Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 30 (1981)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 30
Afbeelding van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 30Toon afbeelding van titelpagina van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 30

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/kunstgeschiedenis
non-fictie/muziek-ballet-toneel-film-tv


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 30

(1981)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 52]
[p. 52]

kunst en geest

Paus Joannes-Paulus II over kunstenaars en schrijvers

In de Herkulessaal van de statige Residenz te München verdrongen mekaar op 19 november om 3 uur ruim 2.500 kunstenaars, intellektuelen, publicisten uit de Duitstalige wereld (onder hen o.a. Max Frisch, Walter Kempowski, Kunert, Jochum, Sawallisch, Egk). Tijdens een akademische zitting in grote stijl hield de paus er een rede over Kerk, Kunst en Publicistiek. Hij werd begroet door prof. August Everding, intendant van de Bayerische Staatoper, die o.m. verklaarde: ‘Ons werk gebeurt nog maar individueel “ad maiorem Dei gloriam” en het goede, ware en schone is niet meer zo eenvoudig het oogmerk van de hedendaagse kunst, die het De Profundis zeer letterlijk opneemt. Fantazie is grenzeloos en onderzoek kent geen taboe. Op zoek naar een gesprek met de kerk over de belangrijkste persona dramatis, de mens, komen wij vaak maar over de tong om taboeschendingen. Ons werk wil het bereikte bewaren en in vraag stellen, wil het nieuwe mogelijk maken, het toekomstige plannen en dromen - velen tot vreugde, talrijken tot ergernis. Maar er staat geschreven: Wee hem die ergernis geeft. Les fleurs du mal zijn prikkelender dan rozenkransen, de duivel is op de bühne makkelijker uit te beelden dan de heilige, het ongeluk en het onkonventionele kunnen dramatischer worden beschreven dan de goede daad’.

 

Paus Joannes-Paulus II sprak als volgt:

 

Aan de kunstenaars en publicisten die ter gelegenheid van mijn bezoek uit alle delen van de Bondsrepubliek Duitsland hier naar München zijn gekomen, mijn hartelijke groet.

Deze ontmoeting beoogt een bijdrage te zijn tot het gesprek tussen kerk en kunst, tussen kerk en kommunikatiemedia, een bijdrage tot het gesprek dat lange tijd verstomd was of in het teken van tegenstelling en tegenspraak stond. Laat mij thans op enkele banden wijzen, die tussen kerk en kunst, kerk en publicistiek bestaan, en kunnen bijdragen tot een beter wederzijds begrip en tot een vruchtbare samenwerking ten dienste van de mens.

 

1. De verhouding kerk/kunst in architektuur, beeldende kunst, literatuur, teater, muziek heeft een bewogen geschiedenis. Zonder de inspanningen van de monnikenkloosters b.v. zouden ons vermoedelijk haast geen schatten van antieke Griekse en Latijnse auteurs zijn overgeleverd. Met grote vrijmoedigheid begaf de kerk zich toen in gesprek met de antieke literatuur en kultuur. Lange tijd gold de kerk als de moeder van de kunsten. Zij was dat als opdrachtgeefster; de inhoud van het kristelijk geloof vormde de motieven en tema's van de kunst. Hoe juist dat is, kan men opmaken uit een eenvoudig gedachtenexperiment: men neme uit de kunstgeschiedenis in Europa en in Duitsland alles weg wat samenhangt met religieuze en kristelijke inspiratie, en men zal zien hoeveel, d.i. hoe weinig er overblijft.

In de eeuwen van de Nieuwe Tijd, vooral sedert 1800, werd de band kerk/kultuur en daardoor kerk/kunst losser. Dat gebeurde in naam van de autonomie en werd in naam van een voortschrijdende sekularizering verscherpt. Tussen de kerk en kunst ontstond een kloof die almaar breder en dieper werd. Dat werd het duidelijkst op het gebied van de literatuur, het teater en later van de film. De wederzijdse vervreemding groeide nog door de kritiek op kerk en kristendom, ja op alle godsdienst. De kerk werd harerzijds - dat is enigszins te begrijpen - wantrouwig tegenover de moderne geest en zijn veelvuldige uitdrukkingsvormen. Deze geest ging door voor geloofs- en kerkvijandig, voor kritisch tegenover openbaring en religie. De houding van de kerk was verweer, afstand nemen en tegenspraak in naam van het kristelijk geloof.

 

2. Een fundamenteel nieuwe verhouding van kerk en wereld, van kerk en moderne kultuur en meteen ook van kerk en kunst werd door het Tweede Vatikaans Concilie geschapen en vastgelegd. Men kan ze aanduiden als een verhouding van belangstelling, van openheid, van dialoog. Daarmee houdt verband het zich wenden tot het heden, het ‘aggiornamento’. De concilievaders wijden in de pastorale konstitutie ‘Gaudium et spes’ een apart kapittel (nr. 53-63) aan de bevordering van de kulturele vooruitgang en treden, zoals in de oude kerk, het probleem tegemoet met vrijmoedigheid, zonder enggeestigheid en benauwdheid. De wereld is een zelfstandige werkelijkheid, ze heeft haar eigen wetmatigheid. Daarin deelt ook de autonomie van de kultuur en dus die van de kunst. Deze autonomie is, juist begrepen, geen protest tegen God of tegen de formuleringen van het kristelijk geloof; zij is veeleer de uitdrukking van het feit, dat de wereld Gods eigen, aan de vrijheid toevertrouwde schepping is, aan de mens overgemaakt voor kultuur en verantwoording.

Daarmee is vooropgesteld, dat de kerk een nieuwe verhouding tot de kultuur en de kunst aangaat, een verhouding van partnership, van vrijheid en van dialoog. Dat is des te makkelijker mogelijk en kan des te vruchtbaarder zijn, daar de kunst in uw land vrij is en zich in een sfeer van vrijheid kan realizeren en ontplooien. Waar het om de verantwoorde vrijheid van uw beroepen gaat, wil en moet de kerk altijd uw partner zijn, partner in de zorg om de waardigheid van de mens in een in zijn fundamenten geschokte wereld.

 

3. De kerk ziet de beroepen van kunstenaars en publicisten in een bestemming, die tegelijk het centrum, de grootheid en de verantwoordelijkheid van uw beroepen aanduidt. Volgens kristelijke opvatting is elke mens beeld en gelijkenis van God. Dat is, met het oog op de kreatieve bedrijvigheid, op biezondere wijze van toepassing op de kunstenaar en de publicist. Uw beroep is, ingevolge uw huidige opdracht, een scheppend beroep. U geeft aan de werkelijkheid en aan de materie van de wereld vorm en gestalte. U bepaalt zich niet tot louter afbeelding of tot beschrijving van de oppervlakte. U probeert de werkelijkheid van de mens en van zijn wereld te ‘verdichten’, in de oorspronkelijke betekenis van dat woord. U wilt in woord, klank, beeld en vormgeving iets laten vermoeden en aanvoelen van de waarheid en diepte van de wereld en van de mens, waartoe ook de menselijke afgronden behoren.

Dat te zeggen betekent geen heimelijke kristelijke of kerkelijke rekuperatie van de kunst en de kunstenaars, van de media en de publicisten, maar een hulde vanuit het standpunt van het kristelijk geloof, een hulde vervuld met een positieve houding (Positivität), met eerbied en waardering. De Duitse kardinaal Nikolaus van Kues heeft de zin geschreven: ‘Kreativiteit en kunst, die een ziel gelukkigerwijze toevallen, zijn wel niet die wezensbetrokken (wesensmässige) kunst die God is, maar ze zijn er een mededeling en deelachtigheid van.’

 

4. Een verdere vraag: Waar liggen de wederzijdse verbindingen en knooppunten tussen kerk en kunst, kerk en publicistiek? Daarop kan men antwoorden: het tema van de kerk en het tema van de kunstenaars en publicisten is de mens, het beeld van de mens, de waarheid over de mens, het ‘Ecce homo’, waartoe zijn geschiedenis, zijn wereld en zijn omgeving (Umwelt) behoren, evenals de maatschappelijke, ekonomische en politieke kontekst.

Als bemiddelaarster van de boodschap van het kristelijk geloof zal de kerk er altijd aan herinneren, dat de werkelijkheid van de mens niet omvattend kan worden beschreven zonder haar teologische dimensie; dat men niet mag vergeten dat de mens schepsel is, in tijd en ruimte begrensd, op hulp en vervollediging aangewezen. Dat het menselijk leven geschenk en gave is, dat de mens naar zin zoekt, om heil en verlossing vraagt, omdat hij op velerlei wijze vastzit aan dwang en schuld. De kerk zal er altijd aan herinneren, dat in Jezus Kristus het ware en eigenlijke beeld van de mens, en het men-

[pagina 53]
[p. 53]

selijke werd gegeven.

Jezus Kristus blijft, zo zegt de Duitse filozoof Karl Jaspers, de meest beslissende onder de beslissende figuren van de geschiedenis. En het concilie beklemtoont: ‘Kristus, de nieuwe Adam, deelt de mens zelf helemaal mee aan de mens en ontsluit voor hem zijn hoogste roeping’ (Gaudium et spes 22).

Ook bij de kunst gaat het op al haar terreinen - de mogelijkheden van film en televisie steeds incluis - om de mens, om het beeld van de mens, om de waarheid over de mens. Hoewel de schijn dat dikwijls tegenspreekt, zijn deze diepe aanwijzingen en aangelegenheden ook de kunst van vandaag niet helemaal vreemd. De godsdienstige en kristelijke oorsprong van de kunst is niet helemaal opgegeven. Tema's als schuld en genade. verwarring en bevrijding, onrechtvaardigheid en rechtvaardigheid, ja barmhartigheid en vrijheid, solidariteit en naastenliefde, hoop en troost keren terug in de huidige literatuur, in tekstboeken en scenario's en krijgen een grote weerklank.

Partnership van kerk en kunst met het oog op de mens bestaat hierin, dat zij beide de mens bevrijden uit een vreemde onderdrukking en hem tot zichzelf willen brengen. Zij openen voor hem een gebied van vrijheid - vrijheid van de dwang van de nuttigheid, van de prestatie om elke prijs, van het effekt, van de planning en het funktioneel maken.

 

5. Wij zeiden, dat het de kerk en de kunst te doen is om de mens, om zijn beeld, om zijn waarheid, om de ontsluiting van zijn werkelijkheid - en dat op dit eigenste ogenblik, in het aktuele ‘aggiornamento’, om een term van het Tweede Vatikaans Concilie te gebruiken.

Voor die opdracht levert de kunst aan de kerk een grote dienst, de dienst van de konkretizering. Op die dienst is de kerk aangewezen; want de waarheid is konkreet. In de hedendaagse kunst, in literatuur en teater, in de beeldende kunst, in de film en tot ver in de publicistiek wordt de mens ontkleed van alle romantische garnering en verheerlijking - hij wordt, zoals men zegt, uitgebeeld met een ongeschminkt realisme.

Daartoe behoren in de hedendaagse kunst het aantonen van verloren en verward zijn (Verirrungen und Verwirrungen), van angst en vertwijfeling, van absurditeit en zinloosheid, de uitbeelding van een tot karikatuur ontaarde wereld en geschiedenis. Vaak wordt dat verbonden met een afbouw van alle taboes.

Literatuur, teater, film, beeldende kunst zien zichzelf vandaag grotendeels als kritiek, als protest en oppositie, als aanklacht tegen het bestaande. Het schone als kategorie van de kunst schijnt weg te vallen ten gunste van een uitbeelding van de mens in zijn negativiteit, in zijn tegenspraak, in zijn uitkomstloze situatie (Ausweglosigkeit), in de afwezigheid van enige zin. Dat schijnt het aktuele ‘Ecce homo’ te zijn. De zogeheten ‘gave wereld’ wordt aanleiding tot hoon en cynisme. Ook die problemen heeft zich Vaticanum II in grote openheid gesteld in zijn dekreet over de sociale kommunikatiemiddelen (‘Inter mirifica’).

Tegen de uitbeelding van het kwaad in al zijn vormen en gedaanten is in se niets in te brengen in naam van het kristelijk geloof en de kerk. Het kwaad is een werkelijkheid, waarvan precies onze eeuw, precies ook uw land en mijn thuisland, tot aan de uiterste grenzen de omvang hebben beleefd en ondergaan. Zonder de werkelijkheid van het kwaad is ook de werkelijkheid van het goede, van de verlossing, van de genade, van het heil niet af te lezen. Dat is geen vrijbrief voor het kwaad, maar een verwijzing naar zijn plaats. En hier moet men op een niet onbelangrijke en niet ongevaarlijke toestand wijzen. Kan de spiegel van het negatieve in de veelvuldigheid van de hedendaagse kunst niet een doel in zichzelf worden? Kan hij niet tot het genot van het kwaad, tot vreugde om de vernieling en om de ondergang, kan hij niet tot cynisme en tot verachting voor de mens leiden?

Als de realiteit van het kwaad wordt getoond, dan wil dit, ook in de innerlijke logika van de kunst, het angstwekkende doen overkomen als angstwekkend, schokken. Aldus mikt deze voorstelling er niet op, dat het bij het kwaad stilstaat; veeleer daarop dat het niet slechter, maar anders, beter wordt. Je moet je leven veranderen, je moet omkeren en een nieuw begin maken, je moet het kwaad weerstaan, opdat het niet het laatste woord krijge en de alles bepalende werkelijkheid worde. Dàt is niet enkel de oproep en de vermaning van de kerk, het is tevens de opdracht van de kunst en de publicistiek op alle terreinen - en dat niet door een toegevoegde en bijkomende morele hypoteek. Een helpende, genezende, louterende en zuiverende kracht werd al door de Grieken toegeschreven aan de kunst; daarbij voegen zich de bemoediging tot hoop en de poging tot zingeving, zelfs als niet alle vragen naar het waarom kunnen worden opgelost.

Dat alles mag voor de hedendaagse kunst, omwille van haar zelf en van de mensen, niet verloren gaan. In deze dienst kan en moet het tot een relatie van kerk en kunst komen, zonder dat ooit het eigene wordt verward.

 

6. Als de kerk zich toelegt op het ‘aggiornamento’, op de aktualizering van het kristelijk geloof, op zijn aanwijzingen en beloften, dan valt dit te zeggen: nergens wordt de situatie, het levensgevoel, en ook de probleemhorizon van de mens van heden zo indrukwekkend uitgebeeld als in de huidige kunst en publicistiek. Daar is de kerk op aangewezen (verwiesen und angewiesen). Wanneer het kristelijk geloof als woord en als antwoord moet worden bemiddeld voor de mensen, dan moeten de problemen daaromtrent genoemd en bewust gemaakt worden.

De kerk heeft de kunst nodig. Zij heeft ze nodig voor het doorreiken van haar boodschap. De kerk heeft het woord nodig, dat van Gods woord getuigt en het meedeelt en tegelijker tijd een mensenwoord is, dat wil binnentreden in de taalwereld van de hedendaagse mens, zoals die wordt aangetroffen in de hedendaagse kunst en publicistiek. Alleen zo kan het woord levend blijven en tevens de mens beroeren.

De kerk heeft het beeld nodig. Het evangelie wordt in talrijke beelden en gelijkenissen verteld; het moet en kan aanschouwelijk worden gemaakt in beelden. In het Nieuw Testament wordt Kristus het beeld, de ikone van de onzichtbare God geheten. De kerk is niet enkel kerk van het woord, maar ook die van sakramenten, die van heilige tekens en symbolen. Lange tijd hebben naast het woord de beelden de heilsboodschap uitgebeeld, en dat geschiedt tot vandaag toe. Dat is goed zo. Het geloof richt zich niet enkel tot het luisteren, maar ook tot het zien, tot de twee basis-zintuigen van de mens.

In de dienst van het geloof, zoals dat verwoord wordt in de eredienst, plaatst zich ook de muziek. Iedereen weet, dat vele grote scheppingen en werken van de muziek hun ontstaan danken aan de uitnodiging van het levend geloof van de kerk en van haar eredienst. Het geloof wil niet enkel beleden en gesproken, het wil ook gezongen worden. En de muziek onderstreept, dat de zaak van het geloof ook een zaak van vreugde, van liefde, van eerbied en van overvloed is. Die motivatie en inspiratie is ook vandaag nog levendig. Dikwijls zoekt de muziek nog nieuwe vormen in het raam van de liturgische hervorming. Hier ligt nog een breed terrein open. De relatie kerk/kunst is op muzikaal gebied levend en vruchtbaar.

Iets gelijkaardigs kan men zeggen over de verhouding van de kerk tot de architektuur en de beeldende kunst. De kerk heeft een ruimte nodig als plaats voor haar eredienst, als plaats voor de bijeenkomst van Gods volk en voor zijn menigvuldige aktiviteiten. Na de schrikwekkende verwoestingen van de jongste wereldoorlog is in de hele wereld, vooral ook in de Bondsrepubliek Duitsland, een kerkelijke bouwkunst ontstaan die het getuigenis van een levende kerk is. De moderne kerkbouwkunst wilde bewust geen imitatie van de romantiek, de gotiek, de renaissance, van barok en rococo zijn, waarvan de mooiste Duitse kreaties in Beieren zijn te vinden; de moderne kerkbouwkunst wilde uit de geest en de stijlgevoeligheid van onze tijd en met de middelen die vandaag beschikbaar zijn, aan het geloof van onze tijd gestalte en uitdrukking bezorgen en het tevens een thuis geven. Dat is in talrijke uitmuntende voorbeelden geslaagd. Aan alle betrokkenen bij dit grote werk - de architekten en kunstenaars, de teologen en bouwvakkers, de pastoors en leken - dank.

 

7. De kerk heeft de kunst nodig. Ze heeft ze nodig op vele wijzen. Heeft de kunst ook de kerk nodig? Dat schijnt vandaag helemaal

[pagina 54]
[p. 54]

niet het geval te zijn. Maar als de relatie van religie, van kerk en kunst zo nauw is, zoals ik heb willen aantonen, vooral met het oog op de mens, op het beeld van de mens en de waarheid over hem - en als het kristelijk geloof in zijn inhoud, die de kerk bemiddelt, de kunst heeft geïnspireerd in haar grootste tijdperken en in tot op heden onovertroffen werken, ook en precies in Duitsland, dan is de vraag toegelaten: verarmt de kunst niet, mist zij niet beslissende inhouden en motieven, wanneer zij afziet van de Werkelijkheid die wordt vertegenwoordigd door de kerk?

Deze ontmoeting van heden zelf zou een oprechte uitnodiging tot alle scheppers van kunst willen zijn voor een nieuwe samenwerking met de kerk, als partners en vol vertrouwen, een uitnodiging om de geestelijk-religieuze dieptedimensie opnieuw te ontdekken, die de kunst in haar edelste en hoogste uitdrukkingsvormen te allen tijde heeft gekenmerkt.

 

8. Bij de bedenkingen die ik tot nog toe heb gemaakt, waren ook de publicisten en journalisten steeds mede inbegrepen, de verscheidenheid van beroepen in pers, radio en televisie...

Bij deze gelegenheid wordt het voor iedereen duidelijk welke macht in uw handen gelegd is, in de handen van de publicisten en journalisten. U hebt een geweldige invloed op de publieke opinie, op de opinievorming en op het bewustzijn van miljoenen. Het woord en het beeld dat u van de werkelijkheid van de wereld, van de mens, van de maatschappij of ook van het christelijk geloof en van de kerk brengt, bepaalt het oordeel, de houding en het doen van vele mensen.

Met het oog op de situatie van politieke en wereldbeschouwelijke verschillen staat de journalist voortdurend voor de opgave zijn standpunt tegenover andere overtuigingen en posities te bepalen, ideologische strekkingen te onderscheiden en open te leggen en zijn eigen standpunt klaar te maken en te bepalen. Deze grote kans tot vrijheid sluit een even grote verantwoordelijkheid in. De informatie en de duiding van het nieuws door de pers moet steeds door objektiviteit, oordeelkundigheid en zin voor rechtvaardigheid bepaald zijn. Het gevaar de nieuwsberichten zelf reeds tendentieus te manipuleren, ligt evenzeer voor de hand als het gevaar de voorkeur te geven aan het sensatiebericht. Op het gebied van de boulevardbladen zijn er daarvoor menige beklagenswaardige voorbeelden. Precies op het gebied van de nieuwspolitiek blijkt het ethos van de journalist. Het gewicht van zijn verantwoordelijkheid kan nauwelijks worden overschat. De journalist kan deze verantwoordelijkheid zonder duidelijke zedelijke basisovertuiging en zonder de zin voor de hoge betekenis van de openbare communicatie in een vrije maatschappij niet voldoende waarnemen.

 

9. De verantwoordelijkheid van de publicist wordt vooral duidelijk als de uitwerkingen van de media worden beschouwd. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de publicist over de mogelijke uitwerkingen van zijn aktiviteit na te denken. Het onderzoek van de uitwerkingen van de media staat binnen de wetenschappen nog maar in zijn kinderschoenen. Er zijn eerste aanwijzingen over de uitwerking van voorstellingen van geweld in de media op de jeugd. Het schijnt juist te zijn dat voor de aard en de graad van deze uitwerkingen niet enkel de media verantwoordelijk zijn, maar ze mogen hun rol ook niet verloochenen en in een gemakkelijke afweerhouding van zich afschuiven. De publicisten zijn naast de gezinnen en de opvoeders opgeroepen, schadelijke resultaten van zo'n geweldbeschrijvingen waar te nemen en mee te helpen ze te verhinderen.

Eender is het bij de ontwikkeling van de politieke cultuur. Ook hier zijn de media in een netwerk van relaties ingebed. De journalist met verantwoordelijkheidszin zal er zich van bewust zijn welke mogelijkheid hij heeft tot een goede ontwikkeling van de politieke cultuur bij te dragen, tot meer oprechtheid, tot meer inachtneming van de persoonlijke waarden van de andere.

Duidelijke verwijzingen naar de dominerende rol van de media, vooral van de televisie, levert de analyse van de ontwikkeling van onze zedelijke waarden. Over een breed front hebben de media hier aan een verandering van standpunten, normen en morele bindingen van de mensen meegewerkt: op het gebied van het sexueel gedrag zowel van de opgroeiende jeugd als van de volwassenen, bij de opvattingen over huwelijk en gezin en hun geleefde werkelijkheid, bij de opvoeding van de kinderen. Menige van deze door de media mee voorbereide veranderingen in de ingesteldheid hebben de mensen meer vrijheidsgraden in de omgang met mekaar geopenbaard, de persoonlijke relatie onder mekaar misschien verdiept. Maar al te duidelijk blijkt vandaag ook waarop eventueel te weinig werd gelet door de media en de publicisten die erin werkzaam zijn: het omslaan van een vermeende grotere vrijheid in gebrek aan houvast; het prijsgeven van zedelijke bindingen ten gunste van nieuwe imperatieven die de mens in zijn hele waardigheid geen recht meer laten wedervaren; het zoekraken van het vertrouwen in de persoonlijke relaties. Hier zijn de media zeker niet alleen verantwoordelijk, maar ze hebben dit proces door hun bijdrage ingeleid en versterkt. De journalist is ertoe geroepen de uitwerkingen van zijn aktiviteit nog beter te leren kennen en er niet de ogen voor te sluiten. Want de in zijn handen gelegde macht wordt pas dan niet gevaarlijk als ze met stipte eerlijkheid en verantwoordelijkheid verbonden is. De maatstaf voor journalistieke werking moet niet het effect zijn, maar de waarheid en de rechtvaardigheid. Daarmee dient u de zaak van uw beroep, daarmee dient en helpt u de mens.

Zo'n authentieke dienst aan de waarheid en aan de mens in kunst en journalistiek wens ik u en daartoe smeek ik voor u, die hier aanwezig bent, en al uw beroepscollega's van harte Gods licht en bijstand af.

(Met dank aan ‘De Standaard’.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken