Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 25 (1976)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 25
Afbeelding van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 25Toon afbeelding van titelpagina van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 25

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (18.75 MB)

Scans (206.70 MB)

XML (2.37 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/kunstgeschiedenis
non-fictie/muziek-ballet-toneel-film-tv


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 25

(1976)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 45]
[p. 45]

Poëtisch bericht

Deze rubriek is alleen voor onuitgegeven geselecteerde gedichten van leden of abonnees.

Adres: Albert de Longie, Heuzelstraat 7, 9704 Ooike. - Niet aanvaarde kopij wordt slechts teruggestuurd als retourport is ingesloten.

November

 
Dit is november
 
rijen grijze dagen
 
met in een loden avond
 
een grijs vergane maan.
 
Trage woorden gaan
 
als dode bladeren zonder gedachten
 
fluisterend door de verkilde nachten
 
van een eentonig bestaan.
 
Grijsheid groeit over het verborgen wachten
 
en onder de huid
 
schuilt een afgeknot verdriet.
 
De stilte liegt.
 
De leegheid slaapt nu tussen ons beiden.
 
Vervreemding en onzekerheid doen lijden
 
en vreten aan tevredenheid en rust
 
vergiftigen langzaam elke droom
 
doven de lust
 
die eens zo fel geprezen ons nu huiveren doet.
 
Het gouden lover is vergaan.
 
De naakte stoet
 
van houten poppen
 
kruipt met november tegen de winter aan.
 
 
 
Irène Verbeeck

Gebed!

 
François Villon en Sinte Frans
 
Peer Gynt en Ulenspiegel,
 
gij vagebonden van mijn hart,
 
in U wil ik hernieuwen
 
mijn hoop in wat oneindig is,
 
't geloof in 't eeuwig duren
 
van Leven, dat ook grensloos is
 
en 't smeulen van de vuren
 
onder de as van 't jarental,
 
die nimmer zal verstikken
 
de liefde die steeds laaien zal
 
ontbrandend op de klippen
 
van kortgezicht en tegenspoed,
 
zoals een tij met eb en vloed!
 
 
 
Hoor 't lied van die bezeten zijn
 
van wat van mensen mensen maakt,
 
die nimmermeer vergeten zijn
 
dat God aan 't eind van alles staat!
 
 
 
François Villon en Sinte Frans
 
Peer Gynt en Ulenspiegel,
 
Gij die als wij dit eens beleed
 
blijf ons een trouwe spiegel,
 
als w' eenmaal op de hoge schans
 
gaan duizelen en neigen
 
bidt dan met ons
 
mee om de kans
 
onszélf te overstijgen!
 
 
 
Rik Jacobs

Hound of heaven
aan Francis Thompson, ter gedachtenis

 
Je dacht: ‘Ik geef Hem driemaal, iedere dag,
 
een psalm; op zondag muntgeld in de schalen;
 
ook plichtgeld wil ik zonder grief betalen
 
- maar varen wil ik onder eigen vlag!’
 
 
 
En zie: Hij liet je onder eigen vlag,
 
op jouw kompas je eigen koers bepalen;
 
Hij liet je winst en winst en woeker halen
 
omdat je Hem zijn deel gaf iedere dag...
 
 
 
Maar blind was jij, dat je niet ziénde zag
 
dat ook Zijn boot in al je havens lag
 
met rijke spijzen in de rijke schalen
 
en boden om je naar Zijn hut te halen
 
opdat Hij, die maar nooit jouw ogen zag
 
niet immer eenzaam aan Zijn tafel lag.
 
 
 
S. Anderus

Ontmoeting

 
ik heb je ontmoet op het strand
 
je gelaat droeg de zon je tong
 
was een goudvis die zwom in
 
je water je moeder de maan
 
je vader de zwaan en ik je
 
zoon mocht even strelen
 
rusten in je armen
 
 
 
ik vroeg of je op aarde bleef logeren
 
je schrok en voor ik je zag was weg
 
enkel je schaduw loste op onder mij
 
 
 
Jacob Baert

Zij glimlachte

 
Zij glimlachte op Maleghys haar paard
 
mooi als regen in bloei.
 
 
 
Twee zonsopgangen zweefde zij
 
in de manen van haar hengst,
 
twee goudomrande dagen.
 
 
 
In de manen van de wind is zij
 
onder de regenboog verdwenen,
 
 
 
wie was zij
 
dat haar glimlach bleef glimlachen
 
in het watermerk van mijn hooggestemde stilte?
 
 
 
Fernand Florizoone
[pagina 46]
[p. 46]

Ingemetseld

 
Ingemetseld in hongerpijn
 
ontwricht
 
mateloos moe
 
klem ik mij vast
 
aan deze bodemloze
 
eenzaamheid
 
aan dit gedicht van Claus
 
schaterlachend
 
om de kwetsuren
 
om het droomlicht van je armen
 
die mij als braille lezen
 
maar die mijn verbeeld geluk
 
de kralen van mijn naam
 
splijten
 
omdat je dood bent:
 
geheimgeworden
 
silhouet
 
omdat je dood bent:
 
koud graniet
 
 
 
Hilde Van Den Kieboom

Lichtschuw meisje

 
Het lichtschuw meisje
 
met de witte regenjas
 
gaat in de zigeunerzwarte nacht
 
zich verliezend
 
in de weemoed van de maan
 
die doelloos zwerft
 
met hongerende ogen
 
zoals zij.
 
 
 
In de hamerslag van de regen
 
zinkt haar eenzame schaduw
 
in de deken van de maan
 
in de kerswitte bloesem van de maan
 
die haar gedachten versplintert
 
tot naamloos
 
verdriet.
 
 
 
Hilde Van Den Kieboom

De weiden waren
voor Jos de Haes

 
De weiden waren bruin
 
van dieren
 
die tot aan de hals
 
in flessengroen
 
 
 
van water stonden.
 
Door de lijst
 
van een raam
 
klonk een stervend lied
 
 
 
Over het land.
 
De vreemdeling riep
 
nog eenmaal uw naam:
 
Treed nu in uw lichaam.
 
 
 
Dirk Christiaens

Mijn groot verdriet

 
Klonk niet uw stem, zwaar,
 
vol kracht en uitgemeten
 
tot klaar klinkend woord,
 
of ben ik het vergeten
 
nu gij op reis zijt
 
en mij de stilte laat
 
van huis en hart.
 
 
 
Treed nader uit het ijle
 
en vul de morgenklaarte
 
met uw warme lach
 
sluit bei mijn handen
 
in de uwe
 
en laat me drinken
 
aan uw frisse lippen
 
en ademen de bloesemgeur
 
van uw huid
 
als koele streling
 
bij betoverend betrachten.
 
 
 
Ik heb u lief
 
maar zal u nooit beminnen,
 
daar we twee bijen zijn
 
in éne krokuskelk
 
en geen van elk
 
zal delen wat ze minnen.
 
Gij strijdt de goede strijd
 
ik blijf mijn eigen groot verdriet.
 
 
 
Simone

Het reddend kruispunt

 
Kijk maar hoe waar ik word
 
hoe ik geniet van het gazon
 
en van de witte wolkendieren
 
die op vrede uit zijn met de zon
 
 
 
en van je lichaam dat op struiken ligt
 
 
 
en kijk hoe eeuwig anders ook
 
de kleine suite van mijn vingers is
 
 
 
en hoe voorzichtig ik de grote weg begin.
 
 
 
Groen-blauw
 
zijn de verhalen van je oog
 
en telkens zoet en weerloos worden
 
zoute zangers op je mond.
 
 
 
De wereld struikelt reeds
 
over de eerste brug
 
maar jij bezoekt en vindt
 
het reddend kruispunt in mijn rug.
 
 
 
Pieter Aerts
[pagina 47]
[p. 47]

Drie boeren uit de Voer

 
Drie boeren uit de verre Voer
 
die gingen eens op Dietse toer,
 
betoogden luid: Geen Franse school!
 
Je brengt ons kinderen op de dool,
 
ze ontberen taal en eigen aard,
 
je neemt ons schromelijk bij de baard!
 
Zij brulden lang, zij bralden luid
 
en stampten zelfs wat ruiten uit.
 
 
 
Tien dienders kwamen dadelijk aan,
 
wild zijn die aan de slag gegaan.
 
Zij sloegen met hun gummistok
 
en staken hun revolvers op.
 
Ons mensen vochten kranig weer,
 
doch de overmacht brak hun verweer.
 
Men sleurde de geboeide boeren
 
baldadig schimpend door de Voeren.
 
 
 
De rechters gniffelden en zeiden:
 
(ze spraken Waals onder hun beiden)
 
Kom, kom, het zijn maar lompe boeren,
 
stomdronken en vol domme toeren,
 
wat kunnen ze anders dan tempeesten,
 
ze leven samen als de beesten,
 
ze kruipen over erf en land,
 
wat wint hierbij het vaderland?
 
 
 
Zij bleven maanden in de cel
 
(een Voerse boer is van geen tel!)
 
Men schopte hen op 't eind naar huis,
 
de rechter sprak van licht abuis,
 
doch houdt voortaan je toeter, je t'en prie,
 
dan blijven wij des bons amis.
 
Bemest je gronden, melk je koeien,
 
laat die in 't Vlaams maar lekker loeien!
 
 
 
Albert de Longie

Lied

 
Op de keukentafel
 
valt als bladerdeeg het daglicht.
 
 
 
Ik schud verkreukte dromen
 
uit de lakens,
 
jij bent vluchtig, vederlicht
 
als de morgenvlucht van meeuwen
 
over waterwegen.
 
 
 
Denken: hoe jij als koren
 
in mijn dromen rijpt, jij wortelt
 
in mijn zonbeschenen bedding.
 
Ben ik blindelings jouw zaaier, ik oogst
 
en proef jouw vruchten duizendvoud
 
 
 
en nestel mij voorgoed
 
in jouw vermiljoenen dageraad.
 
 
 
Als de koude nijpt, de hitte
 
mij naar buiten drijft,
 
blijf ik lenig en lijfeigen
 
jouw zoete zanger, wispelturige snelzeiler
 
op de golfstroom
 
van ongekende dagen en seizoenen.
 
 
 
Frans Deschoemaeker

Met elk zintuig leven

 
Als een
 
paard
 
dat steigert
 
in de teugels
 
van zijn heer
 
komt een levensdriestheid
 
elke morgen
 
weer
 
 
 
Tussen
 
droom en werkelijkheden
 
liggen
 
vele uur
 
gespreid
 
met elk
 
zintuig
 
leven
 
tot elke aardsheid
 
zijn
 
bereid
 
 
 
Het leven
 
dat ik
 
minne
 
is mijn puurste schoonheidsdrang
 
laat
 
een god
 
der duizend zinnen
 
dit bewaren
 
een leven lang
 
 
 
Rachel Desmet

Een dorp

 
Najaar,
 
de bus laat op zich wachten
 
's morgens, als de straat krimpt
 
in de kou en in de duisternis.
 
Het jaar is moe
 
en laat de zoveelste legende na.
 
 
 
En toch,
 
dit alles is niet te betalen.
 
 
 
In iedere poging,
 
in ieder contact,
 
woont de achterdocht,
 
het verlies.
 
 
 
Iedere verwantschap
 
is onvoldoende
 
is onwil.
 
 
 
En aangetast
 
rangschik ik de dagen,
 
in de verloren kamer
 
op een landgoed
 
dat vervalt in een dorp
 
van nietsvermoedende boeren.
 
 
 
Ignaas Veys
[pagina 48]
[p. 48]

Wie het water bepraat

 
Ik heb gezien omdat ik goed gekeken heb:
 
een langzame harmonie voltrekt zich
 
tussen land en water waar ik
 
het strand heb aangeraakt,
 
waar ik zeilboten als vlinders zag dansen,
 
de hemel een hoorn van overvloed,
 
het einde van de magere jaren.
 
Uit dit kaartspel houd ik slechts
 
twee azen: hart en klaver,
 
de joker en de zot zijn voorgoed verbrand.
 
In deze vrede mag ik alles wagen:
 
goudzuiver maak ik elke dag.
 
 
 
Wie zal het zeggen tot het zichtbaar wordt:
 
de ene boom gooit schaduw over de andere.
 
Zo groeit een band in duisternis.
 
Wie zal zeggen wie het eerst ontwortelt,
 
wie het eerst gesnoeid wordt en vruchten draagt,
 
wie vergeet het eerst de andere
 
met de voeten in de aarde,
 
met de vrees in de uithoeken van de wind:
 
de pijn alleen te sterven in de
 
oogverblinding van de sneeuw.
 
 
 
Zoveel later komen wij samen met verhalen
 
over dichtgevroren steden, over huizen
 
waar de ene muur de andere gadesloeg.
 
En blijven wij alleen in de winter van het kind,
 
de ogen groot van angst en hoop,
 
twee oren doorboord
 
voor het fluisteren van de troost,
 
voor het zachtere ademhalen.
 
 
 
Wie zal het zeggen tenzij het water
 
dat enkel zichzelf beleeft:
 
het leven golft, gaat weg en komt weer nader.
 
Ik ben het zand en jij de vis.
 
 
 
Ben ik de vrouw tegen de reling
 
van de brug, bij middag en bij avond
 
sla ik de wolken gade: dikke mist
 
die in de ogen woont
 
en duister water met zilvervissen
 
van genade.
 
In mijn linkerheup een doodsklok,
 
om mijn pols een snoer van sterren,
 
op mijn borst een gebroken spiegel
 
uit de ronde maan.
 
Geruis van herfst en kastanjelaren...
 
Tussen mijn ogen legt een hamster
 
zijn voorraad aan
 
en kleine spinnen maken nest.
 
Ben ik de vrouw die tegen
 
de reling staat:
 
purperen hemel met metalen sterren,
 
duister water dat naar
 
het noorden gaat.
 
 
 
Bea de Longie

Dagboek

 
Ik schrijf mijn woorden voor jou
 
in het dagboek van vergrijsde wolken
 
die loodzwaar aan de hemel hangen:
 
een luchtbel die tot water komt
 
en druppelt tot de morgenstond
 
je ogen sluit in dromen
 
van goedheid en begrip,
 
te laat en broos geboren
 
in het overheersend roze licht.
 
 
 
Misschien kan je 't niet begrijpen
 
de zin der woorden speelser dan een zomerwind
 
omdat we zelfs met goede wil nog niet bereikten
 
dat, wat eeuwen reeds in eigen hart was ingegrift:
 
die zwakheid als een schrijnend oorlogslied,
 
dat hunkeren naar een echo van geluk,
 
die hoop die eeuwig op de rotsen houwt,
 
totdat de dagen maanden zijn en stonden uren,
 
en wij versteend liggen tussen holle muren
 
die we met eigen handen hebben opgebouwd
 
met liefdeswoorden die U ons hebt toevertrouwd.
 
 
 
Ach God, mijn dagboek met vergrijsde woorden
 
vol geschreven
 
zal wel eeuwig blijven zweven
 
als een luchtbel in de wind,
 
onbegrepen, onbemind...
 
totdat - illusie? - iemand plots
 
zichzelf in mijn vergeten dagboek vindt.
 
 
 
Ronny Castelein

De harp van Sint-Franciscus

 
Voor Eerw. Broeder Clovis
 
 
 
Wie met zijn bedelstaf
 
zijn streek verkennen moet,
 
ambassadeur van de misère,
 
hoort niet de harp,
 
zijn hart, in hem.
 
De kou der mensen zet
 
de snaren stram,
 
en als het medeleed
 
de spanning van
 
versteven draden raakt,
 
barst plots het breekgeluid
 
in resonantieruimte los,
 
als schalt een pijn
 
ruw tegen wereld aan.
 
Maar broeder bedelaar
 
hoort in zijn hoofd
 
harmonikaverdriet
 
vertrillen: hij gaat
 
zijn weg, d'ellende tegemoet,
 
met in zijn hand
 
een bloemtuil en
 
het liefdebrood.
 
 
 
Frank van Herendael
[pagina 49]
[p. 49]

De grenzen van de bekoring

 
1.
 
Men heeft mij, lang geleden, toegefluisterd dat
 
Het bloed van de zon de bloesem van het water is,
 
De wind de bewaker, de storm de oude stamvader
 
En de maan de goede moeder.
 
Zo richt het water zich op.
 
 
 
De weelde van het water wacht niet op minnaars
 
Want, doden en levenden laven zich in de vouwen
 
Van haar vrouwelijk leven, verzadigd en
 
Voldaan, maar vooral levend,
 
 
 
2.
 
Want in het water voel ik de regen bewegen,
 
In de regen voel ik het water leven.
 
Ik zeg: blauw, en het bewonderen van het wonder
 
Over de begrenzing van de bepaling.
 
 
 
Blauw, en ik streel de langzaamheid van
 
De lucht, lichter dan de loop der sterren.
 
 
 
3.
 
Ster, en ik schrijf blauw, want een ster moet
 
Licht zijn en schitteren als het water,
 
Dauw, en ik weet, regen, want blauw is de kleur
 
Van de lucht na de zon, zacht
 
 
 
En ik ken het water, zachtmoedig als de zee,
 
Druppel, en ik beken:
 
Bekoring, begrenzing.
 
 
 
Rob Goswin
 
Al haar kinderen zijn middelbaar
 
of universitair geschoold
 
zij spreekt nu vele
 
vreemde, geworden tot
 
haar eigen woorden.
 
Helder kijken ogen uit
 
een door de tijd wat
 
aangetast gezicht.
 
 
 
En over hem is hier nog
 
met geen woord gesproken,
 
Maar samen vormen zij
 
een schoon gedicht.
 
 
 
Jan van Amelsfoort
 
denkend aan jou
 
in vertederd gemijmer
 
dwaalt doelloos mijn blik
 
over de groene kleurschakeringen
 
die me wiegend omringen
 
zachte gelukzaligheid
 
overheerst knellende eenzaamheid
 
een dromende glimlach
 
verraadt m'n diepste gemoedssfeer
 
'k verlies me in 't veilige heden
 
'k verdrink in de zeldzame rust
 
van mijn ongedurige ziel.
 
 
 
Francine Willekens

Naar de ceramiek: Vader en kind (Achiel Pauwels)

 
Heel even de mist inkijken
 
geborgen onder een glazen stolp.
 
Elke herinnering, in klei verdrukt.
 
 
 
Met geëmailleerde lach, op vaders rug gezeten
 
de kille broze handjes om zijn hals.
 
Jouw kindervers onder roze glazuur verstild.
 
Zijn mannelijke kracht versteend.
 
Alle vreugde, verstard tot een masker uit klei.
 
 
 
Dit geheel, verbeeld door de kunstenaar,
 
om leven te scheppen uit aarde.
 
Een goddeloos pogen van mensenhanden.
 
 
 
Gerda De Vrieze

De Emmaüsgangers

 
Verweg lag Emmaüs, een zonbeschenen
 
vlek hurkende huizen brede bomen.
 
De uren wogen in verstramde benen.
 
Een lichte stap was naast gekomen.
 
 
 
Wij groetten met verstilde stem
 
doch Hij citeerde de profeten,
 
betogende met vuur en klem
 
wat iedereen nu toch moest weten:
 
 
 
dat Christus uit het graf verrees
 
in goddelijk triomferen
 
over de dood, over het vlees.
 
Kleofas kon zijn tranen niet meer weren.
 
 
 
Ik hief de klink, doch Hij wou voort...
 
Hij had zo warm en schoon gesproken.
 
Hoe brandde ons hart, bij ieder woord
 
een vlam van hoop in ons ontstoken.
 
 
 
Wij moeten 't brood nog samen breken,
 
ach ga niet verder op uw reis,
 
wij horen toch zo graag U spreken
 
over het hemels paradijs.
 
 
 
Maar toen Hij beide handen,
 
biddend om zegening opstak
 
zagen w'in hun binnenkanten
 
het spijkermerk, w'herkenden wijl Hij brak
 
 
 
de broden en ze deelde onder ons.
 
Een duizeling verduisterde ons ogen
 
en in ons oren ruiste een dof gegons.
 
Toen wij weer kijken konden was Hij heengetogen.
 
 
 
Albert de Longie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over Albert Dusar


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Rik Jacobs

  • S. Anderus

  • Jacob Baert

  • Fernand Florizoone

  • Dirk Christiaens

  • Pieter Aerts

  • Albert de Longie

  • Frans Deschoemaeker

  • Ignaas Veys

  • Bea de Longie

  • Frans Verbiest

  • Rob Goswin

  • Gerda de Vrieze

  • Irene Verbeek

  • Hilde van den Kieboom-

  • Rachel Desmet

  • Ronny Castelein

  • Jan van Amelsfoort

  • Francine Willekens