 
door het kristal van de nacht
 
en spiralen kolken
 
van licht en duister
 
naar de klippen
 
van koraal
 
met de rode winkelhaak in mijn vlees...
 
 
 
Ik kaats alleen
 
de arme luister
 
van uw verhaal
 
als een raket
 
door het ruim van uw illusie
 
en uw vrees.
 
 
 
Breekt het nog eenmaal
 
los
 
in een furie
 
van kleuren
 
op het ritme
 
van een kreet in het bos?...
 
 
 
rik van mehnen
[pagina 198]
[p. 198]

wanneer

 
Wanneer begrijpen
 
ons huis zal worden
 
wanneer de weg
 
begaanbaar wordt
 
dan zullen wij
 
van op de brug
 
keien in het water
 
plonsen,
 
dan zullen wij lachen
 
hoog en vrij
 
en soms
 
luisteren en peilen
 
naar de stilte
 
die plots zal openbarsten
 
in handgeklap
 
en een verschrikte vogel.
 
 
 
ignaas veys

parijs

 
lichten delen
 
woorden uit
 
als vallend glas
 
 
 
de grote stad
 
spreekt stiller
 
 
 
op de bruggen
 
foeselt de nacht
 
hij duwt
 
honderd huizen
 
tot een schim later
 
 
 
dingen van weleer
 
gaan uit me heen
 
op naakte stappen
 
van alleen.
 
 
 
jan jozef goedvriend
 
Zeg nu niet verdomme
 
Omme-
 
dat je paard niet trekt!
 
Waarom moet je brommen
 
omme-
 
dat de haan je wekt?
 
Trek de blommen opgewekt!
 
 
 
gilbert dewilde

aan andré demedts

 
De dichter zal het kampioenschap schoonschrijven van verzen
 
niet openbaren, is geen kunstmaker, is geen genotmiddel
 
voor zichzelf noch voor anderen. De mens, poëet geheten,
 
eet sterren door de muur, maakt de wereld leefbaar, denkt
 
hij, wanneer hij zingt. Mijn vrouw stort erwten in het water.
 
 
 
In het midden buig ik het boek om, de bladeren zijn haren,
 
nu de maan is het oog van een vis. Het dolle woord, het
 
beroerde woord, het antwoord van gras, de vraag der
 
dieren, wordt snerpend papier in de hand van Vincent.
 
 
 
Ik roer de pap die in het water staat, ben garnaal in de mond.
 
Van hoornpapaver en eikeblad bereidde moeder het oud
 
recept, dodelijk wanneer ik twee lepels neem voor één. Toen de
 
Italianen Ethiopië binnenvielen, had moeder een miskraam.
 
 
 
Ik loop naar de boom waaruit haar zacht gelaat
 
wil komen, heb vingers zonder nagels aan de binnenkant
 
van de hand. Tevergeefs tracht ik de schrapers hun
 
berouw en schaamte te openen. Op elkanders rug
 
staan de dichters, die mekaar in een bloemlezing ontmoeten.

II

 
Ik ben mijn eigendom niet, nergens kan ik het dichterschap
 
kwijt, altijd moet ik schrijven in het hoofd. De dichter is van
 
elementen van zijn tijd, van zijn volk en toch vreemdsoortig,
 
zijn geschreven woorden zonderen hem af. Niets wordt nog
 
herinnering, de mens bestaat niet meer, heeft mij verlaten.
 
 
 
De rozen bloeiden tweemaal. De vrouwen van Léger hebben
 
nooit rug. De oude driewielkar heeft nog blauwe kleur. De rosse
 
havermuis loopt in de sponning der aarde. Door hoestbuien
 
word ik geteisterd: dichtbij is geen haven, geen geteerd hout.
 
 
 
Gelatenheid houd ik over in het gelaat van de huid, ik draag
 
kikkerogen in de hersenen en aan de rechterzijde een bril
 
met aangeslagen glas. Het licht tast naar het water,
 
verblijfplaats van onzinnige dieren, die ook komen in mij.
 
 
 
Ik verlang een andere aarde, een andere planeet. Zelden
 
ontsteekt de Heldere Duif vuren in de neus. Werkte de
 
dichter gulzig en vrekkig aan een bankrekening, men
 
zou hem aanvaarden. In het lederen schootsvel staat
 
vader, opeenstapeling van wolken en nog onnoembaar groter.

III

 
Van hoorn wordt het schrijven. Ik schrijf trager dan ooit,
 
heb nachtvingers in het oog, zoek het woord van mijn volk dat
 
ik moet spreken. Mystiek heet de kapelaan het gat in de
 
tijd te boren. Ik ben het leem in de kop van de Leuvense
 
kachel. Ik word terug kind, slaap tweemaal per dag.
 
 
 
Ik verlang een gedicht in beeldschrift te schrijven, groter
 
dan het gezag, dat alle persoonlijkheid ontbreekt.
 
Wanneer ik een kwade gedachte heb, stoot ik altijd ergens
 
tegen. Dit is de intiemste gebeurtenis tussen Hem en mij.
 
 
 
Ik vul de gulzige barst in de dijken, ga door gestold
 
bloed, door uitgeholde eeuwigheid: hoe kan ik God
 
afweren in het hoofd? Monster heet ik de nacht,
 
monster heet ik de dag, die in elkanders adem liggen.
 
 
 
De dichter, ja, hij is dichter, doch God is geen moeder voor hem.
 
Hij maakt Haar. Dit is zijn verschijnsel, zijn eerlijke psalm,
 
tot hij wanhopig tegen het afschuwelijke schreeuwt. Niets
 
heeft hij in te brengen wanneer het ernstig wordt. Heet hij
 
Demedts, heet hij Vermeille, al wat hij schrijft is nodeloos.
 
 
 
gust. vermeille


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Thierry Deleu

  • Fernand Florizoone

  • Dirk Desmadryl

  • HervĂ© J. Casier

  • AndrĂ© Louf-Decramer

  • Freek Dumarais

  • H.C. Rogge

  • Roger Verkarre

  • Anton Vlaskop

  • Ignaas Veys