Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 27 (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 27
Afbeelding van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 27Toon afbeelding van titelpagina van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 27

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/kunstgeschiedenis
non-fictie/muziek-ballet-toneel-film-tv


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 27

(1978)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 109]
[p. 109]

Nabeschouwing

Ruim een halve eeuw geleden besloot Georges Eekhoud zijn lyrische beschouwingen over ‘De Kempen van onze Schrijvers en Kunstenaars’ aldus: ‘Wat de Kempen betreft, ditmaal zal het land eerder gestorven zijn dan zijn bewoners of eerder dan zij die het tot hun lievelingsstreek verkozen hadden. Zullen de boeken waarin dit land het best verheerlijkt werd die verdrevenen troosten over den ondergang van hun Moederland?’ (De Kempen, blz. 23). Inderdaad, het oude landschapsbeeld is eerder veranderd dan de Kempenaar, maar ook die is niet dezelfde gebleven.

Toen was de tijd van de schaddevuren ook reeds voorbij; de oude, stille Kempen werd toen reeds bedreigd door de ontginning van de heide en vooral door de industrialisatie, ‘het raderwerk van het industrieleven, dat nu volop bezig is de oude, maagdelijke schoonheid der vlakte open te rijten’, treurde Juul Grietens (De Kempen, blz. 25). Het aanzien van de Antwerpse zowel als van de Limburgse Kempen is grondig veranderd en de moderne verkeersmogelijkheden hebben de streek opengegooid, niet alleen voor de invasie van de industriële ontwikkeling, mede veroorzaakt door het grote aantal van ijverige werkkrachten, maar ook voor de invasie van toeristen allerhande, van stedelingen die er vaak alleen maar hun (tweede) verblijfplaats of hun zomerverblijf hebben, opengegooid ook voor de uittocht van de Kempenaars zelf. Men kan zich daarbij afvragen of juist deze laatsten niet de fervente en piëteitsvolle bewaarders zijn van het beeld der oude Kempen...

 

Het voorafgaande overzicht, dat de evolutie van het beeld van Kempen en Kempenaars poogde te schetsen zoals het zich weerspiegelt in de Vlaamse romanliteratuur, is een vluchtige schets en niettegenstaande beperkingen zelfs voor het behandelde terrein nog zeer onvolledig. Toch werden enkele trekken duidelijk.

In de weerspiegeling van het Kempische beeld in de Vlaamse romanliteratuur laten zich duidelijk enkele grote fasen onderscheiden: de negentiende eeuw creëerde het idyllische imago, waarvan nog altijd iets naleeft; de twintigste eeuw bracht daarin heel wat wijzigingen aan, waarbij de groeiende industrialisatie en de voortschrijdende landbouwontginning sterk geaccentueerd werden. Al kan men stellen dat het romantische beeld overheerst heeft tot aan de tweede wereldoorlog, de opkomst van de mijnen in Limburg en van de kleinere fabrieken in de Antwerpse Kempen bracht een langzame, maar onstuitbare

illustratie
Atoomcentrum te Mol.


overschakeling van vooral landbouwbevolking naar vooral arbeidersbevolking mee en deze vond reeds voor de tweede wereldoorlog haar neerslag in de literatuur. Nadien is, met de landbouwrationalisatie en de enorme industrieterreinen en -compleksen, die invloed nog sterker geworden: een zekere ‘internationalisatie’ van streek en volk vond haar uiting ook in de literatuur van na 1945, een trend die zich na 1965 verder blijkt door te zetten, ook omdat de aandacht voor de psychische groei van het individu niet alleen een verinnerlijking meebracht, maar tevens zeer vaak de tendenz om alle duidelijke plaatsgebondenheid te weren of te verdoezelen.

 

Er is, in verband met ‘de Kempen in de Vlaamse romanliteratuur’, veel te onderzoeken: het landschap met de inkrimpende heide, de bossen en de vennen, de velden en de weiden, de kleinstad, het dorp, de dorpsplaats en de gehuchten, de burgerswoningen, de hoeven en de hoevetjes, de kleine huisjes; de mensen: de geestelijkheid - pastoor, onderpastoor of kapelaan, de abdijen en kloosters met paters en zusters -, de adellijke dorpsheer, de notabelen, de vele ambachtslieden, de boeren, de werklieden, de inwijkelingen en de vreemdelingen, de ‘gastarbeiders’, de vrouwen, de kinderen; het leven en het werken op het land, thuis, op de fabriek en in de mijnen of in den vreemde, de onderlinge verhoudingen tussen de grootstad en de buiten, de provinciestadjes en het platteland, het dorp en de gehuchten, de notabelen en de gewone dorpelingen, de grote en de kleine boeren, de arbeiders en de bedienden, de mannen, de vrouwen en de kinderen. Het is een, niet eens uitputtende, maar toch reeds indrukwekkende rij van themata, waarvan zeer vele vaak of terloops ter sprake zijn gekomen, maar die op een systematische ontleding wachten.

[pagina 110]
[p. 110]


illustratie
In Limburgse natuurreservaten.


Komt daarbij nog de ‘naamgeving’, die van personen, maar vooral die van plaatsen, de ‘toponymie’. Bij de lectuur van vele, zelfs van de meeste romans krijgt men de indruk, dat het gebruik van de echte, bestaande en bekende plaatsnamen, soms zelfs die van een grootstad, opzettelijk vermeden wordt, ofwel omdat de localisatie onaangename gevolgen zou kunnen hebben, ofwel omdat het verhaal daardoor àl te plaatsgebonden zou kunnen worden. Of mijden sommige auteurs het vermelden van een gekende plaatsnaam als een vergrijp tegen de esthetica? Zijn bestaande toponiemen per definitie ‘a-poëtisch’, ‘a-romantisch’? Een dankbaar onderzoeks-thema. Een ander onderzoeks-object is ongetwijfeld ook de problematiek van de verstedelijking en de internationalisatie van de Kempen, althans van de dorpen aan de rand van de grootstad, die ‘residentie-plaatsen’ werden, en van andere die door de industrialisatie uitgroeiden tot kleinere of grotere steden. Deze evolutie greep ongetwijfeld sterk in op de samenstelling van de bevolking én op het karakter van de oorspronkelijke bewoners.

Er is ook de individualiteit van elke auteur, waarbij de verschillen tussen de stedeling, de vreemdeling en de schrijver van de Kempen zelf niet onbelangrijk kunnen zijn. Geldt voor de laatste groep, de auteurs die schrijven over de eigen streek, het vers van Vondel: ‘De liefde tot zijn land is ieder aangeboren’, dan betekent dat niet dat zij hun kritiek op de geboortestreek sparen; integendeel, hun gehechtheid aan die streek en aan de mensen daar verplicht hen tot een scherpe ontleding; opvallend is daarbij een uitgesproken rancune tegen de kleinstad, opvallend ook de sarcastische afwijzing van de volksvreemde adel.

De meeste stedelingen werden getroffen door de rustgevende kracht die van het platteland, in casu de Kempen, uitgaat. Terloops mag hier trouwens de vraag gesteld worden: zijn de Rotterdammers Jacob Smits, Dirk en Gerard Baksteen, zijn de Frans-schrijvende auteurs Georges Eekhoud, André Baillon, Louis Wilmet en vele anderen ook geen sprekende voorbeelden van kunstenaars, die de bekoring van de Kempen als een redding hebben ervaren? Landelijkheid en natuur betekenen vaak rust en bevrijding, steun en vrede. De Kempische natuur schenkt de mens blijkbaar een gevoel van evenwichtigheid, van bezadigde ingetogenheid, terwijl de vroomheid eveneens een constante blijkt te zijn, al geeft deze ook aanleidng tot felle kritiek, vooral dan vanwege de ‘buitenstaander’. De vraag is evenwel of deze daarmee ook niet zijn eigen complexiteit afwentelt op de streek en op de mensen van die streek...

 

Een ander bijna constant verschijnsel in de literaire evocatie van de Kempen bevestigt het enorme belang van ‘de jeugd als inspiratiebron’. Schreef ook Vincent van Gogh niet vanuit Arles aan zijn moeder: ‘Aan het portret van mezelf zult U zien dat ofschoon ik Parijs, Londen en zooveel andere groote steden zag en dat jaren lang, ik toch er zoo min of meer als een boer van Zundert, b.v. Toon of Piet Prins uit ben blijven zien, en ik verbeeld me soms (dat) ik ook zoo gevoel en denk, alleen zijn de boeren van meer nut in de wereld... In mijn eigen schatting reken ik me dan ook bepaald beneden de boeren. Enfin, ik ploeg op mijn doeken als zij op hun akkers’ (Remi Lens: Vincent van Gogh en de Kempen, in Noordgouw, 16 (1976), blz. 156). Zeer vele auteurs ook schrijven over de Kempen die zij in hun jeugd hebben gekend, zodat het geschetste beeld niet dat van de actualiteit is, maar dat van een min of meer recent verleden; daarmee rekent de auteur in enkele zeldzame gevallen af, maar meestal vindt hij daarin een weldoende verpozing

illustratie

en een sterke steun: het zijn nu eenmaal herinneringen uit de jeugd.

 

Een beknopt overzicht brengt niet alleen het gevaar mee van onvolledigheid, maar dreigt ook een opsomming te zijn zonder karakteristiek. Zowel voor het ene als voor het andere wordt gerekend op clementie... Dit overzicht is trouwens een aanloop, een eerste poging om althans enkele grote trekken in een toch vluchtige schets vast te leggen. Hetzelfde moet bovendien gebeuren voor de plastische kunsten: volgende jaargang van dit tijdschrift zal, naar voorzien wordt, een nummer wijden aan de Kempen in de schilderkunst, Taxandria illustrata of Taxandria depicta! Komt daarbij dat ook de Noordbrabantse Kempen bij het onderzoek moet betrokken worden: een streek stoort zich beslist niet aan grillige rijksgrenzen. Het getuigenis van Vincent van Gogh, vereerder ook van Conscience, zullen velen onderschrijven en het is er niet minder persoonlijk om: ‘J'ai à un haut degré l'amour de la Campine’...

In de Vlaamse romanliteratuur van de negentiende en de twintigste eeuw neemt de ‘Kempische roman’ een verre van onaanzienlijke plaats in. Streekgebonden? Streekromans? Niet zozeer een plaatsgebonden natuurdecor kenmerkt de streekroman, maar de uitbeelding van mens en landschap, van een bestaan met leed en vreugden, een bestaan dat toch altijd ‘ergens’ geleefd wordt. Het zgn. folkloristische gevaar, dat de streekroman kàn bedreigen, is daaraan beslist niet inherent. Ook de streekroman is, ondanks zijn wel eens minder gunstige faam, een enorm reservaat van verdienstelijke en zelfs van grote werken. Mocht ook dat uit deze toch beknopte bijdrage blijken, dan is het dankbare en boeiende werk, ondernomen ‘amore Taxandriae’, rijkelijk lonend geweest.

[pagina 111]
[p. 111]


illustratie
De ‘eindeloze vlakte’...



Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken