alles door mekaar; het resultaat wordt klinkklare onzin, alle correcties van ijverige redactiesecretarissen ten spijt.
Er blijft natuurlijk nog een laatste methode om het wederzijds onbegrip tussen kritiek en publiek weg te nemen: het publiek inwijden in de taal van de kritiek. Immers als de berg niet naar Mohammed wil, dan moet Mohammed zelf maar naar de berg toe gaan... Veel kunstminnaars zijn inderdaad bereid zich door onderwijs of zelfstudie in te werken in het kunst-jargon. Men mag zich toch de moeilijkheid van deze opdracht niet verhelen. Het ‘Lexicon van de actuele kunst’, dat wij voor dit doel bij Lannoo publiceerden (in samenwerking met Albert Dusar) bevat niet minder dan zevenhonderd termen en op dit ogenblik - vijf maanden na het verschijnen - bezitten wij reeds een lijst van vijftig andere termen, waarvan de opname in een latere uitgave noodzakelijk is, want elke dag komen nieuwe uitdrukkingen de reeds bestaande verwarring vergroten. De plastische kunsten kennen immers sinds de laatste wereldoorlog en vooral na 1960 een verbazende evolutie; dit gebeurt in zulk snel tempo en in zovele tegenstrijdige richtingen, dat zowel voor insider als voor buitenstaander een Babelse chaos is ontstaan. Deze wordt sterk in de hand gewerkt door het aangewende veeltalige vocabulaéium, dat Engelse, Amerikaanse, Franse, Duitse, Italiaanse en zelfs Spaanse woorden en zegswijzen bevat.
Indien het slechts om een taalprobleem zou gaan, dan zou een eenvoudige vertaling alles oplossen. Maar dat is vaak niet het geval, want vele termen krijgen in het kunst-jargon een betekenis die afwijkt van de voor de hand liggende, of de betekenis ervan is zo vaag en onbepaald dat zij voor allerlei interpretaties vatbaar is. Zo opent men de deur voor eindeloze discussies van mensen die mekaar onmogelijk kunnen begrijpen, omdat zij dezelfde woorden gebruiken voor uiteenlopende zaken. Het worden echte dovemansgesprekken, waarbij men elkaar gemis aan informatie en onbegrip verwijt. De confusie betreft niet alleen bijkomstige maar ook fundamentele termen zoals bv. Pop Art, Constructivisme, Mec Art, Conceptual Art, enz. Voor Pop Art geeft men niet alleen twee verschillende etymologieën aan maar de zin ervan verschilt eveneens totaal naargelang het gaat om Amerikaanse, Engelse of Europese Pop Art. Binnen deze groepen (?) zelf rangschikt men fenomenen, die onderling weinig gemeen hebben. De Arte Povera, de Happy Art, de Nieuwe Figuratie, de Objectkunst, het Relativerend Realisme dragen dikwijls het etiket Pop Art, maar het zijn zelf op hun beurt vage en meerzinnige termen.
Wat het Constructivisme betreft is de confusie zo mogelijk nog groter. De gemene deler van wat men met die naam betitelt schijnt niet veel meer te zijn dan dat het er in de eerste plaats om ‘bouwen’ gaat, wat men daar ook onder moge verstaan. Conventioneel behoudt men de naam liefst voor niet-figuratief werk, hoewel dit geen absolute regel is. In de vooroorlogse periode vernoemt men als constructivisme o.m. een belangrijk deel van het oeuvre van Gabo en Pevsner (die zelf liever de naam Realisme gebruikten), Moholy-Nagy en Kémeny (wat ook als Bauhaus-esthetiek bestempeld wordt), maar ook op Max Bill werd de term toegepast (hij zelf spreekt meer van Konkrete Kunst). Het gebeurt dat men onder de wel ruim gespannen mantel van het constructivisme de gehele geometrische abstractie schaart, inbegrepen de Absolute Malerei van Kandinsky, het Suprematisme van Malevitch en het Neo-plasticisme van Mondriaan en van Doesburg. Na de oorlog schikt men een groot aantal werken uit de Kinetische kunst, de Op-art en de Colourfield-painting er onder. Anderen maken onderscheid tussen lyrische en niet-lyrische geometrische-abstracte kunst: het volstrekt niet-lyrische zou dan voor constructivisme moeten doorgaan. Een debat begin 1972 te Gent, in aanwezigheid van vooraanstaande Vlaamse constructivistische kunstenaars, bracht als conclusie dat het een uitstekende term is maar dat eigenlijk iedereen zijn idee heeft over constructivisme en niemand er tenslotte een goeie definitie van kan geven die door iedereen kan aanvaard worden.
Ook over Mec-Art heeft men onlangs op een discussieavond te Brussel gedebateerd met even ontgoochelende resultaten. Men ging alleen akkoord over de vaststelling dat Mec(hanical)-Art op een of andere wijze met mechanica te maken heeft. Maar ook dat is weinig zeggend. Het kan bv. gaan om het gebruik van mechanische technieken bij de uitvoering van het kunstwerk, ofwel om kunst waarbij mechanische aandrijving gebruikt wordt, ofwel om mechanische constructies en machines, ofwel om hoe-dan-ook bewegende elementen (mobiles). Het is duidelijk dat men aldus bijna alles voor Mec-Art kan doen doorgaan, terwijl uiteraard de artiesten die willen aan Mec-Art doen meestal één bepaalde vorm ervan als de enige echte Mec-Art uitroepen.
Een der minst definieerbare termen is de term Conceptual Art of Concept Art. Er is soms van Conceptual Art reeds spraak in verband met gelijk welke intellectualistische kunst, zoals bvb. het neo-geometrische conceptualisme, dat anderen eerder constructivisme zullen heten. Men beweert anderzijds dat ‘Conceptual Art’ een kunstwerk is dat geconcipieerd wordt en al dan niet uitgevoerd: het concept zelf wordt tot kunst verheven. Zo wordt de term bruikbaar voor allerlei experimenten, projecten, situatiescheppingen, processen. De hele Ecological Art, die toelaat letterlijk gelijk welk ingrijpen tot kunst uit te roepen, kan er in ruime zin bij horen. Tal van ludieke acties krijgen ook die naam, tot grote ergernis van sommigen die er een diepzinnige filosofie over distilleren en met grote plechtigheid verklaren dat Concept-Art een analyse is van de basis van het begrip kunst. Dit zijn slechts een viertal evidente voorbeelden die het absoluut gemis aan nauwkeurigheid aantonen van de hedendaagse artistieke terminologie, zoals men ze voortdurend ziet gebruiken door de critici Het gevaar is niet denkbeeldig dat als men de bewoordingen, die de actuele kunst moeten karakteriseren, niet meer ernstig neemt, de hele actuele kunst op de helling geplaatst wordt en op haar beurt alle geloofwaardigheid verliest.
Eenieder weet het: er is een tijd geweest dat de Lage Landen de eerste plaats innamen op het gebied van de schilderkunst. Het kan ter vergelijking interessant zijn zich af te vragen op welke wijze en met welke termen men toen over schilderkunst sprak. Wij beschikken gelukkiglijk over een aantal documenten uit die tijd van de hand van Karel van Mander, Willem Goeree, Karel Baten e.a. Zij zijn het voorwerp geweest van een beknopt onderzoek door L. De Pauw-De Veen (Bijdrage tot de studie van de woordenschat in verband met de schilderkunst in de 17e eeuw, Gent, 1957). Het merkwaardige is dat de toenmalige artistieke taal enerzijds weinig beroep deed op woorden uit andere taalgebieden en dat zij anderzijds hoofdzakelijk beperkt blijft bij het ambachtelijke. Er was natuurlijk een vaktaal voor de schilderkunst maar deze betreft, zoals voor de andere ambachten, de concrete handelingen, materialen, instrumenten, onderwerpen, verven enz., die direct met het schilderen als ambacht te maken hebben. Het schilderen heeft in die tijd ook zijn geheimen en knepen, maar de woordenschat ervan is vrij van alles wat we ‘sofisticatie’ zouden kunnen noemen; hij heeft zo weinig te maken met het modieuse, dat de toenmalige bewoordingen nog grotendeels in gebruik zijn, zij het ook soms met wijziging van de gevoelswaarde. Het besluit is duidelijk: de kunstenaar was toen in de eerste plaats een ambachtsman.
Hoe is men nu gekomen tot het taalhermetisme en de onontwarbare terminologische complexiteit, die wij thans beleven? Vele factoren hebben daartoe bijgedragen, maar hiervan zijn o.i. de wijsbegeerte en de exacte wetenschappen de voornaamste. Het begon in de 19e eeuw met Hegel, in wiens spoor zich een kunstkritiek ontwikkelde, die zovele en zo verscheidene filosofische termen gebruikte, dat zij kunstenaar en kunstminnaar radeloos maakte; de hoofdzakelijk Franse -ismenterminologie vindt hier haar oorsprong. Deze filosofisch geïnspireerde kunsttaal evolueert verder, terwijl de eveneens 19de-eeuwse kunsthistorische en archeologische bewoordingen, die er onder invloed van Ruskin en het historisme aan toegevoegd werden, ge-