Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 25 (1976)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 25
Afbeelding van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 25Toon afbeelding van titelpagina van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 25

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (18.75 MB)

Scans (206.70 MB)

XML (2.37 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/kunstgeschiedenis
non-fictie/muziek-ballet-toneel-film-tv


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 25

(1976)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 234]
[p. 234]

Poëtisch bericht

Samensteller: Albert De Longie

een volle hand
 
Mijn vruchten komen van een stille boom:
 
de woorden
 
tussen
 
jager en gewillig wild
 
worden mij aangeleerd
 
en zijn van dromen en beloften mild.
 
 
 
Een lelie wandelt
 
vrijgekomen
 
rond
 
en ook de rotsen zijn verliefd
 
en worden zachter dan ze konden zijn.
 
 
 
De wijn smaakt naar de stok,
 
onbeschadigd
 
in de schalen
 
wordt het fruit gelegd
 
en aan het einde van de winter ga ik
 
met een volle hand
 
de zomer in.
 
 
 
Pieter Aerts
jonge held
 
De muur draagt nog de rode vlek
 
waar zijn bloed is ingedrongen,
 
hij stond ervoor, gebonden.
 
Tien stralen flitsten: Vuur!
 
En dan 't gedonder
 
dat rolde langs de muur
 
en wegstierf in het rochelen
 
van zijn keel.
 
 
 
Veel later werd hij ontgraven.
 
Men sprak van volk en bloed
 
en zwart op geel
 
was de vlag die hem dekte,
 
die jongelingen wekte
 
ten strijd,
 
wijl medestanders
 
hun arm strekten
 
ten groet.
 
 
 
Zij legden hem voorgoed
 
onder de hoge brede toren
 
opdat hij ieder jaar opnieuw
 
de strijdkreet van zijn volk
 
zou horen.
 
 
 
Albert de Longie
gesprek
 
Hij zei iets, dat ik niet verstond.
 
Te laat... ik had maar half gehoord
 
en uit zijn groezelgrauwe mond
 
kantelde reeds een ander woord:
 
 
 
Wat doen we na de dood?
 
Mijn snelle blik schoot naar zijn oog.
 
Zijn hand tekende over 't brood
 
een zegen die er niet om loog.
 
 
 
Hij had een baard lijk Christus droeg
 
en dàt alleen was zeker,
 
wanneer Hij vrolijk naar me loech
 
werd plots mijn hart onzeker.
 
 
 
Geloven in één God? Mijn God,
 
de twistvraag sedert eeuwen.
 
Ze lieten zich voor zijn gebod
 
zelfs gooien voor de leeuwen.
 
 
 
Zo groeide immeraan de Kerk
 
met priesters en profeten.
 
Soms was ze zwak, soms sterk,
 
maar Gods eer glansde door haar reten.
 
 
 
Hij had een woord van God gehoord
 
en zie, zijn groezelgrauwe mond
 
zei, hoe zijn zijde werd doorboord;
 
dat Hij verrees, voor Magda stond
 
 
 
en door de tuin was heengegaan.
 
Ik moet mijn vinger in zijn wonde leggen.
 
Mijn lieve Heer zal wel verstaan,
 
dat ik Hem véél, héél veel moet zeggen.
zoals jonathan
 
Zoals een meeuw aan gindse zeekust
 
als een kei de spiegel scheert en
 
afketst in de glazen dageraad
 
 
 
die zilverschuimend openspat;
 
zo raakt mijn blik jouw blik: kristallen raakvlak
 
dat splinters nacht en morgenzon onthult.
 
 
 
Weer valt je schaduw door mij heen, ankert
 
je glimlach in de bloemen op mijn kamerwand
 
- jij komt, ik wacht een hondsdag lang
 
 
 
en leef gelukkig, lijfgerekt, met teugelloze
 
adem, lief, ja rekbaar is de dageraad
 
tot aan de kalken klipkim van dit leven.
 
 
 
Lijfgerekt, een meeuw gelijk, zo raak
 
ik jou, zo dring ik binnen in je rijk,
 
je dageraad,
 
 
 
een meeuw gelijk, of tràger,
 
transparanter,
 
zoals beeklicht naar de kiezel daalt.
 
 
 
Albert de Longie
ernstig gebed
 
Geef mij een leven
 
van Brusselse kant
 
met strikjes
 
en bloempjes
 
en bewerkt met de hand.
 
 
 
Geef mij een leven
 
van Val-Saint-Lambert
 
met klinkjes
 
en klankjes
 
als een gedicht van Prévert.
 
 
 
Geef mij een leven
 
van Delfts porselein
 
met blauwe gedachten
 
en een ziel
 
van wit kristalijn.
 
 
 
Geef mij een leven
 
van Chinees miniatuur
 
met veel Yin
 
en ook Yang
 
en het heilige vuur.
 
 
 
Geef mij een leven
 
van psychedelische kleur
 
met wat rood
 
en wat groen
 
en een deurtje
 
om wijd open te doen.
 
 
 
Geef mij een liedje
 
vol heldere toon
 
met wat si's
 
en wat la's
 
heel gewoon.
 
 
 
Geef mij zorgen om morgen
 
en een stuk brood
 
voor vandaag
 
zonder honger naar gister
 
zonder pijn
 
voor vandaag.
 
 
 
Geef ons een wereld
 
vol van Uw vrede
 
en één goed mens
 
op de hoek van elke straat
 
want dan weet ik
 
dat het allemaal weer beter gaat.
 
 
 
Jos Boven
[pagina 235]
[p. 235]
de laatste tocht
 
...morituri te salutant
 
(Joe English. Krypte Diksmuide)
 
voor Sam De Vriendt † 4.8.74
 
 
 
Wat sterft gij stil,
 
Vertrekt gij zacht,
 
Zo stil dat men nog nauwlijks acht
 
Op uw vertrek - de laatste Wacht
 
Van leeuwenvaandels om uw baar,
 
Van weer en wind, van jaren zwaar,
 
Door oude handen hoog getild...
 
Alsof dat ras niet sterven wil,
 
Doch trots de tijd, de vaart weerstaat
 
Die bergafwaarts ten dale gaat.
 
 
 
O, eens was dit een stom geslacht
 
Dat zwijgend stierf, vereerd, veracht,
 
Alnaar de zaak waarvoor 't moest sterven
 
Bracht velen baat, die 't zelf moest derven
 
En derft nog steeds, ondanks de kreet
 
die door veel duizend' harten sneed,
 
Om 't Recht waarvoor het alles gaf,
 
Terwijl zijn loon - alleen een graf,
 
Met vaak nog een geschonden kruis...
 
Achthonderd zelfs gemaald tot gruis!
 
 
 
Ach, lieve vriend, ik droeg uw krans
 
Tot op het graf van Joe*, die thans
 
Reeds vele jaren rustend wacht
 
In wat een eeuwenlange nacht
 
Waarin het groeiend heir der Doden
 
Wordt aan de Overkant ontboden
 
Waar al wat sterf'lijk is vergaat,
 
Tenzij de Hoop dat vroeg of laat
 
Het Offer niet vergeefs gebracht
 
Waarop wij vruchteloos gewacht.
 
 
 
Als straks de Laatste is gegaan,
 
Zijn laatste weg, de kortste baan,
 
Hangt men de Vaandels in de Toren,
 
En niemand zal nog 't ruisen horen
 
Dat zich eens mengde met ons lied.
 
O Vaandels, stom van ons verdriet
 
Om al wat groot en schoon geweest...
 
Herleeft nog ooit eens in de geest
 
Van 't Volk waarvoor zo zwaar gestreden,
 
Om 't Volk waarvoor zoveel geleden.
 
 
 
Ward Hermans
destructie
 
De zondag strekt zich als een odalisk
 
in welbehagen uit
 
 
 
maar ik ik lijd aan een slopende kwaal
 
ik etter langzaam weg
 
in mijn kamer:
 
een staalgrijze hand om de keel.
 
 
 
De hymne van de dag zindert weg
 
in een klankloze avond
 
ik treed in een sluimerloze nacht
 
die zich als een python kronkelt
 
over mijn huid.
 
 
 
Hilde Van Den Kieboom
terra nova
 
Uit zachtgroene hoop
 
plant ik op mijn handpalm
 
deze nieuwe wereld in.
 
 
 
Eigen koning en profeet,
 
zo schep ik mijn gevolg
 
uit een handdruk en een lach.
 
 
 
Pas gerezen heuvels
 
beschilder ik met trossen en boeketten
 
orchis, iris en amarant.
 
 
 
Aan gelijnde bomen
 
ringen de netten gevuld met het groen,
 
verfspatten drogen tot mos.
 
 
 
Insekten baren verbaasd insekten
 
rupsen verkleuren tot vluchtige vlinders,
 
over honing en bloem zingen donkere violen.
 
 
 
Nu bouw ik de dieren
 
uit schuim, haar en donzige veren,
 
een zeepbel wordt een mus.
 
 
 
Diep verdoken onder het dagblauw
 
golft het geel van koren,
 
botergeel waaruit ik lichtplaneten knip.
 
 
 
Met mijn penseel vol kleuren
 
hijs ik de vlag naar de mast,
 
teken van een wereld in leven.
 
 
 
In donkere strepen houtskool
 
vlak ik traag een nacht nabij,
 
de stilte van verworven rust.
 
 
 
Alleen, mijn lichaam zwijgt niet langer,
 
zo graaf ik een bed, leg in zijn vouw,
 
het gebouw van een man.
 
 
 
Wij rusten tezamen, maar leven groeit voort,
 
het breekt uit ons bloed
 
in een kreet naar gekraai.
 
 
 
Draagt de lucht reeds zorgen,
 
die eerste ochtend te broos in de tijd
 
klom dauw voor de gloed van zijn kim.
 
 
 
Druil niet, wij scheuren dit strijklicht,
 
sponzen samen één armzwaai breed
 
over geheel onze wereld de zon rechtop.
 
 
 
Gerda De Vrieze
brief
 
Vandaag zag ik je op het water gaan.
 
Je weet dat ik niet lieg.
 
 
 
De bomen stonden op hun hoofd,
 
de struiken liepen los
 
verstrooid
 
hun slank gedacht voorbij.
 
 
 
Je stappen komen uit de koude stad.
 
Ik luister hoe ze vrolijk worden hier
 
en bijna ingetogen dan
 
als deze van het dier
 
dat wandelt in de cirkels en de watten
 
van zijn droom.
 
 
 
Misschien kan jij ze beter horen
 
in mijn brief.
 
 
 
Pieter Aerts
herfst
 
ik moet de herfst weer drinken
 
de beker met droesem
 
tot op de bodem ledigen
 
met de mist
 
die klam in alle poriën kruipt
 
met de regen
 
blinkend op mijn bronzen zomervel
 
met de zon
 
die middagwarm in de kalende bomen speelt
 
 
 
ik moet
 
ik wil de herfst voor altijd drinken
 
 
 
Gilbert Coghe
herfst 2
 
de mist
 
loodrechte muur
 
beperkt mijn ruimte
 
tot de vreemde arena
 
waarin ik beweeg
 
de bomen staan als vijanden
 
koelbloedig
 
hun droge takken kraken
 
onder glazig gras
 
bang
 
verken ik
 
voet voor voet
 
mijn harde aarde
 
de bevroren bron:
 
 
 
plechtig stappend-
 
cirkuspaard
 
klown
 
in de diepe zin van het woord
 
loop ik steeds dezelfde ronde
 
 
 
Gilbert Coghe
[pagina 236]
[p. 236]
september
 
waar september in de hagen
 
stuiptrekt: roestbruin kruispunt
 
onder eikel- en kastanjeregen
 
 
 
vinden wij nog zon;
 
nog spelevaren wij op trage wieken
 
- met bladgoud
 
onze dromen tooiend,
 
in verlaten parken
 
 
 
haast je lief
 
dit dorp deint uit in mist
 
in humusgeur in dovenetel
 
 
 
achter de beukendreven
 
staat het najaar
 
 
 
Frans Deschoenmaker
artevelde
 
Wat aan de torens van je kathedralen vreet
 
Breekt zich ook baan in mijn gebeente, Gent.
 
Klatergouden eeuwen die je grijze haren sieren.
 
Beroezend. Je oude dag is zoet,
 
Maar vleermuizen bevolken zwartglimmend je
 
Portalen, je donkere grachten. In woelige nachten
 
Braak ik het kwijl van je dronken straatschuimers,
 
Klimmen als katten mijn slaapdronken kreten
 
Langs je regenpijpen
 
 
 
Tot ik roerloos lig, geveld en luisterend
 
Naar ruisende stemmen in je zenuwstraten.
 
Gent, je muren ontslapen, verzadigd
 
Van lamplicht in de morgenregen; rimpels
 
Naar een grauwe nieuwe dag.
 
Je opent mijn oog van glas
 
Voorbij de spoorwegberm op vuile achtertuinen,
 
 
 
Brokkelgevels, as van voorbije eeuwen, oude
 
Meesters in vergane lijsten van musea.
 
Schilferende waanzin, gedichten & verschaalde
 
Wijn op tafel, stillevens met spinnewebben en
 
Doorweekte stemmen van de vroege vrijdagmarkt:
 
Jij roept mij in de kille trappenhuizen van de morgen,
 
Gent, en legt je masker af. Je stem nog slechts
 
Een kinkhoornklank. Een zwanezang. Gebarsten brons.
 
 
 
*
 
 
 
Herinner je: de tijd dat je lantarens in het park
 
De vaargeul bakenden voor mij, voor hen die hand
 
In hand de paden van een prille lenteliefde zochten;
 
Toen spande zich een panter in mijn vel.
 
Maar nu de morgenregen je gelaat verwoest
 
Weet ik, wat aan de torens van je kathedralen
 
Vreet breekt zich ook baan in mijn gebeente, Gent.
 
 
 
Sluimerende tijd die voor jou, van mij
 
Een herfstig heerser maakt
 
Die in de haven voor het laatst
 
Zijn schepen bemant met mannen van rivierwier.
 
 
 
Albert de Longie
 
lente met luidruchtige vogels.
 
men kan ze zien vliegen
 
met hooiwagens over de hoogste daken
 
en achter de onmogelijkste hoeken
 
ravotten ze als kinderen
 
van bos tot bos.
 
 
 
terzelfde tijd trekt de zon
 
nog moede als een overlevende boer
 
over de kale akker.
 
en de grond moet opgewarmd
 
voor het komende hoogseizoen.
 
 
 
samen met de boer
 
zijn ook de klokken terug.
 
de zo kalm gonzende geluiden.
 
zij geuren naar god en vrede
 
en brengen rust over het land.
 
 
 
lente. de wolken zijn weer estetisch.
 
voeren op hun ruggen
 
de eerste kleine vliegtuigen mee.
 
en met hun zacht brommende stemmen
 
doen ze me denken aan zondagmorgen.
 
 
 
Jonas Wilde
drie vogels van ivoor
 
I
 
 
 
een nieuw, onnoemelijk zweet
 
 
 
in het doorkijkbos bij ons
 
prinselijk Hare Hoogheid Hout -
 
snip vliegt
 
haar pareloog
 
tegen het prikkeldraad
 
te pletter
 
 
 
geen schreeuw in de schemering
 
geen traan
 
nadien in naam van de dag
 
 
 
alleen
 
status van mistverstand
 
het diminutiefje
 
- het tuinhuisje - zweet
 
een nieuw, onnoemelijk zweet
 
 
 
in een kale kruin er braakt
 
een kraai als hij de bordjes leest
 
privaat
 
privaat
 
privaat
 
 
 
II
 
 
 
eksters
 
 
 
lente dat was eksters
 
wit- zwart over
 
de bloemenwei
 
naar de vierde van de rij
 
groen- groene populieren
 
 
 
verder: bruiloft vieren
 
een burcht van takkerij,
 
hoog en droog,
 
en batavieren,
 
afgescho-
 
 
 
ten worden einde mei
 
 
 
Roger Verkarre
 
Als ik
 
mij
 
rustig
 
heb gevleid
 
in
 
de armen
 
van de nacht
 
vind
 
ik
 
de dood
 
naast mij
 
die
 
jaagt
 
door heel mijn hart
 
 
 
En
 
elke dag
 
die moet
 
vergaan
 
in
 
de echo
 
van
 
dit doodsbestaan
 
word ik
 
de felle
 
harde lust
 
om dood
 
die elk ontwaken
 
kust.
 
 
 
Rachel Desmet
 
Een leven
 
dat ik niet
 
meer leef
 
en niemand
 
een antwoord
 
mij kan geven
 
 
 
Voor de dood
 
verstenen
 
een kind
 
het zachtste
 
woord
 
mij
 
toegebracht
 
 
 
Ik durf
 
de uren
 
niet betreden
 
Ik ben zo bang
 
dat niemand
 
op mij
 
wacht.
 
 
 
Rachel Desmet
 
Uw wegen
 
zijn zo
 
nabij
 
Gij roept de Stranden
 
Wij zijn het volk
 
der lage Nederlanden
 
Wij zijn
 
de Emmaüsgangers
 
reeds voorbij
 
 
 
Rachel Desmet
[pagina 237]
[p. 237]
bedoeïne
 
zij droeg
 
haar lasten lenig
 
langs zonnebrij
 
en arabesken
 
door het lover.
 
 
 
zij woog
 
voor mij rozijnen
 
in haar hand
 
en boog
 
niet eens voorover.
 
 
 
zij scheurde
 
grauw papier,
 
het heuvelland
 
van juda
 
uit haar huid
 
en reikte mij
 
haar ogen over.
 
 
 
Gery Florizoone
nawijsbare mistgrenzen
 
Nawijsbare mistgrenzen
 
een donderdag
 
kom ik langs je
 
je weeïge lach verkoelen
 
tot zwerfziek verdriet
 
om het voorgevoel van jou
 
later wenen dan de tijd
 
deze roosgewiegde moeheid
 
zoals jij op mij lijkt
 
is er op deze aarde geen één
 
 
 
niets is meer wit
 
dan deze handvol traanbruggen
 
de vertrouwde naalden ebben weg
 
als ik doodbloed aan je schouder
 
 
 
over een maand over een eeuw
 
zal ik de mistgrenzen nawijzen
 
en zwijgen in alle bloemen.
verdwijnen is niets anders...
 
Verdwijnen is niets anders
 
dan een steen
 
boven een andere plaatsen
 
losjes de duimschroeven
 
om de vingers ontcijferen
 
de slaapkruik drinken
 
ik verscheurde mijn schoolboeken
 
en vouwde mijn nachtkleed
 
ik werd een waterplant in de nacht
 
een kluit aarde
 
rood van water
 
de ader van water rood rood
 
 
 
verdwijnen
 
het is doodgewoon
 
als tranen
 
verdwijnen is een steen
 
boven een andere plaatsen.
 
 
 
Hilde Van Den Kieboom

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over Albert Dusar


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Pieter Aerts

  • Albert de Longie

  • Jos Boven

  • Ward Hermans

  • Gerda de Vrieze

  • Gilbert Coghe

  • Frans Deschoemaeker

  • Roger Verkarre

  • Gery Florizoone