Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 17 (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 17
Afbeelding van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 17Toon afbeelding van titelpagina van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 17

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/kunstgeschiedenis
non-fictie/muziek-ballet-toneel-film-tv


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 17

(1968)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 391]
[p. 391]

Vrije tribune

Bescherming tegen cultuurziekten

In de conferentiezaal van de Rheinisch-Westfälischen Technischen Hochschule in Aachen werd een ietwat uitzonderlijke viering georganiseerd. Een van de sprekers gaf zijn rede, op zijn handen staande, ten beste. Een andere, die zich voorzien had van een gasmasker met daarop een blauwe lamp, sleepte zakken geel kleurpoeder het podium op, waarna hij het zo goed mogelijk uitstrooide. Acht jonge mannen wentelden zich in het gele poeder. Proppen stro vlogen door de zaal. Weer een andere at een boeket bloemen op. Op een vuurtje stond margarine te sudderen waarvan de geur de zaal vulde. Prof. Beuys was intussen overgegaan een fles zuur in een geopende piano te gieten. In het algemeen handgemeen vielen enkele druppels op de broek van een student die prompt met een vuistslag in het gezicht van de prof replikeerde. De prof, ongeschokt doch met bloedende neus, wierp stukjes chocolade tussen de menigte...

Wanneer een epidemie uit haar enge omgeving dreigt te zullen breken, worden aanstonds maatregelen genomen om verder onheil te voorkomen, wat nogal normaal schijnt; dit is burgerplicht. Wanneer de ziekte echter enigszins de pretentie heeft cultureel te zijn dan wordt de meest elementaire voorzichtigheid overboord gegooid en het ziektebeeld wordt een nieuw godsbeeld. En zoals de ziekte geen grenzen kent, erkent ook de kunst deze niet meer. Daarom is ook de Jeune Peinture Belge een absurditeit geworden. Men kan nu om zo te zeggen de pensioengerechtigde w.c. potten met bijbehorende pop-pornografie (de zogenaamde po-po-cultuur) zich in elk land zien ontwikkelen. Ze zijn een overtuigend staaltje van de perfectie waarmee men internationalen copieert.

Zo zien we dan met gemengde gevoelens de komende bi- en triënalen tegemoet, die als zovele neurose-shows ons psychisch ziektebeeld afficheren. Wij zullen weer manifesten krijgen in plaats van prestaties; de burgerlijke kitsch omgeven met revolutionaire tirades. Na de zoete krijgen we nu ook de zure kitsch, ondersteund door perversen en miserabilisten; de hirosjima-cultuur en degenen die de ismen sedert 1900 nog aan het herkauwen zijn; de bordeelcultuur, de neo-dada, de on-cultuur en de labokunst; de kinderprodukten en de psychiatrische sonderingen; de provo-nonsens, de sex-experimenten, de politieke kunstwaanzin en de schilderijen als fabrieksmerken; het verrottingsproces van de mens, de horrorstrips en pissoirkunst; de snobsoriginaliteiten, de genialiteit van de afval en de zin van het zinloze; de demonenbezweerders, de cocabeschaving en de splatch; de geometrisch gedrogeerden, de olifantendrek en de etensresten; de schoktherapie, de genezende chaos, het morbide, het absurde, het obscene en de schizofrenie; de lustmoorden, de erotiekcolporteurs, de sadisten en de afslachters; de kadavers, de studentengrappen en de apenexperimenten; de ontbindende vleesklompen en de mestvaalt: ‘mens met ritssluiting’; de lijkenhuisjes, de kinderspelen en de vivisectie.

De voorwerpen die men eertijds uit de puinen van Pompeï heeft gehaald zijn in musea opgenomen, omdat de dood op een historisch moment alle leven daaromheen had weggenomen. Nu staan weer andere resten in andere musea, waarvoor de dood echter niet meer wordt afgewacht.

De meest geraffineerde camouflage van dit ziektebeeld ligt nu juist in het niet-camoufleren, het manifesterende happening-karakter daarvan. In de middeleeuwen manifesteerde de pest zich juist in de wanhopigste uitspattingen van levensdrift.

De gerichte kritiek heeft dit onderkend en zorgt ervoor dat de overtuiging veld wint als zou men, door deze ziekte gelouterd, de kunsthemel kunnen betreden. Zij wordt daarin gretig gesteund door het gehele kunstapparaat van de niet-kunstenaars, ideologen, cultuurbureaucraten en kunsthandelaars, die, zoals alle machthebbers, willekeur steeds als ‘vrijheid’ hebben bestempeld.

Nu het criterium ‘wat is nog kunst’ allang is overschreden of niet meer bestaat, is ook de ‘kunstondersteuning’, zoals officiële prijzen, een zeer aanvechtbare zaak geworden. Iemand heeft eens gezegd: ik neem alleen deel aan wedstrijden, als ik op voorhand weet dat ik zal winnen. Het is en blijft een zielig schouwspel. Toen in 1965 Johan Hiltmann de hoofdprijs afschoot met ‘olifantendrek’ moet dit, samen met de jury, een mooi ‘tableau de chasse’ geworden zijn. Geen wonder dat de reacties niet zijn uitgebleven. Men vroeg: splitsing van de enorme hoofdprijs, inzending anoniem, jury bestaande uit twee derden kunstenaars, vastgelegde verantwoording.

Wanneer men op een tekenschool dagelijks resultaten ziet van oefeningen en materiaalexperimenten, zijn zulke originele vondsten verheugend en leerrijk; als wij echter dit oefenmateriaal honderd- en duizendvoudig terug zien verschijnen in tentoonstellingszalen, voorzien van diepzinnige en op effect berekende titels, dan wordt het eventjes meelijwekkend, naar het onvolwassene toe.

En midden dit gekibbel tussen de kunstenaars en de critici, voor zover zij geen gemene zaak maken, is er nog het kind van de rekening: de verfoeide burger die zijn goed geld neertelt.

De huidige methoden, aangewend door de invloedrijke kliek, de geïnteresseerde machtigen van de kunstmarkt, zijn erop gericht de burger te voeden met de nodige complexen: als zouden zij niet ‘kunstopgevoed’ zijn. Vandaar het gemak, waarmee zij zich doorheen dit labyrinth laten leiden door kampioenen in de slalomkritiek, die alle zijpaden inrijden die niet uitmonden in de grote-zakstraat die de plastische kunst nu geworden is.

Zij die menen dat het met de kunst naar het nulpunt gaat, zijn onverbeterlijke optimisten. Was het maar waar, dan konden we immers met een schone lei herbeginnen! De ziekte is echter te ver gevorderd, de epidemie is niet bijtijds afgeremd. Er is geen evolutie meer, wel mode, parolen en teruggrijpen. Geen kwaliteitsmaatstaf meer, geen dokter en geen medicijnen meer.

Wanneer de vrije kunst zich van een totale vernietiging wil redden, zal ze zich een zeldiscipline moeten opleggen, de raddraaiers muilbanden en de verlorengegane eerlijkheid weer in eer herstellen. Wantrouwen tegen deze vervalkunst is dan ook minder gesteund op oordeelkundigheid dan wel op morele moed.

De ‘gebonden’ kunst, zoals de publicitaire grafiek bv., is de enige tak waarin alle artistieke, psychologische en emotioneelmenselijke overwegingen in dienst staan van een ‘doel’ dat staat of valt met de communicatieve kwaliteiten van het werk. Laten de zogenaamde ‘vrije’ kunstenaars er eens aan denken dat de zelfdiscipline de enige manier schijnt te zijn die een ‘normale’ evolutie kan waarborgen, ten overstaan van de rest van de mensheid. Met andere woorden laten ze niet in de pap spuwen, we moeten er allemaal van eten.

Albert Setola, St.-Michiels

Nog de wedstrijden

In de auto-industrie, die tenslotte een industrie is die weet wat reklame kost, is een wedstrijd uitgeschreven waarvan de eerste prijs 10.000 fr. bedraagt.

Wanneer men weet dat de oppervlakte 20 vierkante meter moet beslaan en de minimumprijs daarvoor op 25.000 fr. is vastgesteld, wanneer men de zinsnede te lezen krijgt ‘open voor alle jonge reklameontwerpers van België met als doel nieuw talent te ontdekken voor de toekomst’, wanneer de bekroonde ontwerpen eigendom worden van de inrichters, die het recht hebben ermee te doen wat ze believen, dan weet men aanstonds waar het addertje schuilt.

Het is precies die ‘toekomst’, d.w.z. de leefbaarheid van het vak, die men aan de hand van deze verlokkelijke (!) methoden kapot maakt. Men kan evengoed de volle prijs betalen, ook al zijn het jonge talenten. Dit trucje is een kaart die doorgeprikt is door een speciale speld.

De tekenaar Capiello kreeg eens vanwege een belangrijke firma van likeur het volgend schrijven:

[pagina 392]
[p. 392]

‘Wij zoeken door middel van een wedstrijd naar de beste affiche voor onze produkten. Wij zouden graag enkele door uw hand vervaardigde projecten onderzoeken. Het ontwerp dat onze goedkeuring wegdraagt zal met een prijs van 2.000 fr. gehononeerd worden. De geweigerde ontwerpen zullen niet teruggegeven worden.’

Capiello antwoordde op deze manier: ‘Ik zoek door middel van een wedstrijd de beste likeur van Frankrijk. Ik zou graag enkele produkten van uw firma onderzoeken. De likeuren die niet in aanmerking komen, zullen niet teruggezonden worden.’

De toekomst ligt bij de mensen die de moed opbrengen tegen misbruiken in te gaan, al is het dan op een spirituele manier.

Albert Setola, St.-Michiels

Vlaamse kunstenaars in het buitenland (9)

Door de B.R.T., Wereldomroep, werd op 4 en 5 mei de hierna volgende tekst uitgezonden. Hij werd geschreven door Marcel Vertommen, die wij langs deze weg van harte danken voor zijn uitstekende voorstelling, alsmede voor de enkele nieuwe namen in onze steeds groeiende serie ‘Vlaamse kunstenaars in het buitenland’.

 

De politieke gebeurtenissen van de jongste weken, luisteraars, hebben ons tot dusver verhinderd uw aandacht te vestigen op het jongste nummer van het tijdschrift ‘Vlaanderen’ (voorheen: ‘West-Vlaanderen’), uitgegeven door het Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond. Wij hebben reeds vroeger, bij gelegenheid, gewezen op de grote verdiensten, de hoge standing en de mooie presentatie van dit tweemaandelijks tijdschrift voor kunst en cultuur, dat wordt uitgegeven met de financiële steun van de provincies West-Vlaanderen, Antwerpen en Limburg.

Wanneer wij er aan houden de aandacht van onze luisteraars te vestigen op het jongste nummer (januari-februari 1968) dan is dit omdat dit nummer gewijd is aan ‘onze Vlaamse kunstenaars in het buitenland’. Het is waarschijnlijk wel de eerste keer dat een van onze culturele tijdschriften tracht een inventaris op te maken - als wij ons zo oneerbiedig mogen uitdrukken - van Vlaamse kunstenaars die zich in het buitenland zijn gaan vestigen. Omdat het een eerste poging was kunnen wij ook niet spreken van een volledige inventaris: dat kon men maar moeilijk verwachten.

Verscheidene kunstenaars die wij graag in deze galerij hadden zien opgenomen, komen er niet in voor, zoals bv. de Aarschotse orgelist en toondichter Jozef Cuypers, die sedert jaren in Ierland verblijft en de bekende Mechelaar Raymond Keldermans, stadsbeiaardier te Springfield (III.) in de U.S.A. om er maar een paar te noemen. Maar dat neemt niet weg dat wij hier toch staan vóór een indrukwekkende lijst met 107 namen van Vlaamse kunstenaars, verspreid over de vijf continenten. De redactie van het tijdschrift geeft zich weliswaar rekening dat niet alle geciteerden behoren tot de artistieke topklasse, maar onder hen komen toch namen voor van internationaal zeer goed aangeschreven artisten, zoals bv. de grafici Frans Masereel (Nice, Frankrijk) en Victor Delhez (Chacras de Coria, Argentinië), de Concertpianist Frans Brouw (Quebec, Canada), de kunsthistoricus, tekenaar en letterkundige Michel Seuphor (Parijs, Frankrijk), kunstschilder Prof. Maurice van Essche (Kaapstad, Zuid-Afrika), de schrijver van zeer verdienstelijke Kongo-romans Raf van de Linde (Maxey-sur-Vaise, Frankrijk) en de in Nederland gevestigde toneelspelers Joris Diels, Ida Wasserman, Paul Cammermans en Roger Coorens, en wij zouden zo het lijstje verder kunnen overlopen. Wij vonden het ook wel prettig onder de geciteerde kunstenaars enkele persoonlijke vrienden en kennissen en zelfs luisteraars van de Vriendschapsbode te hebben weergevonden, al dan niet met een korte biografie. Wij denken bv. aan het toneelechtpaar Tine Balder te Stellenbosch (Zuid-Afrika) en wijlen haar man Fred Engelen die juist was overleden toen het nummer ter perse ging, aan kunstschilder Frans Claerhout (Taba' Nchu, Zuid-Afrika), de kantwerkster Zulma De Bock (Moline, III., U.S.A.), de auteurs Karel Engelbeen (Mar del Plata), en Leo Poppe (Buenos Aires, Argentinië), de dichter Renaat De Jonghe (Butare, Rwanda), de graficus André Delbaere (Villa Ballester, Argentinië), de orgelist Staf Gebruers (Cobh, Ierland), architect John Stevens (Detroit, Mich., U.S.A.) en de orgelist-toondichter Broeder Placide Vermandere (Montreal, Canada).

Wij zegden het reeds, deze poging van het tijdschrift ‘Vlaanderen’ is een eerste aanloop geweest: zij moet vooral beschouwd worden als een getuigenis van de vitaliteit der Vlaamse kunstenaars in het buitenland en minder als een volledige balans. Deze eerste poging hebben wij echter met voldoening begroet omdat zij het bewijs is dat onze landgenoten in de vreemde niet alleen werkzaam zijn op het gebied van de economie, de ontwikkelingshulp, het onderwijs en de missionering, maar ook op het artistieke vlak. Derhalve hebben wij er onze luisteraars attent op willen maken.

Suggestie (2)

Ik lees op blz. zoveel in de Vrije Tribune van Vlaanderen 98 de suggestie van Hilaire de Bruycker uit Gent-Mendonk, waarbij hij voorstelt een speciaal nr. te wijden aan Sigrid Undset, die twintig jaar geleden overleden is. Ik kan die suggestie slechts met geestdrift bijtreden. Wellicht krijgt gij nóg reakties van lezers.

Herman Bossier, Zellik

Vlaamse kunstenaars in het buitenland (10)

C'est avec un immense plaisir que j'ai reçu la revue ‘Vlaanderen’ 97, dont vous avez bien voulu me faire parvenir 3 exemplaires à Montréal. Veuillez avoir l'obligeance d'adresser de ma part à tous les Membres de la Direction mes plus sincères remerciments pour le magnifique article qu'ils ont bien voulu faire paraitre dans cette revue.

J'ai été très touchée et flattée de cette marque d'estime et je vous en suis très reconnaissante.

Je vous prie de m'excuser d'écrire en français; j'ai perdu l'habitude d'écrire en flamand depuis que je suis au Canada. Cela ne m'empêche cependant pas de rester flamande de coeur puisque je suis ‘van Antwerpen’ et que j'en suis fière.

Ria Heyninx-Lenssens, Montréal (Canada)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken