Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 25 (1976)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 25
Afbeelding van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 25Toon afbeelding van titelpagina van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 25

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (18.75 MB)

Scans (206.70 MB)

XML (2.37 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/kunstgeschiedenis
non-fictie/muziek-ballet-toneel-film-tv


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 25

(1976)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 302]
[p. 302]

Poëtisch bericht

Samensteller: Albert De Longie

maar op een morgen...
 
Maar op een morgen viel de blanke sneeuw,
 
mijn liefste lag doodstil, gedurende uren
 
over een groot wit landschap uit te turen.
 
Zo leek de dag haar langer dan een eeuw.
 
 
 
Dacht zij aan 't kind dat scheidde met een schreeuw
 
van haar en 's levens dwaze avonturen,
 
toen hare ziel dit leven niet meer wou verduren
 
en heenvloog als een radeloze meeuw?
 
 
 
Weer licht de morgen de aarde wit, het sneeuwt...
 
Thans staar ikzelf sinds uren door dit raam
 
en 'k merk, hoe een bebloede vogel schreeuwt
 
en worstelt met zijn strik in stervensnood.
 
 
 
Zó vecht mijn hart!
 
Ik lispel stil de naam
 
van haar die mij voorafging in de dood.
steen-lied
 
Geef mij een lichaam teder en sterk,
 
zo sterk en zó teder
 
dat het zelfs de stenen ontroeren zou,
 
want één steen
 
is op mijn weg gebleven
 
waarmede ik opsta
 
waarop ik mijn hoofd leg
 
als ik slapen ga.
 
 
 
Geef mij een lichaam teder en sterk
 
met de juiste liefde voor iedere mens.
 
 
 
Geef dat ik leer, maak dat ik ben
 
van elke vriendschap de uiterste grens.
 
 
 
En bijt dan in mijn borst uw wit litteken
 
zodat ik uw dorst aan den lijve ken.
ik weet...
 
Ik weet,
 
nu het weer avond wordt,
 
er is geen naam die jou kan noemen,
 
ieder woord schiet steeds te kort,
 
want jij verandert met het licht,
 
je ogen worden zwarter
 
als de nacht zich op de bloemen stort.
 
 
 
Een mysterieus gedicht
 
ontsluiert zich
 
binnen de contouren
 
van je aangezicht
 
dat donker en van liefde dronken
 
op de peluw ligt.
 
 
 
Ik voel je halsslagader kloppen
 
onder mijn luisterende vingertoppen.
arm vlaanderen
 
Ik die mijn oor steeds stil te luisteren lei,
 
haast zwijgend door het leven ben gegaan,
 
voel mij bedrogen en onvrij,
 
nu dat ik ouder ben, de dood nabij.
 
 
 
Men heeft geschreven, luid gezegd:
 
Geef ons de macht, 't zal al veranderen!
 
Let op uw zaak, mijn arm Vlaanderen!
 
nooit stond uw zaak zó slecht.
 
 
 
Men roofde uw rijkste gronden,
 
in Brussel snoert men Vlaamse monden.
 
De geldmagnaten en hun advokaten
 
kunnen recht wat krom is praten.
 
 
 
Verraders van 't gemenebest
 
drongen tot in 't leeuwenest.
 
Mijn arm Vlaanderen, ach were di!
 
Reeds dertig jaar en nog geen amnestie...
 
 
 
Albert de Longie
niet langer dan mijn ogen...
 
Niet langer dan mijn ogen sterf ik, weet je.
 
Ik heb de stad gezien, het water en de wegen
 
en in zoveel zand van vragen en begeerte
 
schorpioenen onder de hiel gezet, geknield
 
met open vingers, met een prisma in de ogen.
 
Ik heb het zand tot glas gebrand.
 
 
 
Niets weet ik teveel, maar ook niets te weinig.
 
In al de stilte die ons pijnigt
 
heb ik standbeelden opgezet en nauwgezet
 
beademd tot zij leefden in mijn hand.
 
 
 
Niet langer sterf ik dan tot waar
 
mijn ogen reiken, tot waar ik raken kan
 
aan wat zich in ons heeft vergist,
 
tot waar het water eindigt in de mist.
 
 
 
Bea de Longie
ieder sterft voor zichzelf
 
Tussen de
 
ruïnen
 
van verbrande steden
 
roept
 
de echo
 
van ons bloed
 
wij zijn
 
door eeuwen
 
van elkaar bezeten
 
wij zijn
 
de dragers
 
van ebbe en vloed
 
Als een
 
nieuw Hellas
 
zullen wij
 
ook wijzen
 
de torens
 
van ons oud
 
verval
 
en in de
 
toekomst
 
zullen met ons
 
herrijzen
 
de doden
 
uit dit trage dal
[pagina 303]
[p. 303]
kerstmis
 
Een engel kwam bij mij,
 
en zei dat het kerstmis werd.
 
Ik was niet verwonderd,
 
als behoorde het tot de orde der dingen
 
dat in mijn alledaagse kamer
 
een engel verschijnen kon,
 
wezen van licht dat vrij bewoog,
 
door steen noch staal gehinderd
 
in zijn geluidloze vlucht.
 
 
 
Vanwaar hij kwam,
 
vroeg ik me pas veel later af.
 
Een vioolsolo uit een kompositie van Berg,
 
Rilkes wonderbare elegieën,
 
gewoon het witte winterlicht achter wolken,
 
uit veel dingen kunnen engelen ontstaan,
 
voor wie een ogenblik aandachtig is.
 
 
 
En er is ook een oeroud verlangen
 
naar een bestaan van zuiver geluk,
 
dat ergens mogelijk moet zijn
 
in andre sferen, bij andre mensen,
 
vanwaar een bode wij verwachten,
 
al zullen wij het nooit bekennen,
 
eigenwijs en zelfverzekerd als we zijn,
 
van de vele traktaten die we lazen,
 
de waan dat elke waan
 
voorgoed is opgelost.
 
 
 
Ik was niet verwonderd,
 
ook niet door wat hij zei,
 
maar lang staarde hij mij aan,
 
mijn ongenode gast van louter licht,
 
met ogen die geen ogen waren,
 
maar louter duiding, doorstraling
 
van mijn stoffelijk bestaan,
 
vervulling met zijn geest
 
die blij maakte als ongelooflijk lichte wijn.
 
 
 
Ik wist alsdan wat kerstmis is,
 
en knikte ten teken dat ik begreep,
 
en toen hij staren bleef
 
met ogen die geen ogen waren,
 
toen zei ik: aan allen zal ik kond doen
 
wat ik zie,
 
aan dierbaren, vrienden, gezellen op het werk,
 
aan allen.
 
 
 
Mijn stemgeluid was te aards
 
voor zijn bestaan van louter licht.
 
Zoals de avondzon op een bloesemboom in mei,
 
plots verdwijnt, een wolk, een huis
 
onderbrak haar baan,
 
en het poëem, de glorie is gedoofd,
 
zo was vervluchtigd het wezen van droom,
 
geboren uit Rilkes elegieën,
 
uit Bergs vioolsolo,
 
uit het witte winterlicht,
 
uit het oeroud verlangen.
 
 
 
Ik zag de stoelen, de boekenruggen, de lampekap,
 
dennegroen, spiegelballen, rode hulstebessen,
 
en het witte vel, waarop ik schrijven moest,
 
wat mij was bijgebracht.
 
Lang zat ik voor het witte vel,
 
en vond de woorden niet,
 
die vertolken konden wat een lange lange blik
 
mij had geopenbaard.
 
En iets anders zeggen kan ik niet
 
dan dit: wees aandachtig,
 
wees aandachtig,
 
wellicht komt ook bij u,
 
ongenood en onverwacht,
 
de gast van louter licht.
 
 
 
Jaak Stervelynck
bezinning
 
Ik heb mijn hart uit passiebrand gedragen
 
naar 't koele van Gods vree; toch heeft mijn hoofd
 
zijn loense blik nog dikwerf weergeslagen
 
naar Gomorrha, steeds vlammend ongedoofd.
 
 
 
Maar 'k wou nu lang om stilte blijven klagen,
 
tot ik mijn deernis heb geloofd;
 
van 't hemels zien meedogende aalmoes vragen
 
nadat ik ben van 't aardse licht beroofd.
 
 
 
Zie, 't wordt nu leeg, alom en voor en achter
 
mij worden de rumoeren immer zachter:
 
en vaag verzwindt het radeloos gelal.
 
 
 
Rondom mij welft er stiltes slank heelal.
 
Alleen het stadig stappen van de Wachter
 
die zwijgt tot de genade tijen zal.
 
 
 
Jos van Rooy
sturnus vulgaris
 
met haan en al en hennetjes
 
zijn zang
 
herhaalt een hoenderhok
 
of bij geval
 
een slijpsteen
 
een vink
 
met sturnus vulgaris weet je
 
nooit
 
wel duidelijk gespikkeld toch
 
maar groen erover
 
glans van staal erover
 
praat
 
het babbelend bargoens
 
van 't godsvolk:
 
joodje
 
 
 
links, rechts
 
dat legt in kerken en kapellen
 
eitjes blauw, haast mariaal
 
dat draagt een ring
 
uit rusland
 
kon ook een logebroeder zijn
 
is hoogontwikkeld,
 
sterft niet uit, dat blijft:
 
een beetje een gezelle
 
mijn spreeuw
 
 
 
Roger Verkarre
winterlandschap van brueghel de jonge (madrid)
 
kraaien of gaaien
 
drijven op stijve
 
zwingen:
 
waar zingen
 
de engelen?
 
 
 
hoge herenhuizen
 
herhalen zichzelf:
 
kluizen
 
daar de schriftgeleerden?
 
 
 
bij de gracht
 
huift
 
hoger nog
 
de burcht:
 
over Herodes?
 
 
 
roddelend reppen
 
kinderen
 
hurkend
 
onder de bruggeboog
 
boven de bruggeboog:
 
waar zijn de lansknechten?
 
 
 
roddelend
 
kliekt
 
een klonter
 
op de bevroren ader:
 
zijn de Wijzen
 
goddank
 
weer weg?
 
 
 
zijn de schapen zwijnen
 
de herders slachters?
 
 
 
O Oriens
 
het Oosten bloost niet:
 
waar bleef de ster?
 
waar is het Kind?
 
 
 
S. Anderus
een stad
 
Slechts zo
 
heb ik deze stad
 
betreden
 
's avonds geblinddoekt
 
door de slaap
 
waar iedereen wordt
 
terechtgesteld
 
met de strengheid
 
van een krijger.
 
Angstvallig tel ik
 
straten en pleinen
 
ren door het geluid
 
van een giftig kruid.
 
Zonder naam zijn hier
 
de dagen
 
ontrafeld in de rust
 
van lang vergeten winters.
 
 
 
Ignaas Veys
[pagina 304]
[p. 304]
ik heb geleerd te leven
 
Ik heb geleerd
 
te leven
 
met vruchten
 
van het herfstgetij
 
In geuren
 
van lage
 
luchten
 
voel ik mij vrij
 
 
 
Ik heb
 
de botten van de zomer
 
verzoend
 
met elke avondwind
 
die speels
 
waait om herinneringen
 
als een zomerkind
 
 
 
Ik heb
 
de harde taal
 
des winters
 
geborgen
 
rond elk
 
avonduur
 
In stilte
 
van de dingen
 
houd ik het vuur
 
 
 
Rachel De Smet
voorbij
 
over het schrijnend tafereel
 
van onbeantwoord houden van
 
heb ik mijn hoofd vergeten
 
op de karmijn rode deken
 
van verdriet.
 
 
 
een roos op zwartfluwelen band,
 
bevroren sneeuw
 
reeds geel op grijze muur
 
waarachter schreiend al mijn liefde klopt.
 
 
 
ik ben het zielloos lichaam
 
waaruit de hartstocht is verhuisd
 
naar wiegende papavers.
 
 
 
rechtvaardigheid leidt tot een kromme
 
die zich wurgend heeft geslingerd
 
over mijn verlangen.
 
 
 
en zelfs de honger gaat
 
mij achteloos voorbij.
 
scabreuze woorden
 
blijven verbitterend hangen
 
in mijn beschadigd bestaan.
 
 
 
Anne Deylgat
augustus ademt
 
Die huizen aan de overzijde dompelen
 
hun schoorstenen in de wijnton van het licht,
 
vogels wieken de eerste dagen
 
de reserve uit hun vleugels.
 
 
 
De reukzenuw van het water
 
trekt de onvruchtbare stengels,
 
en in het benedenhuis van de golven
 
dauwt het daglicht zijn dubbelspoor.
 
 
 
Augustus ademt in het oeverkruid
 
en de beitel van de zon
 
kletst zijn slagen onder het schoeisel,
 
onbedaarlijk klinkt het gekletter.
 
 
 
Ongeschonden zwaluwen worden
 
lichtweerkaatsers over de stad,
 
met een kwinkslag slaan de wijzers
 
hun uren voorbij.
rond de ogen van de dag
 
Hier groeien stil de
 
bomen van morgen,
 
de zachte mist verkoelt
 
rond de ogen van de dag.
 
 
 
Kinderen in nachtgewaad
 
spreken zijden woorden
 
waar het gras verlamt onder
 
de zware groevegrond.
 
 
 
Heuvels die aan de horizon
 
als geraamten ontplooien
 
en met de zon de dagen
 
naar zijn woning schuift.
 
 
 
Hier alleen kan ik aan
 
woorden denken, mijn zinnen
 
schrijven met een zachte
 
trouwe handgreep.
 
 
 
Rik Schrauwen
golgotha
 
ik kom niet voor u staan
 
als toen je mij
 
op vuur en wind verspreidde,
 
 
 
ik groei zo langzaam aan
 
als zachter wintermos
 
en kruip een heuvel op
 
 
 
naar iets als golgotha,
 
met vragen wat ik nog kan doen
 
aleer ik in die vrijdag sta.
 
 
 
G. Florizoone
 
De lome wilg liet net
 
zijn vlechtwerkmantel
 
hangen
 
en aan zijn bast
 
kon je nog zien
 
hoe bang hij was
 
zijn kruipende wortels
 
te verliezen.
 
 
 
Maar herfsttakken
 
liegen nooit
 
dat weet ik.
 
 
 
Daarom droeg ik jou vlug
 
onder de herfsttakken door
 
de avond in.
 
 
 
Gie Luyten
 
1.
 
Rond dit gesprek
 
heb ik met koude vingers
 
een goudloverstrik
 
geknoopt
 
elk ademen werd woord
 
elk ademwoord
 
een nieuw verrijzen
 
 
 
En in gedachten tekent men
 
de grens van onze silouetten
 
 
 
Koudvuur aan de stengel
 
verrotting in de bladerschoot.
 
 
 
2.
 
Witte pijn van dagelijks bestaan
 
en zijn als kindermonden
 
half -geopend soms
 
als wachtend op de nieuwe waan
 
die dra de korte stonden
 
zal verlengen tot
 
een
 
eindeloze
 
draad
 
vermoeide woorden
 
 
 
Willy Peeters

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over Albert Dusar


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Albert de Longie

  • Bea de Longie

  • Jaak Stervelynck

  • Jos van Rooy

  • Roger Verkarre

  • S. Anderus

  • Ignaas Veys

  • Gery Florizoone

  • Gie Luyten