Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 45 (1996)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 45
Afbeelding van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 45Toon afbeelding van titelpagina van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 45

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/kunstgeschiedenis
non-fictie/muziek-ballet-toneel-film-tv


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 45

(1996)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 306]
[p. 306]

In en om de kunst

De nooit rustende geest van Max Wildiers
Herman-Emiel Mertens

‘Wat mij de laatste tijd sterk bezighoudt is de relatie christendom-boeddhisme. Misschien komt het omdat ik vaak denk aan wat het evangelie verhaalt van Christus dat “toen hij het volk had weggezonden, op de berg ging om in afzondering te bidden”. Ik heb onlangs het boek gelezen van Mommaers en Van Bragt Ruusbroec in gesprek met het Oosten. Graag zou ik zelf over de relatie christendom-boeddhisme nog iets schrijven. Voor mij blijft het christendom wel iets unieks, maar daarmee is toch lang niet alles gezegd. Ik heb zo de indruk dat het christendom een godsdienst is op zoek naar een filosofie en het boeddhisme een filosofie op zoek naar een God. Zie ik het juist? Het moet natuurlijk sterk worden genuanceerd. In ieder geval boeit het mij fel.’

Zo onderhield Max Wildiers mij in zijn ziekenkamer in de Sint-Lucaskliniek in Ekeren op 29 juli - zijn tweeënnegentigste verjaardag -, een paar weken voor zijn overlijden in hetzelfde ziekenhuis op 17 augustus 1996. Eerlijk gezegd, ik was zeer onder de indruk van deze laatste ontmoeting. Je moet het toch maar kunnen en ook doen: tot de allerlaatste dagen van je lange leven zo rusteloos zoeken naar de ultieme waarheid, naar de ware God.

‘De geest rust nooit’

Spiritus quiescit numquam: dat was het ‘ex libris’ van zijn hele bestaan. ‘De’ waarheid was voor hem nooit een verworvenheid, maar steeds een onbereikbaar streefdoel. Waarheid is geen definitief bezit. ‘Daarom is iedere theologie van natuur uit een voorlopige theologie, zoals ook alle wetenschappen het stempel der voorlopigheid dragen.’Ga naar eindnoot1

Wildiers' rusteloze, immer zoekende geest heeft, althans goeddeels, het lange, boeiende, kleurrijke verhaal geschreven dat zijn naam draagt. Dit verhaal met zoveel heerlijke bladzijden, af en toe onderbroken door een sombere passus, is nu voorbije geschiedenis. Een lijvig boek is het geworden, met zeer gevarieerde en toch sterk samenhangende hoofdstukken: de Vlaming - de theoloog - de cultuurfilosoof - de journalist - de mens; telkens met de passende adjectieven: de radicale Vlaming, de vernieuwende theoloog, de kritische cultuurfilosoof, de creatieve journalist, de in-goede, hartelijke, dienstvaardige mens.

De radicale Vlaming

Max Wildiers was een geboren en getogen flamingant, stammend uit een Antwerpse familie met Vlaams-nationalistische en daensistische traditie. Hij was de oudste van zes. Zijn vader Emiel Wildiers, een vooraanstaand advocaat, was kopman van de Antwerpse daensisten. Reeds voor de Eerste Wereldoorlog publiceerde hij een werk over vakverenigingen (met een voorwoord door Adolf Daens). In 1912 schreef hij een pleidooi voor de administratieve scheiding Vlaanderen-Wallonië. Geen wonder dat hij na de oorlog vervolgd werd als activist.

Vlaamsgezindheid zou ook het hele bestaan van zoon Max tekenen, reeds in de studiejaren in Neerpelt (in die tijd het enige volledig Nederlandstalig college). Zo stapte hij mee op in de 11 Juli-betoging in Antwerpen in 1920 toen de student Herman van den Reeck door de politie werd neergekogeld. Zijn sociale gezindheid bleek eveneens bij de keuze van zijn religieuze roeping: zijn intrede in de volkse en democratische kapucijnenorde in 1923. Vreedzaam maar beslist, tolerant maar compromisloos zou Wildiers strijden voor de politieke, maatschappelijke en culturele ontvoogding van zijn volk: een doordacht engagement, gedragen door zijn rechtvaardigheidszin, zijn sociale bewogenheid en zijn vrijheidsdrang.

Zijn Vlaamsgezindheid kwam vooral tot uiting in zijn geestelijke en materiële bijstand aan talloze vervolgden van die hatelijke Belgische na-oorlogse repressie (willekeurig en hemeltergend onrechtvaardig want op basis van terugwerkende strafwetten). Wildiers bezocht en steunde vervolgden zoals Felix Timmermans, Ernest Claes, Filip de Pillecijn, Jan Grauls en vele andere vrienden, ‘mensen waarvoor ik de grootste waardering heb en in ieder geval een veel grotere waardering dan voor hun rechters’, zo zou hij later getuigen.Ga naar eindnoot2 Ook was hij persoonlijk betrokken bij de organisatie van de Brusselse ‘Zilvermeeuwtjes’, de groep verweesde kinderen van gedetineerden (eigenlijk de stichting van de gebroeders Herman en Jef Vervaecke)Ga naar eindnoot3. Dag en nacht was hij in de weer om hulp te bieden. Terwijl de officiële kerk, op zeldzame priesters na, zich schandelijk afzijdig hield en kardinaal van Roey in alle talen laffelijk zweeg, erger nog, Wildiers op het matje riep en aan de priesters verbood hem te helpen en hun parochielokalen ter beschikking te stellenGa naar eindnoot4.

Toen in 1950 het heilig jaar van de ‘Verzoening’ bij van Roey werd aangedrongen op te komen voor ‘amnestie’, was de reactie: ‘Ce n'est pas encore le moment’. Het ontgoochelende antwoord van de Belgicist was in 't Frans. Maar Wildiers' ‘Vlaamse’ geest zou rusten noch berusten en integendeel blijven ijveren voor de meest hopeloze zaak, waarvoor in dit land kan worden geijverd: ‘amnestie’.

Ontroerend is zijn getuigenis, een halve eeuw later opgeschreven in zijn ‘Laatste vaarwel’, door familieleden na zijn dood gevonden: ‘mijn grootste vreugde is geweest dat ik velen heb kunnen helpen, die door een barbaarse repressie werden getroffen. Er is toen groot onrecht gebeurd dat na 50 jaar nog niet hersteld werd. Ik denk met afschuw aan een staat die dergelijk onrecht heeft geduld en zo weinig bewust is van de eigen schuld.’

Vlaams-nationalist is hij heel zijn leven gebleven. Vijand van het staats-nationalisme, maar pleitbezorger van het volks-nationalisme. Zo zei hij in 1969: ‘Wij hebben een verklaring van de rechten van de mens, misschien moet er vroeg of laat een verklaring komen van de rechten van de volkeren. Het lijkt mij daarom fout twee totaal verschillende kultuurgemeenschappen in een unitaire staat te willen samenpersen. Daarom ben ik een voorstander geweest van een zo ver mogelijk doorgedreven federalisme.’Ga naar eindnoot5

De vernieuwende theoloog

Flamingant maar hoffelijk, tolerant en zonder zweem van provincialistische bekrompenheid. Fiere Vlaming, niet alleen om

[pagina 307]
[p. 307]

Europeër, maar vooral om wereldburger te worden. Grensoverschrijdend was zijn nooit rustende geest. Zijn professoraat aan de universiteit van San Francisco-California (van 1964 tot 74), zijn colleges aan de Grand Theological Union van Berkeley, aan de universiteiten van Chicago en Alberta Edmonton (Canada), aan de Engelstalige sectie van de Leuvense theologische faculteit (1969-74) gaven Wildiers de mogelijkheid tot mondiale uitstraling van zijn gedachtengoed. Uiteraard gebeurde dit ook via zijn publikaties waarvan vele werden vertaald. Zo is sinds decennia de naam Wildiers verbonden met deze van Teilhard. Dat uitgerekend de Vlaamse franciscaan Wildiers de euvele moed moest opbrengen om de door het Vaticaan verboden werk van de Franse jezuïet Teilhard de Chardin te publiceren, is wel frappant.

Wildiers heeft Teilhard nooit persoonlijk ontmoet. Hij had zijn ideeën leren kennen via zijn vriend, de Vlaamse jezuïet Maurice Claeys-Bouùaert (die zich ook sterk had ingezet voor de repressieslachtoffers). In zijn enig mooi portret verschenen in De Standaard daags na Wildiers' overlijden schrijft Guido Van Hoof over het eerste contact met Teilhard: ‘Op een straathoek in Leuven vestigde professor Albert Dondeyne, een van de stille weldoeners tijdens Wildiers’ bedeltochten voor ‘de zwarten’, zijn aandacht op de Revue des Questions Scientifiques: de bijdrage van een Franse jezuïet, de paleontoloog Pierre Teilhard de Chardin, zou hem beslist interesseren. In het zoeken van Max Wildiers werd dat een keerpunt. Hij spoorde naar Parijs en miste er net pater Teilhard die op bevel van de generaal, en natuurlijk op verzoek van het Heilig-Officie, was verbannen naar New York. (‘Je me sens terriblement seul’ schreef hij naar zijn fan in Sint-Job).’Ga naar eindnoot6

Het was eigenlijk via het secretariaat van Teilhard in de rue Abbé Grégoire in Parijs dat het contact er gekomen was. De prompte reactie van Teilhard luidde: Enfin un théologien qui s'intéresse à mes écrits. En meteen kreeg Wildiers toegang tot het archief van de beroemde paleontoloog en filosoof. Wanneer in november 1955 Le Phénomène humain verscheen was het met een voorwoord van Wildiers. Hij zou voor elk van de afzonderlijke boekdelen een inleiding schrijven.

In 1960 verscheen zijn boek Het wereldbeeld van Pierre Teilhard de Chardin, in 1963 gevolgd door een tweede monografie Teilhard de Chardin. Een inleiding in zijn denken. In die essays, zoals in zijn duizenden colleges en voordrachten in Europa en Amerika heeft Wildiers Teilhards visie uiteengezet en toegelicht niet als afstandelijke buitenstaander en neutrale verslaggever, doch als overtuigde, zij het niet onkritische verdediger.

Zoals Teilhard was het ook Wildiers vooral te doen om, uitgaande van de resultaten van de positieve wetenschappen, de eenheidsstructuur van het heelal te ontdekken en inzicht te krijgen in het metafysische probleem van de relatie ‘geest-stof’. Een gedurfde methode en opzet die leidden tot de vaststelling van de wet van de ‘voorschrijdende complexiteit en het groeiende bewustzijn’, en tot het besef van de historische dimensie van het universum.

Toch was deze werkwijze niet zo gloednieuw, alleen de invulling ervan was verre van klassiek. Ook de scholastische filosofie vertrok immers van een eigentijdse kosmologie. Maar deze was geocentrisch, hiërarchisch en statisch, sinds Copernicus, Galilei, Newton, Kepler, Lamarck, Mendel, Darwin e.a. volkomen en onherroepelijk voorbijgestreefd. Vandaar de onvermijdelijke kortsluiting niet alleen met de fundamentalistische bijbel-exegese en de neoscholastiek, maar ook met het kerkelijke leergezag.

Zelf was Wildiers in de loop der jaren sterk geëvolueerd. Hij wist vanwaar hij kwam, theologische opgevoed als hij was aan de Gregoriana in Rome. Beter dan wie ook kan ik mij de lange weg voorstellen die hij is moeten gaan, gezien ikzelf ongeveer een kwarteeuw later aan hetzelfde Romeinse instituut mijn theologische opleiding (of indoctrinatie?) heb gekregen en, althans voor de helft, nog met dezelfde professoren en hun nauwelijks herwerkte handboeken: neo-scholastisch, thomistisch en uitsluitend in het Latijn. Van deze wereldvreemde scholastiek heeft Wildiers, van 1932 tot 1940 professor aan het theologicum van zijn orde in Izegem, geleidelijk afstand genomen (mede onder invloed van de Franse ‘nouvelle théologie’ van H. de Lubac e.a.). In 1940 verhuisde hij naar Leuven waar hij biologische vakken kon volgen. Ondertussen doceerde hij aan de Katholieke Hogeschool voor Vrouwen in Antwerpen en aan de Sociale School in Heverlee. Hoe langer hoe meer werd hij geboeid door het impact van het evolutionisme op onze cultuur, getuige zijn essay van 1952: Evolutionisme en wereldbeschouwing.

Zijn leven lang, tot in zijn hoge ouderdom, zou Wildiers blijven lezen, studeren, schrijven, doceren, niet alleen omdat hij zo begaan was met de confrontatie geloof-wetenschap, maar ook omdat het onverpoosde zoeken naar de waarheid hem lag, trouw aan zijn devies spiritus quiescit numquam. Zijn kritische geest was wars van ieder dogmatisme en van slaafse kerkelijke gehoorzaamheid. Zijn intellectuele eerlijkheid verbood het hem de kant te kiezen van het conservatieve kerkelijk establishment. Vooral het Romeinse centralisme ergerde hem. Authentiek christelijk geloof was hem belangrijker dan de tijdgebonden dogmatische formuleringen. Van meet af aan was het hem evident dat zonder academische vrijheid de theoloog zijn taak niet kan vervullen, m.n. ‘de evangelische boodschap te vertalen in de taal en denkwereld van de huidige mens.’Ga naar eindnoot7 Wildiers kon vaardige tolk zijn niet alleen vanwege zijn uitzonderlijke taalvaardigheid en zijn gedegen kennis van de geschiedenis van kerk en theologie, maar ook vanwege zijn eigen geestesstructuur. Spiritus quiescit numquam: zijn nooit rustende geest dreef hem naar de wereld in volle evolutie.

Dat zijn volgehouden inspanningen om het geloof eigentijds te hertalen hem door het kerk-instituut niet in dank werd afgenomen is algemeen geweten. Het wantrouwen dateerde reeds uit de tijd van zijn Teilhardpublikaties en was nog gegroeid in de jaren zestig met zijn pleidooi voor grondige kerkvernieuwing: De kerk in de wereld van morgen (1966). Het was nochtans slechts een consequent doordenken van de geest van het tweede Vaticaans concilie (helaas op velerlei gebied ‘sans lendemain’). In dit weliswaar uitdagend, maar goed gefundeerd essay werden drie thema's behandeld: de houding van de kerk tegenover de natuurwetenschappen, tegenover de democratie, tegenover het pluralisme en de gewetensvrijheid. Wildiers kwam op voor een wereldnabije, democratische, tolerante kerk. Onverbloemd en zonder omwegen.

Tijdens zijn jarenlang verblijf in de U.S.A. leerde hij het process-denken kennen van Alfred North Whitehead en de Anglicaanse theoloog Charles Hartshorne. Deze filosofie met als centraal begrip ‘gebeuren’ (‘event’), i.p.v. ‘ding’, ‘substantie’, en met volle aandacht

illustratie

[pagina 308]
[p. 308]

voor de creativiteit en de relativiteit van het universum, i.p.v. ‘orde’, leverde een uitstekend instrumentarium om het biologisch en kosmologisch evolutionisme wijsgerig verder te denken. Wildiers heeft er ook dankbaar gebruik van gemaakt.

In Amerika werkte hij ook volop aan zijn meesterwerk Wereldbeeld en theologie. Van de middeleeuwen tot vandaag, dat in 1974 het licht zag. In dit lijvige boek wordt aangetoond hoezeer de kosmologische voorstellingen die men zich in de loop der tijden heeft gevormd, het religieuze denken en de speculatieve theologie hebben beïnvloed. De gunstige receptie van deze magistrale studie was hoopgevendGa naar eindnoot8.

Op overtuigende wijze werd hier de onderlinge afhankelijkheid van Godsbeeld, mensbeeld en wereldbeeld aangetoond. Deze zijn historisch geconditioneerde produkten van de menselijke geest door de eigentijdse cultuur gedragen en getekend. Zo was de middeleeuwse theologie afhankelijk van het middeleeuwse wereldbeeld dat teruggaat op dat van Plato en Aristoteles. Denk aan de theologie van Thomas van Aquino en Bonaventura gebouwd op het geocentrische wereldbeeld. Het ‘orde’ begrip doorvaart hun hele theologie, zowel de christologie als de sacramentenleer, de scheppingsleer en de moraal. Daartegenover staat de moderne theologie die aanleunt bij de wetenschappelijke opvatting van een dynamisch, historisch evoluerend universum. Deze heeft ‘als eerste taak Christus en zijn werk te bevrijden uit de greep van een verouderde theologie om op een nieuwe grondslag zijn waarachtige en blijvende betekenis voor het zedelijk en religieuze leven der mensheid zichtbaar te maken’Ga naar eindnoot9.

In het latere essay Theologie op nieuwe wegen (1985) worden de twee wegen beschreven die de theoloog kan volgen bij het vertalen van de boodschap in de taal en de denkwereld van de moderne mens: deze van de menswetenschappen en deze van de natuurwetenschappen. Nadien komen aan de orde: de antropologische theologie, de bevrijdingstheologie, de kosmologische theologie. Wildiers pleit voor het samengaan van enerzijds de sociaal-ethisch gemotiveerde en politiek gekleurde bevrijdingstheologie en anderzijds de Whiteheadiaans gedachte kosmologische theologie. Maar beide moeten oog hebben voor de gemeenschappelijke wortel: de historische Jezus van Nazaret; m.a.w. theologie is christologisch of ze is niet christelijk.

De kritische cultuurfilosoof

Met de jaren was Wildiers, die zich sterk afzette tegen de neo-scholastiek en het daarbij aanleunende kerkelijk dogmatisme, zichzelf meer en meer als cultuurfilosoof gaan beschouwen. Typisch is b.v. dat de in 1988 herwerkte uitgave van Wereldbeeld en theologie een andere titel krijgt: Kosmologie in de Westerse kultuur. De nieuwe trend is merkbaar in latere publikaties zoals Muziek der sferen. Vier opstellen over wereldbeeld en cultuur (1983).

‘Afscheid van Los Alamos. Notities uit het nucleaire tijdvak (1987) beschrijft de doorernstige gevaren die ons bedreigen in dit atoomtijdperk en waarvoor Robert Oppenheimer heeft gewaarschuwd bij zijn afscheid van de laboratoria in Los Alamos in 1945. Hierbij aansluitend stelt Wildiers dat het voortleven van de mensheid belangrijker is dan de vooruitgang van wetenschap en techniek. Zijn kritiek is niet alleen gericht tegen het misbruik van de techniek, maar ook en vooral tegen de exclusiviteit van het ‘paradigma van de macht’. Ons heil ligt in ‘de rationaliteit van de schoonheid’, die oog heeft voor de esthetische, ethische en religieuze waarden zonder dewelke ons bestaan verschraalt. Het paradigma van de macht moet overwonnen worden door het paradigma van de schoonheid, de harmonie en het spel. Zo kan onze ‘age of anxiety’ via een grondige mentaliteitswijziging en via een nieuwe ethiek omgetoverd worden tot een ‘age of harmony and peace’.

Het essay Het verborgen leven van de cultuur (1988) gaat in dezelfde zin verder. Na een poging tot verheldering van het moeilijke begrip ‘cultuur’ wordt het Westerse cultuurproject geschetst en kritisch beoordeeld. De dominantie van de technologie vormt het kernprobleem. Wildiers' oordeel is genuanceerd: ‘Wij moeten ons verzetten tegen alle doemdenken dat de levensmoed ondermijnt,

illustratie

maar evenzeer tegen utopische visies die ons blind maken voor de problemen van het ogenblik. De technologie heeft een verhoogde macht in onze handen gelegd, maar een verhoogde macht impliceert een verhoogde verantwoordelijkheid.’Ga naar eindnoot10

Interessant is ook de in 1995 verschenen bundeling van her en der gepubliceerde cultuurfilosofische opstellen, onder de titel De vijf vreugden van de geest. Bedoeld worden de geestelijke aspecten van het culturele leven: religie - wetenschap - geschiedenis - filosofie - esthetica. Dat het vooral gaat om de betekenis van o.m. Teilhard, Whitehead, Popper... is niet te verwonderen.

Maar ook Gezelle, Ruusbroec, en vele anderen uit de literaire wereld krijgen de nodige aandacht.

De creatieve journalist

Wildiers' intellectuele arbeid had niet alleen te maken met zijn aangeboren kennisen vrijheidsdrang, maar was ook sociaal gemotiveerd. Het ging hem ook om de culturele verheffing van zijn volksgenoten alsmede om de geloofsverdieping van zijn medechristenen. Hij was allesbehalve een wereldvreemde kamergeleerde. Hij kon zijn wetenschappelijk gefundeerde inzichten verstaanbaar en aangenaam vertolken voor het brede publiek. Hij was een uitzonderlijk welbespraakte redenaar en een zeer gewaardeerde docent. Hij gaf colleges en voordrachten in het Frans en in het Engels met dezelfde ‘aisance’ en taalrijkdom als in het Nederlands. Ik weet het uit ervaring. Geregeld nodigde ik hem uit om in het kader van de scheppingsleer lezingen te

illustratie

[pagina 309]
[p. 309]

geven aan mijn studenten.

Hij kon boeiend vertellen, zoals b.v. in zijn twee recente werkjes: over zijn briefwisseling met Gerard Walschap en over zijn ontmoeting met Eugène IonescoGa naar eindnoot12.

Zijn vulgarisatietalent is ook gebleken uit zijn vele artikels in tijdschriften als Kultuurleven en Dietsche Warande en Belfort. Maar vooral uit zijn talloze bijdragen in De Standaard, de krant die hij na de oorlog mee had helpen heroprichten, waarin hij als ‘Scrutator’ 2 tot 3 maal per week ‘standpunten’ schreef (bijna 2.000 in totaal). In 1952 ontstond onder zijn impuls de wekelijkse bijlage De Standaard der letteren, waarin talloze boekrecensies van zijn hand verschenen. Een dertigtal ervan werden gebundeld in De eeuw der onwetendheid (1985).

De ingoede, hartelijke, dienstvaardige man

Een groot geleerde, een veelgelezen en invloedrijk schrijver, een gezaghebbende figuur - als Vlaming, als theoloog, als cultuurfilosoof, als journalist -, en toch een zo bescheiden, innemende, gedienstige, joviale man. Nee, je ontmoet ze niet zo vaak. Uren kunnen zijn intieme vrienden en zijn naaste familieleden erover vertellen. Hij was zo graag gezien. Gerard Bodifée sprak in dat verband van ‘de zesde vreugde van de geest’ in het leven van Wildiers: de vriendschapGa naar eindnoot11.

Dat vijfde hoofdstuk ‘de mens Max Wildiers’ staat niet los van de vier vorige. Zijn sociale zin en christelijke geloofsovertuiging hadden immers te maken met de onbaatzuchtige, volgehouden inzet van de

illustratie
(Keuze van de teksten Gerard Bodifée)


Vlaming, de theoloog, de cultuurfilosoof, de journalist. Christen humanist uit één stuk. Diep gelovig. Uitgerekend omdat hij zo gehecht was aan Jezus van Nazaret en zijn hoopgevend evangelie had hij het lastig met het huidige kerk-instituut. De ondankbaarheid en het wantrouwen van de kerkelijke autoriteiten moeten hem wel gegriefd hebben. Goddank kon hij zich verheugen over de vele blijken van waardering en erkentelijkheid vanwege andere ‘overheden’ (ere-doctoraten, officiële prijzen) en vooral vanwege vele zoekenden aan de basis. Terecht heeft de goegemeente zich geërgerd aan de totale afwezigheid van de officiële kerk bij zijn uitvaart op 22 augustus 1996, in tegenstelling met de politieke, academische en culturele instellingen die wel behoorlijk vertegenwoordigd waren.

Max Wildiers was sinds jaren in Vlaanderen een begrip. Een houvast voor velen, vooral voor flaminganten en voor progressieve christenen; misschien nog het meest voor diegenen die tegelijk tot deze beide groepen behoren. Zijn afscheid laat een leegte na. Zij die treuren om zijn heengaan kunnen zich laten be-geest-eren door de vruchten van zijn rusteloze geest. Zij kunnen wellicht sterkte vinden in zijn werken, vooral in teksten als deze:

‘Het is het lot van de mens dat ook de vreugden van de geest geen onverdeelde vreugden zijn. Op elk gebied wordt hij gekweld door de begrensdheid van zijn weten en kunnen. Maar de ware levenskunst bestaat erin niet te treuren over deze begrensdheid en zich veeleer te verheugen over de overvloed waaraan hij deelachtig werd en te bedenken dat onze vreugde iedere dag kan aangroeien en nieuwe hoogten bereiken.’Ga naar eindnoot12

Vlaamse muziek op CD
Jaak van Holen

Er was een tijd - gek lang geleden is het niet - dat een courant in de handel verkrijgbare opname van een stuk Vlaamse muziek een rariteit was. Een enkeling waagde het wel eens wat werk van eigen bodem in te spelen op de zwarte, haast al tot de prehistorie behorende 33-toerenplaat, maar het aantal uitgebrachte produkties was microscopisch klein, minder dan een speld in meer dan een hooiberg. De melomaan die de euvele moed opbracht ernaar op zoek te gaan, werd soms aangestaard - ook in de ‘betere’ platenzaak - alsof hij zelf de rariteit was. Hem bleef geen andere keus dan weken, soms maanden geduld op te brengen vooraleer het begeerde kleinood thuis op de draaitafel kon worden gelegd. Gek lang geleden is het niet, pakweg 10 jaar, maar... het is verleden tijd. De opkomst van de CD en de razendsnelle verspreiding ervan werden gevolgd door een kleine ‘golf’ van Vlaamse muziek op CD. Niet dat je - om maar iets te noemen - de 3de Symfonie van Joseph Ryelandt al meteen in tientallen versies op de markt vindt, maar de opname is er, én ze mag beslist gehoord worden (Nieuw Vlaams Symfonieorkest o.l.v. Patrick Peire; R. Gailly, CD 87.054; op deze CD ook zijn 5de Symfonie en de Suite voor Orkest; onder referentienummer CD 87.001 bracht dit label ook een dubbel-CD uit met pianomuziek van dezelfde componist). Het aantal Vlaamse toondichters achter wiens naam we een discografie(tje) kunnen plaatsen, groeit gestaag. In die mate zelfs dat, als we ons al zouden beperken tot een kurkdroge opsomming van namen, titels en referentienummers, de ons voor deze bijdrage toegemeten ruimte niet zou volstaan. Wat 10 jaar geleden ondenkbaar was, wordt nu geleidelijkaan gerealiseerd.

Vanwaar die plotse ommekeer? Een sluitend en eenduidig antwoord blijven we schuldig. Toch menen we een aantal elementen te kunnen aangeven die in mindere of meerdere mate een rol hebben gespeeld: de popularisering van het medium CD; de ontdekking van een gat in de markt (markt met gigantisch, maar vrij stereotiep aanbod waarin zich de nood aan wat nieuws liet gevoelen); het zoeken naar de eigen muzikale identiteit in een multiculturele samenleving; het inzicht dat men zich in de bikkelharde strijd om een plaatsje op het podium ook best kan profileren met muziek van landgenoten; en zeker niet het minst de intrinsieke waarde van de muziek zelf, onderkend en gepromoot door enkele voorvechters, erkend en nagevolgd door anderen... het sneeuwbaleffect.

Het kan geenszins de bedoeling zijn hierna

[pagina 310]
[p. 310]

een volledig overzicht te geven van het aanbod aan Vlaamse muziek op CD. We kunnen slechts een selectie bieden, een opgave en/of bespreking van een reeks om diverse redenen in-het-oor-springende CD's uit de voorbije maanden en jaren. Componisten die hun naam niet vermeld vinden, zullen zich tekort gedaan voelen: ze hebben gelijk. Uitvoerders die hun produkt niet besproken vinden, zullen zich tekort gedaan voelen: ook zij hebben gelijk... onze selectie is onvermijdelijk subjectief.

Polyfonie

Ongetwijfeld de meest prestigieuze produktie is de reeks De Vlaamse Polyfonie uitgebracht door eufoda; een reeks van 10 CD's die dit hoogtepunt uit de muziekgeschiedenis toont in al zijn facetten: Adriaan Willaert en Italië (eufoda 1160); Philippe Rogier en Spanje (1161); Orlandus Lassus (1162); Liederen en dansen uit Vlaanderen (1163); Philippus De Monte en de Habsburgers (1164); Nicolaas Gombert en het hof van Keizer Karel (1165); Isaac, Obrecht, en de la Rue (1166); Josquin Des Prez (1167); Johannes Ockeghem en Frankrijk (1168) en ten slotte Guillaume Dufay en Bourgondië (1169). Ignace Bossuyt schreef een boeiende luistergids bij deze reeks: een schitterend geïllustreerd geschenkboek. Het project werd prompt bedacht met de titel van Cultureel Ambassadeur van Vlaanderen! Toch stond het niet boven alle kritiek. Gelaakt werd vooral het feit dat de praktische realisatie ervan uitsluitend toevertrouwd werd aan de Capella Sancta Michaelis en het Currende Consort o.l.v. Erik Van Nevel, terwijl Vlaanderen toch over nog andere op dat terrein onderlegde ensembles beschikt. Niet helemaal onterecht vond men dat hierdoor een vrij eenzijdige visie werd verspreid - vooral de over-instrumentatie stond onder vuur - op een moment dat de uitvoeringspraktijk op basis van steeds verder spittend muziekwetenschappelijk onderzoek meer dan ooit ter discussie staat.



illustratie

Dat het ook anders kan bewees de Capilla Flamenca met haar jongste CD (Missa Alleluia. Muziek aan het Bourgondische hof; eufoda 1232). Het betreft een opname van de Missa Alleluia van de la Rue, aangevuld met motetten van Pipelare, Desprez en Obrecht. De uitvoeringen van de Capilla Flamenca worden steeds geschraagd door grondige musicologische bronnenstudie. Zo werden op deze opname, na uitgebreid experimenteren met de zgn. musica ficta (het verhogen en verlagen van bepaalde noten volgens welbepaalde regels), een aantal wringende dwarsstanden bewust niet uit de weg gegaan. Er werd geopteerd voor een ‘Frans-Vlaamse’ uitspraak van het Latijn (even wennen, maar geen onoverkomelijke hindernis) en bij de cantus firmuszettingen worden de ontleende melodieën gezongen op de oorspronkelijke tekst. Dit laatste schaadt de verstaanbaarheid (altijd al problematisch bij polyfonie!), maar biedt de meerwaarde van de symboliek. Opvallend is ook dat voor de motetten de mannenstemmen aangevuld werden met enkele knapenstemmen (gerecruteerd uit de Schola Cantorum Cantate Domino uit Aalst) i.p.v. de gebruikelijke vrouwenstemmen, waarbij niet uitdrukkelijk gestreefd werd naar een homogene samenklank, maar naar een met elkaar confronteren van individuele stemmen. Interessant, boeiend en mooi.

17de-18de eeuw

In de discografie zijn de twee eeuwen volgend op de bloei van de polyfonie eerder karig vertegenwoordigd. Enerzijds heeft dat te maken met een zekere terugval van de muziekbeoefening in onze contreien na de gewelddadige splitsing van de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden, maar er is beslist ook het feit dat de studie van die periode nog in de kinderschoenen staat. Toch gaat ook in dit ‘zwart gat’ uit ons muziekpatrimonium stilaan enig licht schijnen. O.m. met de eufoda-CD's 1133, 1152, 1173 en 1206 waarop orkestrale muziek van o.a. de Fesch, Kennis, van Helmont en van Maldere, gespeeld door het Collegium Instrumentale Brugense o.l.v. P. Peire. Dat voor de barokperiode enkele opnames voorhanden zijn met orgelmuziek is niet zo verwonderlijk: Vlaanderen bleef, ook in periodes van minder eminente muziekproduktie, een tot ver buiten zijn grenzen gekend centrum van instrumentenbouw, m.n. van clavecimbels, orgels en beiaarden. Vooral het label r. gailly maakt zich verdienstelijk inzake opnames met orgel- en beiaardmuziek (en zeker niet alleen uit de barok); muziek van Pieter Cornet tot Jaak Nicolaas Lemmens en Flor Peeters, van Vanden Gheyn tot Oscar Depuydt, Kristiaan Van Ingelgem en Stanislas Deriemaeker voor orgel (CD 87.110, 88.800-88.802, 88.804, 88.806-88.808); van Boutmy tot Peter Benoit, Jos en Geert D'Hollander, Frans Geysen en Wilfried Westerlinck voor beiaard (CD 88.901-88.904).

1800-1950

Krijgt de oude muziek veel aandacht van wetenschappelijke centra en uitvoerders uit binnen- en buitenland, geniet ook de hedendaagse muziek terecht vrij ruime belangstelling en enige subsidiëring van overheidswege, de muziek van 1800 tot 1950 (noch oud noch nieuw) kent deze belangstelling weinig of niet. In tal van bibliotheken, archieven en privéverzamelingen liggen stapels partituren, waaronder ongetwijfeld een hele reeks kapitale werken, te wachten op uitgave en dus op uitvoering en opname. Heel wat materiaal is moeilijk terug te vinden, slecht bewaard, niet eens geïnventariseerd. Een beschamend krankzinnige situatie.

Over de vroege 19de eeuw bijvoorbeeld zijn we, wat opnames betreft, zo goed als uitgepraat met 2 vergeten vioolconcerti (uit 1812 en 1836) van 2 vergeten Vlamingen, resp. de in Antwerpen geboren, maar vooral in Gent als orgelbouwer werkzame Pieter Jan De Volder en de Gentenaar Karel Lodewijk Hanssens (PKP - Paul Klinck Productions - 008 en 006; PKP-symfonieorkest o.l.v. Daniel Gazon met solist Paul Klinck). Al lijkt misschien de hiernavolgende opgave van beschikbare opnames met muziek uit de periode 1850-1950 (opgave die verre van volledig is) vrij uitgebreid en gediversifieerd, al bij al stelt ze niet meer voor dan een splinter uit de gigantische muziekproduktie van toen.

Vanouds is het BRTN-Filharmonisch Orkest, ongeacht wie haar vaste dirigent was, fervent pleitbezorger van de eigen symfonische muziek geweest. Alleen al in die context zou het opdoeken van het orkest - die plannen mogen dan voorlopig opgeborgen zijn, voorlopig is toch nog altijd maar voorlopig

illustratie

[pagina 311]
[p. 311]

- de meest onvoorstelbare en meest onverantwoorde blunder zijn die een terzake bevoegd minister ooit zou kunnen begaan. Het orkest realiseerde logischerwijze ook enkele mooie CD's. Een kleine greep eruit: Salve Antverpia (werk van Mortelmans, Alpaerts, Van Hoof, Blockx en Sternefeld o.l.v. Alexander Rahbari - discover, DICD 920.100); Vlaamse Romantische Muziek van Poot, Blockx, de Boeck, Mortelmans, Meulemans en Gilson o.l.v. Rahbari (naxos 8.550.584); De Zee van Paul Gilson en de Symfonie in G van August de Boeck o.l.v. Karl-Anton Rickenbacher (discover, DICD 920.126); symfonisch werk van Daniël Sternefeld (bespreking: zie Vlaanderen nr. 262, p. 255); samen met tenor Donald George en verschillende Vlaamse koren, o.l.v. Rahbari: de Hoogmis van Peter Benoit (discover, DICD 920.178)...

Bijzonder opmerkelijk is de in het voorjaar uitgebrachte 5-CD-box Vlaamse Muziek, het 1ste deel nog maar van een geheel van 20 CD's waarmee dirigent Frédéric Devreese, i.o.v. platenlabel naxos, een caleidoscopisch beeld wil brengen van de Vlaamse muziek. Deze eerste reeks is als volgt samengesteld: Fluitconcerto op.43a, Ouverture Elzenkoning, Pianoconcerto op.43b van Benoit (Luc Devos, piano; Gaby Van Riet, fluit; Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen - naxos 8.553.601); De Zee, Mélodies Ecossaises, Prelude Alvar en 3de Symfonische Ouverture van Gilson (Symfonieorkest van Moskou - 8.553.602); Pianoconcerti 1 en 2 van Arthur De Greef (André de Groote, piano; Symfonieorkest van Moskou - 8.553.603); de Symfonie in G, het Vioolconcerto en de Dahomese Rapsodie van de Boeck (Guido De Neve, viool; Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen - 8.533.604); Tombelène, Vioolconcerto nr. 1 en Celloconcertino van Godfried (vader van Frédéric) Devreese (Guido De Neve, viool; Viviane Spanoghe, cello; BRTN-Filharmonisch Orkest - 8.533.605). Een schitterend initiatief, al vinden wij bijv. de concerti van

illustratie

Benoit met hun overdadig passagewerk niet tot het allerbeste van zijn oeuvre behoren (we verkiezen zeer zeker zijn Strijkkwartet in D op.10; phaedra 92.001; hierop ook het Klein kwartet in C en de Nietigheden voor strijkkwartet van Jef Van Hoof; schitterende vertolking door het Gaggini-kwartet! Terloops: liederen van Van Hoof bij hetzelfde label, CD 87.006). Ware het ook niet opportuun geweest, net als bij De Vlaamse Polyfonie, meer dan één dirigent aan te spreken voor dergelijke uitgebreide bloemlezing? Was het ook echt zinvol om een reeds eerder uitgebrachte CD - m.n. G. Devreese - marco polo 8.223.680 - in identiek dezelfde opname nog eens op de markt te brengen onder een andere labelnaam en referentienummer, met een inlegboekje dat fouten uit de eerste versie klakkeloos overneemt? Het was nl. niet Gabriel Pierné die in 1931 Tombelène creëerde op de Parijse ‘Concerts Colonne’ maar de componist zelf, die op 18.12.27 zijn werk dirigeerde in Amsterdam, aan het hoofd van het Concertgebouworkest.

Frédéric Devreese is niet enkel als dirigent actief, ook als componist - we maken nu af en toe een kleine uitweiding naar de periode na 1950, waarop we verder nog terugkomen - leverde hij menige mooie bladzijde af, waaronder: Dansen, Divertimenti en Preludes (André De Groote, piano - marco polo 8.223.651); Filmmuziek (BRTN-Filharmonisch Orkest o.l.v. de componist zelf - marco polo 8.223.681); Pianoconcerti 2 en 4 (Daniël Blumenthal, zelfde orkest, zelfde dirigent - marco polo 8.223.505); Vioolconcerto (Henry Raudales en het Nieuw Vlaams Symfonieorkest o.l.v. Dirk Brossé - r. gailly, CD 87.080).

De liefhebbers van het concerto blijven overigens niet op hun honger zitten. Enkele tips: fluitconcerti van Benoit en Waelput door Gaby Van Riet en het Nieuw Vlaams Symfonieorkest o.l.v. Silveer Van Den Broeck (r. gailly, CD 87.026); het Concerto nr. 2 voor Saxofoon van Gilson en andere composities voor saxsolo en orkest van o.a. Peter Cabus en Willy Carron door Norbert Nozy en hetzelfde orkest o.l.v. Fabrice Bollon (r. gailly, CD 87.081); nog meer saxofoonconcerti van o.m. Marcel De Jonghe en August Verbesselt door dezelfde solist met het Groot Harmonieorkest van de Gidsen o.l.v. Walter Boeykens (r. gailly, CD 87.094); het Concerto voor altviool van Jef Maes door Leo De Neve en het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen o.l.v. Gerard Oskamp (marco polo 8.233.741); vioolconcerti van Lodewijk De Vocht en Roland Coryn met Henry Raudales en het Nieuw Vlaams Symfonieorkest o.l.v. P. Peire (r. gailly, CD 87.063).

Op dit laatste schijfje vinden we ook het Romantisch Wiegelied van Prosper Van Eechaute, een niet zeer bekende, maar daarom niet minderwaardige componist; geboren in 1904 was hij van 1938 tot aan zijn dood in 1964 directeur van het Stedelijk Conservatorium van Kortrijk. Ook zijn Strijkkwartet nr. 1 ‘à la mémoire de Maurice Ravel’ werd, samen met het Strijkkwartet in F van Godfried Devreese, op plaat gezet, door het voortreffelijke Arriaga-kwartet (phaedra 92.002). Beslist de moeite waard! Nog andere minder algemeen bekende toondichters kregen reeds hun opname. Arthur Wilford bijvoorbeeld. Klinkt zijn naam misschien iets vertrouwder, zijn werk is het geenszins. Het BRTN-Koor en het E. Ysaÿe Ensemble brachten een selectie uit zijn koor- en kamermuziek bijeen op vox temporis CD 92.018. Spontane, sierlijke, lichtvoetige muziek. En wie kent dirigent, componist en musicoloog Xavier van Elewijck? Op de Radio 3-CD 20 jaar koorleven in Vlaanderen (CD 1536) is hij naast Raymond Schroyens, Lode Dieltiens, Jos Van den Borre en andere binnen- en buitenlandse toondichters uit heden en verleden, vertegenwoordigd met Tu es Petrus. Een ander voorbeeld: hoe velen (of hoe weinigen) weten dat in de schaduw van broer Arthur ook Herman Meulemans muziek schreef? Ter gelegenheid van de jaarlijkse culturele manifestatie ‘Radio 3 in de stad’ brachten phaedra en Radio 3 enkele maanden geleden een CD uit (phaedra 92.011) met werk van dit Aarschotse broederpaar. Herman Meulemans is hierop vertegenwoordigd met zijn Five Piano Pieces: pretentieloze maar stemmingsrijke, volromantische genrestukjes, teder en sierlijk gespeeld door Steven Kolacny. Het 2de en 3de Strijkkwartet en het Pianokwintet van Arthur Meulemans zijn vakkundig geschreven, aangrijpende stukken muziek. De vertolking ervan door het Arriagakwartet verdient niets dan lof: contrastrijk, spanningsvol en vooral zeer homogeen, alsof de 4 strijkers door één enkele hand beroerd worden. In het Pianokwintet past Stijn Kolacny zich perfect in dit prachtige samenspel in. Een aanrader!

Hedendaagse muziek

Ten slotte is er de periode na 1950. Periode waarin de Vlaamse toondichters zich meer en meer een plaats wisten te verwerven in het internationale muziekgebeuren. Periode waarin Vlamingen mee ‘muziekgeschiedenis schreven’. Karel Goeyvaerts bijv. formuleerde, uitgaande van de dodecafonie zoals Anton Webern ze zag en van de leer van de klankparameters van Olivier Messiaen, de basisprincipes van een integraal serialisme. Hierdoor beïnvloedde hij rechtstreeks Karlheinz Stockhausen; samen realiseerden ze de eerste elektronische muziek op seriële basis. Het BRTN-Filharmonisch Orkest o.l.v. Lucas Vis, het ensemble Champ d'Action,

[pagina 312]
[p. 312]


illustratie

pianiste Kristina Van Damme en claveciniste Christine Wauters zorgden voor een boeiende opname van zijn sterk emotioneel geladen 5 Litanieën (MDC 7872/73); 3 ervan staan ook op MDC 7877 samen met De stemmen van de waterman en Das Haar. Ook inzake deze periode is het label phaedra actief: prachtige strijkkwartetten van Elias Gistelinck, Piet Swerts, Wilfried Westerlinck en Victor Legley door het Gaggini Kwartet (JF-IC-02); Symphonic Music van Frits Celis, waaronder Preludio e Narrazione op tekst van Anton van Wilderode door Jacqueline van Quaillie en het BRTN-Filharmonisch Orkest o.l.v. Fernand Terby (92.003); Music for viola and piano van o.m. V. Legley en Norbert Rosseau (bespreking: zie Vlaanderen nr. 262, p. 255); koormuziek van Herman Roelstraete, Vic Nees, R. Coryn, Luc Goosen en Rudi Tas (BRTN-Koor o.l.v. V. Nees; 92.006).

Roelstraete vinden we ook terug bij eufoda (nr. 1233; Collegium Instrumentale Brugense o.l.v. P. Peire, BRTN-Koor o.l.v. V. Nees; Renaat Beheydt, Els Crommen en het E. Ysaÿe Ensemble) en bij PKP. Bij dit laatste label een opname van kamermuziek voor strijkers en piano, ook al uitgegeven n.a.v. ‘Radio 3 in de Stad’ (toen Kortrijk; PKP 004; P. Klinck, viool; Freddy Van Goethem, altviool; Herwig Coryn, cello en Gunther Broucke, piano). Nog bij PKP: een selectie uit de 1001 sonates voor viool en piano van Boudewijn Buckinx (Daan Vandewalle, piano en Paul Klinck, viool; het resultaat van een live-opname in de Rode Pomp in Gent; PKP 001); werk van Louis De Meester en N. Rosseau (Katrijn Friant, piano en P. Klinck, viool; PKP 002); van Claude Coppens, Frank Nuyts e.a. (D. Vandewalle en P. Klinck; PKP 003).

Een lovenswaardig initiatief nam enkele maanden geleden het Gemeentekrediet met het uitbrengen van een dubbel-CD (CYP 2609) waarop orkestwerk van één van onze meest vooraanstaande componisten van het ogenblik, stellig behorend tot de creatieve kopstukken van de hedendaagse Europese muziek: Luc Brewaeys, leerling van o.a. André Laporte (kamermuziek van Laporte: r. gailly, CD 87.011). Een man met een ongelooflijke fantasie; zijn spectrale muziek kan geen luisteraar onberoerd laten. Op deze CD's: Symfonie nr. 1 ‘... E poi c'era...’, Symfonie nr. 2 ‘Komm, Hebe dich...’, Symfonie nr. 3 ‘Hommage’, Symfonie nr. 5 ‘Laphroaig’, Requialm en Non lasciate ogni speranza. Op WPR 001 (coproduktie van Walpurgis Records en Radio 3) brengt het lyrisch ensemble Leporello Antigone, Brewaeys' eerste werk voor lyrisch theater op een libretto van Dirk Opstaele.

Eindigen doen we dit overzicht zoals we het begonnen zijn, met een Cultureel Ambassadeur: vox temporis productions, het enige CD-label dat die titel draagt, dankzij ‘garanties geboden zowel op het vlak van artistieke en technische kwaliteit als op vlak van internationale promotie en distributie... Vox Temporis besteedt ruime aandacht aan produkties met werk van Vlaamse componisten. Dankzij de referentiële opnamen kunnen Vlaamse musici zich internationaal profileren. Vox Temporis legt de nadruk op een verrassend en gevarieerd repertoire en heeft aandacht voor nauwelijks gekende genres en componisten...’, aldus de jury. Een overzicht van de Vlaamse VT-produkties. CD 92.004: Flemish Contemporary Recorder Music met werk van Geysen, Swerts, Pieters en Van Landeghem door Vier op 'n Rij (goede wijn behoeft geen krans!). CD 92.015: Songs of Innocence - Modern Choral Music waarop werk van Laporte uitgevoerd door de Cappella Concinite o.l.v. Florian Heyerick (artistiek leider van Vox Temporis). CD 92.016/7: de Marcuspassie van Swerts (voor een uitgebreide bespreking van dit werk: zie artikel van Y. Knockaert in Vlaanderen nr. 254, p. 49-51), een niet altijd even gave live-opname door Lucienne Van Dyck, Stefan Geyer, Jan Caals, Chris De Moor, koren en orkest van het Lemmensinstituut o.l.v. de componist, waarbij de balans ook niet steeds optimaal is: vocale soli en koor zijn soms nauwelijks te horen. CD 92.108: Arthur Wilford (cfr. supra). CD 92.021: Kurt Bikkembergs, Choral works with organ (bespreking: zie Vlaanderen nr. 262, p. 254). CD 92.026: Belgian Contemporary Chamber Music waarop het Spectra Ensemble o.l.v. Filip Rathé muziek brengt van Posman, Coppens, Goeyvaerts, Buckinx, Goethals, Logghe en Nuyts; een openbaring! CD 92.029: Vic Nees, Sacred Choral Works, een mooie bloemlezing uit zijn religieus geïnspireerde composities, representatief voor de zeer persoonlijke stijl van zijn oeuvre: ongewone bezettingen waarbij de instrumenten bijzonder verfijnd en efficiënt-expressief worden gehanteerd; niet revolutionair vernieuwend, maar eclectisch alle waardevolle stijlen en technieken, ook de hedendaagse, versmeltend in functie van een zeer adequate tekstverklanking. Vic Nees leidt zelf het BRTN-Koor; een uitvoering met doorvoelde uitdrukkingskracht, geschraagd op solied vakmanschap. Ook audiotechnisch puntgaaf! Drie produkties ten slotte werden voor dit najaar in het vooruitzicht gesteld; op het ogenblik van samenstelling van deze bijdrage hebben we het resultaat evenwel nog niet gehoord: CD 92.028, Karoena, the Mermaid, kameropera van Buckinx; CD 92.031, een 2de reeks Flemish Contemporary Recorder Music met composities van Biesemans, Buckinx, Geysen en Van Landeghem; en ten slotte CD 92.032, De Feesten van Angst en Pijn van Willem Kersters.



illustratie

Een catalogus...?

We stelden het al eerder: dit overzicht is bijzonder onvolledig. Eigenlijk gelukkig maar! Helaas heeft de geïnteresseerde melomaan nog steeds heel wat speurwerk te verrichten, vooraleer hij zijn gading vindt. De nood aan een omvattende catalogus laat zich gevoelen; een voortdurend te actualiseren catalogus, want met de steeds groter wordende regelmaat komen nieuwe opnames van al te lang verborgen gebleven schatten op de markt... het sneeuwbaleffect.

[pagina 313]
[p. 313]

Gezongen zee-gedichten Nieuwe CD Dirk van Esbroeck
Stefan van den Bossche

Een nieuwe CD van Dirk van Esbroeck heeft altijd een vleugje verrassing in huis. Zopas verscheen De zee en haar oevers, een aardige selectie gedichten over de zee, havens en aanverwanten, door Van Esbroeck op muziek gezet. Meeslepende, melancholische, pakkende lied-gedichten, die volstrekt de gevoelens van eenzaamheid en isolement vertolken die hun geestelijke vaders, van Fernando Pessoa tot Paul Claes, ze hadden toebedeeld.

Dirk van Esbroeck begon zijn muzikale carrière als zanger-gitarist bij de toenmalige folkgroep Rum, waar ook Juan Masondo deel van uitmaakte. Later vormden Van Esbroeck en Masondo een duo dat zich specialiseerde in gitaarmuziek en chanson op basis van tango-elementen, om ten slotte ook, met een viertal andere musici, het Sexteto Tango Al Sur te vormen. De nieuwe CD De zee en haar oevers ligt conceptueel en inhoudelijk in het verlengde van Van Esbroecks vorige collectie gezonden poëzie, Vanop de hoge brug, waarin hij gedichten vertolkte van Richard Minne en Jan van Nijlen. Overigens wordt op de nieuwe CD ook al poëtisch werk gebracht van Minne (Eenzame wind) en Van Nijlen (Het oude zeilschip). Het gedicht van Jan van Nijlen maakt als openingslied trouwens de teneur uit van de hele verzameling: ‘Het oude schip, met opgegeide zeilen / ligt in het dok, het groot karkas is lek / blank tegen hemelsgrauwe en lage wijle / vliegen de meeuwen om 't verlaten dek’. Van Nijlen verhaalt hier over de vergane glorie van het oude schip, dat met zich nog de geuren draagt van de kruiden die het ooit uit verre streken tot bij ons bracht. Muzikaal wordt - naast het evoceren van een wat droefgeestige en decadente sfeer - toch ook (en onderstreept met muzikale breuklijnen) het dartele van het schip in volle actie getekend: ‘Eens luidde bij 't sinjaal van zijn vertrek / en het heeft gedanst, de duizend, duizend mijlen / op de oceaan een kleine, witte vlek’.

Eén lied gaat niet over de zee: Hoog bezoek, geplukt uit de Marcinelle-gedichten van Willie Verhegghe. Hoe dan ook liggen tragiek en droefenis bij het bezoek van de vorst na de mijnramp aan Marcinelle volkomen in de lijn van de gevoelens die gepaard gaan met vereenzaming en afscheid in de zeegedichten en het zeemansleven. In feite is het mijngedicht zelfs een ietwat bevreemdend accent in deze bloemlezing: de mijn als tegenpool van het water en de zee, als ultiem verdriet bij de dood van zoveel mensen, als een hommage aan het doffe bestaan van mijnwerkers die hun land verlieten voor een nog troostelozer bestaan.



illustratie
V.l.n.r.: Dirk van Esbroeck, Christel Borghlevens en Guido Desimpelaere (Foto: Leon Lamal Management, Hoeilaart)


Dirk van Esbroeck heeft geen moeite met een Spaanse tekst, dat is genoegzaam bekend. En ook altijd mooi is het om bij een vertaalde Pessoa het origineel in het Portugees aangeboden te krijgen. In het gedicht Zij kwam van Fernando Pessoa (in dit geval vertaald door August Willemsen) ligt vermoedelijk het stille geheim, dat aan de basis zou kunnen liggen van het soort schitterende combinaties zoals van de zee met de dichtkunst: ‘In het gedicht spreek ik van de zee, / beschrijf de golven en de pijn. / Herlezend zie ik een van de twee: / De hoek - ofwel de waterlijn.’ Veel zuiderse klanken dus, bovendien ook vaak verklankt in tropische ritmes en een aangepast instrumentarium. Let bijvoorbeeld eens op dit gedicht-lied, met een tekst die van de hand is van Dirk van Esbroeck zelf, De Bondo van 't combo van de Congoboot: ‘Hij speelde op 'n boot / op 'n boot die voer naar Congo / hij speelde op 'n bongo / in 't combo van die boot / zijn trommeltjes waren niet groot / maar hij wist ze wel te roeren / de dansers op de vloer en / de cocktails in de maat’. Of hoe, poëticaal gezien, een actuele tekst in de lijn kan liggen van oudere, op deze CD aanwezig gestelde dichters als Gaston Burssens en de eerder genoemde Minne en Van Nijlen. Het lied beklemtoont in een wat uitbundig decor de meer vrolijke zijde van het scheepvaartwezen. Voeg daarbij de actuelere teksten van Guillaume van der Graft, Herwig Hensen, Eddy van Vliet en Paul Claes, naast vertaalde poëzie van Pessoa, Octavio Paz en Paul Verlaine. Al deze heerlijke klankwisselingen, de schitterende keuze die Van Esbroeck maakte uit hun poëzie en de muzikale vormgeving van het geheel. En leng dit aan met de stevige, beheerste stem van Van Esbroeck en een verbluffende muzikale ondersteuning van Christel Borghlevens (saxofoons, accordeon, klarinet) en Guido Desimpelaere (gitaren), en je krijgt een indrukwekkend intimistisch, groot kleinkunstprogramma.

 

CD - Dirk van Esbroeck, De zee en haar oevers, Myron, LAM 1015.

Jan Steen. Schilder en verteller
Jean Luc Meulemeester

Onder die titel loopt nog tot 12 januari 1997 in het Rijksmuseum van Amsterdam een groots opgevatte tentoonstelling over deze Noordnederlandse kunstenaar. Deze expositie was al te bekijken in de National Gallery of Art in Washington. Beide instellingen werkten ten andere nauw samen om deze eerste overzichtstentoonstelling van Jan Steen sinds 1958 te realiseren. Met bijna vijftig streng geselecteerde meesterwerken, afkomstig uit openbare en particuliere verzamelingen, proberen de conservators een beeld te brengen van de rijke variatie aan onderwerpen die deze schilder tussen ca. 1648 en ca. 1679 penseelde. Deze schilderijen leggen meteen getuigenis af van zijn vakmanschap en van zijn artistieke ontwikkeling. Bij die gelegenheid verscheen uiteraard een rijk geïllustreerde en degelijk opgevatte catalogus met een aantal goed gedocumenteerde inleidende artikels waarin aandacht wordt besteed aan biografische, iconografische en schildertechnische aspecten.

In Vlaanderen is de naam Jan Steen bij kunstliefhebbers goed bekend. Hij wordt er meestal in één adem vernoemd met andere Hollandse meesters, zoals Jan van Goyen, Meindert Hobbema, Pieter Saenredam, Salomon en Jakob Ruysdael, Carel Fabritius, Gerard Houckgeest, Pieter de Hooch, Gerard ter Borch, Emanuel de Witte, Hendrik Avercamp... die weliswaar allen in een eigen stijl, met eigen thema's, met eigen gevoeligheden behoren tot de zgn. burgerlijke schilderkunst van de Noordelijke Nederlanden tijdens de zeventiende eeuw.

Johannes (Jan) Havickszoon Steen zag vermoedelijk het levenslicht in 1626 als zoon van Havick en Elisabeth Capiteyn. Hij bracht zijn kinder- en jeugdjaren door in zijn geboorteplaats Leiden. Daar werd hij blijkbaar in 1646 als universiteitsstudent ingeschreven. Het is echter hoegenaamd niet zeker of Steen er werkelijk studeerde, zijn inschrijving hield meteen vrijstelling van schuttersdiensten en van betaling van bieren wijnaccijns in. Intussen kreeg hij ongetwijfeld een opleiding als schilder. Bij wie hij in de leer ging, valt uit documenten niet op te maken. Dat de vermelde Jan van Goyen daartoe behoorde, lijkt wel aannemelijk, maar niet zeker. Het gebeurde wel meer dat iemand met de dochter van zijn leermeester huwde. Het valt ten andere op dat in die periode dikwijls in hetzelfde beroepsmilieu werd gehuwd. Ook Jan Steen kan hier als een eventueel schoolvoorbeeld doorgaan. Hij huwde namelijk, zoals gesuggereerd, op 3 oktober 1649 in Den Haag met Van Goyens dochter Margriet. Intussen

[pagina 314]
[p. 314]

had hij in Leiden de titel van meester-schilder verkregen en begon zijn schilderscarrière, misschien eerst als knecht bij zijn schoonvader waar hij mogelijk meehielp aan de grote produktie van landschappen. Het gezin Steen, dat intussen met enkele kinderen was uitgebreid, bleef tot in 1654 in Den Haag wonen. Toen verhuisden ze naar Delft waar hij een tijdje als brouwer werkzaam was. De zaken verliepen echter niet rooskleurig. Na een intermezzo in Leiden en in het wat meer ten noorden gelegen Warmond, vestigde hij zich vervolgens (1660) in Haarlem. Ook hier ging het hem financieel blijkbaar niet voor de wind. Na het overlijden van zijn vrouw (1669) en van zijn vader (1670) keerde Jan Steen naar Leiden terug. Daar betrok hij het huis van zijn vader aan de Langebrug en vanaf 1672 baatte hij een herberg uit. Een jaar later hertrouwde hij met Marietje van Egmont bij wie hij nog een zoon, Dirk, kreeg. Ook in die periode kunnen we zijn financiële situatie niet als rooskleurig beschouwen. Als we zijn biograaf, Arnold Houbraken (1660-1719) mogen geloven, bracht hij met zijn schildersvrienden veel tijd al drinkend en rokend door. Jan Steen overleed in 1679 en werd op 3 februari in het familiegraf in de Sint-Pieterskerk aldaar begraven.

 

De thema's die Jan Steen in zijn toch vrij uitgebreid oeuvre - er zijn zo'n vierhonderd werken van hem bewaard - behandelt, worden in de literatuur meestal als volks, burlesk en leuk omschreven. Hij schilderde inderdaad uitgelaten gezelschappen, ongegeneerde kinderen, juichende feestvierders, vrolijke genre-tafereeltjes, uitbundige kroegscènes en dergelijke taferelen van exuberante levensvreugde. In die zin komt hij iconografisch in de buurt van werken van Adriaen Brouwer en David Teniers de Jongere, kunstenaars uit die periode van bij ons. Met minutieuze details, met een voortreffelijk koloriet en met goed opgebouwde schilderijen die voor ons een knotsgekke chaos lijken, maar het niet zijn, weet Steen ons te boeien. We blijven kijken naar dit sfeerbeeld waar personages zich overgeven aan drank en eten, aan het roken van tabak misschien gemengd met wat hennep en aan vreugde en plezier. Steen heeft zeker dergelijke oerhollandse taferelen gezien, waarschijnlijk zelf meegemaakt en ervan genoten. Ze stootten tegen het hart van puriteinse calvinisten, maar Steen bleef katholiek. Iedere volkskundige puurt ze uit op zoek naar nieuwe gegevens en komische anekdotes, iedere historicus probeert zich in deze werken in te leven om de sfeer van de zeventiende eeuw op te snuiven en om ze op andere terreinen toe te passen en iedere kunstliefhebber bewondert ze om de knappe compositie, om de behandeling van het

illustratie
Het Sint-Nicolaasfeest (doek, 82 × 70,5 cm) van Jan Steen, uit ca. 1665-1668, in het Rijksmuseum van Amsterdam.


lichtschijnsel in de stof en omwille van de artistieke creativiteit die een ander, minder vertrouwd, beeld van Holland tijdens die Gouden Eeuw oproept. We denken dan bijvoorbeeld aan De dorpsbruiloft (Rotterdam, Museum Boymans-van Beuningen), aan De vette keuken (privé-verzameling), aan het Vrolijk gezelschap op een terras (New York, Metropolitan Museum of Art), aan De dorpsschool (Edinburgh, National Galleries of Scotland) of aan de Dansende boeren voor een herberg (Toledo, Museum voor Schone Kunsten), alhoewel de voorbeelden hier voor het rapen liggen. In die zin is Steen een verteller, iemand die hield van het uitbundige. Toch biedt hij meer. In talrijke van zijn schilderijen steken er vermoedelijk allegorische toepassingen. We mogen natuurlijk niet aan ‘Hineininterpretierung’, aan overinterpretatie doen, maar toch ontdekken we in bepaalde van zijn werken elementen die waarschijnlijk een symbolische betekenis hebben en die een situatie verduidelijken of beklemtonen, zoals in Na het drinkgelag (Amsterdam, Rijksmuseum). Hier is de afbeelding van de uil op een stokje met ernaast een dovende kaars op een tekening die aan de wand is vastgespijkerd het symbool van de dronkenschap. Het kan niet worden betwijfeld dat zijn voorstellingen inderdaad zekere relaties onderhielden met het dagelijkse leven van zijn tijd, met allerlei zeden en gewoonten alsmede met het traditionele gedachtengoed. Of er ook een politieke interpretatie mogelijk is, laten we in het midden. Ook een voor ons onbekend raffinement, zoals in Het oestereetstertje (Den Haag, Mauritshuis) of een erotisch trekje, zoals in Het morgentoilet (Londen, Kon. Verzameling) of een fraaie lichtbehandeling, zoals in De tekenles (Los Angeles, P. Getty Museum), mogen we in zijn oeuvre niet over het hoofd zien.

 

Als Vlaming bewonderen we ook het doek (82 × 70,5 cm) Het Sint-Nicolaasfeest uit de collectie van het Amsterdamse Rijksmuseum. Dit gesigneerde werk, uit ca. 1665-1668, wordt in de vermelde catalogus als een van de meest populaire schilderijen van de Nederlandse kunstgeschiedenis omschreven. Net zoals het dikwijls bij Steen gebeurde, heeft hij het onderwerp later hernomen. Zo'n tweede paneel hangt in het Museum Boymans-van Beuningen in Rotterdam. Het Amsterdamse schilderij boeit ons misschien vooral, omdat we allerlei elementen terugvinden die bij de tegenwoordige Sinterklaasviering nog een rol spelen: het zetten van een schoen of klomp, het zingen van specifieke liedjes, het verstoppen van de geschenken, het vele snoepgoed en de aanwezigheid van de roe, al is het figuurlijk, voor de stoute kinderen. Centraal in de compositie staat een meisje dat verwend werd met een boodschappenemmer vol zoetigheid en speelgoed. Ze klemt met haar handjes stevig een beeldje van de H. Johannes-de-Doper vast (een duidelijke katholieke aanwezigheid), dat in het werk in Rotterdam door een grote koek werd vervangen. Haar moeder, die ernaast zit, heeft waarschijnlijk iets gevraagd en de kleine trekt zich weliswaar lachend terug. Een wat ouder jochie kreeg van de heilige man blijkbaar een kolfstok en is deze sport nu al volop aan het oefenen. Een dienstmeisje toont de andere broer enkel een roede. Hij huilt dan ook zijn verdriet uit en wrijft druilerig in zijn linkeroog. Gelukkig

illustratie
De Emmaüsgangers (doek, 134 × 104 cm) van Jan Steen, uit ca. 1665-1668, in het Rijksmuseum van Amsterdam.


[pagina 315]
[p. 315]

weet zijn grootmoeder voor hem nog een verrassing zitten achter het beddegordijn en wenkt haar kleinzoon dan ook. En zo zijn er op die huiselijke voorstelling - sommige kunsthistorici zien in het gezelschap de familie Jan Steen zelf - nog enkele van die leuke tafereeltjes: de onbezorgde grootvader, een jongen die naar de schoorsteen wijst waaruit al dat goeds is gekomen... Zeker de stillevenelementen met allerlei snoep, de tactiele weergave en de psychologische interactie tussen de figuren maken van deze cirkelvormige compositie een geslaagd schilderij.

Jan Steen is ook de auteur van enkele minder bekende religieuze en mythologische schilderijen en zeldzame portretten. Zo schilderde hij enkele malen De bruiloft van Kana in een monumentaal interieur, De Verloren Zoon of De Emmaüsgangers. Dit laatste doek (134 × 104 cm) dateert uit de periode 1665-1668 en hangt in het Amsterdamse Rijksmuseum. Het verhaal is voldoende bekend. Meestal zien we dan voor ons een caravageske uitvoering, waarbij licht en donkereffecten nadrukkelijk de Heer accentueren. Steen heeft dit niet gedaan, hij is trouwens ook niet schatplichtig aan de Italiaanse barok, misschien eerder aan Rembrandt. De twee discipelen zitten er wat verweesd, in gedachten verzonken bij en mijmeren over de recentste gebeurtenis. Wat moeten ze nu eigenlijk denken én beginnen? Dit schilderij toont meer dan het loutere bijbels verhaal, het gaat dieper. In tegenstelling tot de meeste kunstenaars die dit moment probeerden in verf om te zetten, schilderde Steen niet de paniek bij de apostelen, niet de schrik maar een ingetogen rust die veel meer vragen oproept dan beantwoordt. Als een geest zien we Christus juist nog verdwijnen. Hij maakt terloops een teken naar zijn volgelingen. Zit juist daar niet én in de stilte de kracht van deze voorstelling, die blijkbaar volkomen overeenkomt met de contrareformatorische gedachte in verband met de transsubstantiatie? Raakt hij hier soms niet de schrilste theologische debatten tussen katholieken en protestanten die er toen volop woedden en waar dit onderwerp dikwijls centraal stond? Toch kon de kunstenaar weer niet nalaten wat volkse elementen in te schakelen: de gebroken eierschalen op de vuile grond, de geschilde citroen naast het tinnen bord en de dienaar en dienares die juist nog wat voedsel en drank aanbrengen.

 

Steen blijft bloeien, zal steeds blijven boeien, generatie na generatie. Bij het bekijken van zijn schilderijen krijgen we voortdurend de indruk erbij te horen. Telkens opnieuw ontdekken we in zijn toch veelzijdig oeuvre, zeker qua onderwerpen, nieuwe elementen. Het is o.a. de verdienste van deze tentoonstelling én van deze catalogus ons daar op te wijzen.

 

* Voor deze bijdrage baseerden we ons hoofdzakelijk op deze catalogus. Hierna volgt de bibliografische beschrijving van die uitgave: Jan Steen. Schilder en verteller door H. Perry Chapman, Wouter Th. Kloeck, Arthur K. Wheelock, Jr., uitg. National Gallery of Art, Washington en Rijksmuseum Amsterdam, Postbus 74888, 1070 DN Amsterdam, 1996, z.-w.- en kleurenillustr., 250 × 275 mm, 272 blz., ingenaaid f 49,50.

De portretkunst van Raf Coorevits
Paul Kongs

Om vandaag Raf Coorevits te ontmoeten, moet je de weg naar het Waasland inslaan, naar Belsele. Hier ligt, duidelijk aanwijsbaar en toch licht verhuld, zijn mini-koninkrijk: in het herenhoevehuis dat hij en Betty een kwarteeuw geleden betrokken. Het heeft iets van een archaïsche, patriarchale ‘doening’, iets van een oase, iets van een ankerplaats, iets van een kluis... De getraliede vensters, de vele kunstwerken en boeken, de vrouw beneden in het gastvrije huis, en de sappige boomgaard zijn de wachters bij de koninklijke zolderruimte onder de pannen. Zij vormen de onmisbare grenszone tussen zijn teruggetrokken bestaan als begenadigd ambachtsman en de schaamteloze, lawaaierige wereld rondom. Het moet een hele opgave zijn om goedlachs te blijven, oog in oog met de naburige mensenkinderen, die onbeheerst de groene ruimte wegvreten, blind maar naarstig cipresjes plantend... Toch heeft ook Raf Coorevits geleerd uitwendig in vrede - niet in harmonie! - te leven met al die tergende middelmatigheid, met die ongegeneerde maatschappij van kijkcijfers...

De verleiding bestaat dus om te denken dat hij voor de ‘ivoren toren’ heeft gekozen. Alsof men dat maar voor het kiezen heeft... Een onvervreemdbare, absoluut eigen plek heeft hij wel nodig. Dit eiland - zou men het Cythera mogen noemen? - rust in de broodnodige stilte achter beschermende muren, in een sfeer van ongehinderd, fanatiek geduld dat een etser beroepsmatig zo eigen is. Hier werden en worden zijn prenten geboren.

Stil verzet

Naast de onvervreemdbare plek is er ook nog de beslissende keuze geweest. Waarom Raf Coorevits zo vroeg en zo voorgoed - al sinds bijna 40 jaar - zijn ziel verkocht aan de tekenkunst en vooral aan de veeleisende

illustratie
Raf Coorevits (1996). (Foto: Jef Meul)


[pagina 316]
[p. 316]


illustratie
Raf Coorevits, Portugal, 1994, ets, 21 × 13 cm. (Foto: Jef Meul)


etskunst, en hiervoor andere troeven uit handen gaf, zal voor altijd een raadsel blijven. Allicht omdat het zo moest zijn... Maar geen zweem van (on)zalige eenzijdigheid! Als geroutineerde ambachtsman, als estheet en als pedagoog weet hij ook andere creatieve technieken te appreciëren en op hun juiste waarde te schatten én - zijn opleidingsjaren getuigen het - briljant te demonstreren. Ook zijn jarenlange omgang (ruiterlijk maar ook niet zonder verdrietige misverstanden) met vele oudere en jongere collega's affirmeert die beide polen van zijn artistieke opstelling: een weloverwogen voorkeur en een brede belangstelling voor anders geaarde kunst. Tot deze constante in Coorevits' oeuvre behoort ook het feit dat het tekenen en het etsen van den beginne af wonderlijk op elkaar werden afgestemd. Vele van zijn etsen groeiden uit de vrije vertaling van de schat aan potlood-, krijten pentekeningen en van aquarellen - deze laatste koloristisch steeds getemperd - die hij van zijn vele zwerftochten in het buitenland meebracht.

Dit zweren bij de ets en de droge naald: het lijkt wel of hij er biologisch en energetisch door gedragen wordt: de lijfelijke interactie van de scheppende hand en het onderliggende steunvlak. Het moet ook zijn dat hij in de tot introspectie dwingende en tijdrovende etsdiscipline de beste kans voelde om met zichzelf als raadselachtig, scheppend individu in het reine te komen.

 

Conflicten om zijn keuze en om zijn kunst kon hij niet ontlopen. Zijn vroegste keuze om kunstonderwijs te volgen, en mettertijd om van de kunst een broodwinning te maken, viel allesbehalve in goede aarde. Nog meer energie zou het kosten om, precies in zijn opleidings- en eerste beroepsjaren, op te boksen tegen verleidingen en de brutaliteiten van de moderne artistieke scène. De ‘tijdsgeest’ was traditie-ondergravend, gewelddadig en schaamteloos. De mythes van de avant-garde, de ‘onomkeerbaarheid’ van de abstractie, de geniepige of vaak triviale commercialisering van de kunsthandel in het zog van de alles naar zich toehalende ‘veramerikanisering’... De storm sleurde de meeste begaafde jongeren mee en herleidde de mindere goden tot praatzieke, over het paard getilde marionetten. Wanneer men die naoorlogse vloedgolf nu vanop een zekere afstand observeert, en deze chaotische uitdeining van de grote verdiensten van enkele pioniers bemediteert, blijft er een wat wrang gevoel over. Het lijkt er op alsof de uitdagingen en de openbaringen van Picasso, Matisse, Malevitch, Mondriaan, Permeke... aan deze intelligente en gevoelige Waaslander niet besteed waren... En toch wist hij deze genialiteit aan te voelen en te waarderen, maar hij durfde ze ook te weerstreven... Om zijn stil verzet, om zijn ‘dissidentie’ werd hij dan ook geïsoleerd. Hetzelfde lot trof zijn geestesverwanten. Zij werden als gedepasseerde, ‘academisch geschoolde’ achterlopers genegeerd...

Meester van het stilleven

In den beginne heeft hij, meer als studax dan als bekeerling, de mogelijkheden van het non-figuratieve uitgeprobeerd. Toch is hij, overtuigd van zijn individueel gelijk, spoedig teruggekeerd naar zijn eerste liefde, die wij - gemakshalve en ongenuanceerd - de dagdagelijkse realiteit noemen. Bron van helder water is ze voor Coorevits gebleken, doorzichtig en toch geheimzinnig, en onuitputtelijk tot op vandaag. En tevens bron van diepe, existentiële verbazing en vreugde. Maar hoe duidelijk en ‘gemakkelijk’ de meeste thema's ook mogen lijken, voor wie tussen de lijnen kan lezen en onder de huid doordringen, ligt de artistieke essentie op een wezenlijk hoger vlak. Deze voldragen stillevenprenten ontlenen hun beslissende kwaliteit niet zozeer aan de verbluffende ‘juistheid’ van de observatie en registratie, als wel aan de zeer eigenzinnige interpretatie van die vertrouwde stillevende dingen. De Duitsers noemen het ‘Verdichtung’: de meerwaarde van het subtiele, evocatieve dichterschap bovenop het slechts correcte, accurate taalgebruik. Identificeerbaarheid tot in het kleinste detail enerzijds én geladen, muzikale vertolking anderzijds. Deze traag opgebouwde, door eeuwen schoonheidsbeleving gevoede esthetiek zou het in ‘deze tijd’ ‘niet meer doen’. Vraag is natuurlijk wat kunst ‘moet’ doen, moet teweegbrengen in deze tijd van snelheid, geweld, massificatie en vervreemding... En waarom zou een ongemeen ernstige, vorsende dialoog met de natuur - die permanent bedreigd wordt - niet ‘van deze tijd’ zijn? Omdat ze pas echt toegankelijk wordt voor wie nog durft stil te staan, en voor wie nog in staat is tot meditatie en schouwen, los van elke berekening? Zijn wij geen onverbeterlijke activisten geworden, in een hybridische poging om paal en perk te stellen aan versplintering, schaalvergroting, corruptie, onmacht en chaos? Zonder contemplatie komt men nooit op ‘dezelfde golflengte’ als de dichter Coorevits, die gelooft in de zachte krachten als sereniteit en geheimenis... Sentimentaliteit en grootsprakerigheid daarentegen zijn hem totaal vreemd. Hij levert werkstukken af die er van dromen schoonheid zichtbaar te maken, en dat zeldzame niveau soms bereiken, die ‘redden’ uit de poel van de banaliteit langs de taal van het eenvoudige en het kwetsbare om... L'art pour l'art, in de nobele zin van dit omstreden begrip. Ze heeft de pure, indringende kracht van een oud madrigaal, van een uitsluitend om de bevrijdende sonoriteit gekozen cello-sonate. De prentkunst van Raf Coorevits is wezenlijk verbonden met muziek. De pianist - ook hier heeft hij vroeger van gedroomd - is altijd aanwezig...

In deze muzikaliteit rust het geheim van de stillevens. Wat lijkt er schoolser dan een opgezette ekster? Wat heeft een compositie met poppen uit een poppenkast de ‘moderne’ (?) mens te bieden? De herkenning van het medium komt vrijwel onmiddellijk tot stand, het leven verschijnt echter pas als men in de ban geraakt van ‘het hoe’... De meeste prenten - stillevens op zich - laten de verbluffende reproduktie van de bewust gekozen voorwerpen ver onder zich. Speelse en ernstige vermoedens spinnen het object in, maar maken het geheel nooit nodeloos naargeestig of opdringerig symbolistisch. Evident dat de allusie op het vanitasmotief, of de onuitwisbare herinneringen aan de morbide plagerijen van Ensor wel eens om het hoekje komen kijken... Schemeringen van de dood... In de lijn van een Hans Christiaan Andersen of van een Jules De Bruycker (heb je diens zelfportretten al eens vergeleken met die van Raf Coorevits?) houdt hij er ook van om ‘on-bezielde’ attributen uit zijn eigen atelier of uit zijn alchemistisch métier, een rol te laten spelen als getuige van zijn eigen mysterieus, existentieel levensverhaal. Het thema leidt echter ook een intens autonoom bestaan. Onwillekeurig denk je aan Albrecht Dürer, die een haas of een aardkluit met grassprieten uit het witte blad te voorschijn tovert... een ‘spiegelbeeld’ veinzend, maar in diepste wezen slechts naar zichzelf verwijzende poëzie, meditatieve abstractie voortbrengt...

Portretten

De ‘verdichting’ is ook aanwezig in de ontelbare studies naar de menselijke figuur en nog opvallender in de voltooide portretten. Vaak, en m.i. bij voorkeur, en dit reeds van zijn artistieke jeugd af, ontmoet deze grote portrettist de medemensen op hun levensavond. Dan spreekt hun wezen, hun unieke, kortstondige ‘zijn in de tijd’ hem des te

[pagina 317]
[p. 317]

sterker aan. Coorevits neemt er de tijd voor, beseft dat dit het moment is dat nooit meer zal terugkeren... De bijna angstaanjagende onverwisselbaarheid van het moment... Telkens wordt ook, doorheen de haarscherpe analyse en wedersamenstelling, doorheen de ogenschijnlijk ontluisterende kennisgeving van rimpels en vergankelijkheid, het onderliggend geheim aangeroerd. Hij heeft ‘de moeder’ van Dürer gezien, doorzien en in zijn eigen artistiek bewustzijn en geweten gegrift. In elk van zijn portretvertolkingen belijdt hij besef en respect voor het eigene en voor het intieme, en fluistert hij dank om de vertrouwvolle overgave en verwachting van ‘het model’... Spleen, spot, belerende moraal en bezwarende dramatiek zijn altijd ver weg. Hoezeer ook door het leven getekend en vaak zelfs gehavend, stralen al deze portretten een weldoende humaniteit uit. Tegenpool van de stereotiepe prentjes in de showroom van de business-art, de sensationele holocaustverwijzingen, de ondermaatse pretparkambiance... Coorevits' mensbeelden zijn van ongeroemde adel. Equivalent van wat de grote portretfotografen van onze eeuw hebben nagestreefd: hercreëren en bewust maken van tijdloosheid. Magie van het beeld: ‘De dichter zal ons verlossen van een verdriet dat ondraaglijk is zolang hij het niet bezingt...’ (Adriaan Magerman).

Landschappen

Het ontroerd overstijgen, het tot tijdloosheid sublimeren van het raak gevatte moment, is ook de stempel van de heerlijke landschappen. Geen virtuoze beschrijving van seizoenen met hun doorzichtige symbolische implicaties. Coorevits keert zijn landschappen nadrukkelijk in zichzelf, ervaart

illustratie
Raf Coorevits, Portret, 1992, Sanguinetekening, 18 × 24 cm. (Foto: Jef Meul)




illustratie
Raf Coorevits, Hangpoppen, 1989, ets, 24,5 × 20 cm. (Foto: Jef Meul)


ze als solitair, a.h.w. afgesloten en gezuiverd van de aanwezigheid van de mens, die toch deze landschappen vaak in hoge mate heeft helpen scheppen. Zo zijn bomen, struikgewas, rotsen tot musische bronnen geworden, die alles aanreiken wat een herschepper van een landschap maar wensen kan: schakeringen van ritme, eindeloze variaties op grondthema's, lichtgradaties en verbluffend spel van structuren, wijding en mysterie... Coorevits heeft zijn inspiratie gehaald overal in Europa, waar nog ongecompliceerde schoonheid voorhanden is: in de ‘binnenlanden’ van Engeland, Frankrijk, Portugal, Italië, Hellas... Het was hem daarbij nooit om de ‘grand tour’ te doen, of om excentrieke of epaterende, extreme landschappen. Precies datgene genieten en cultiveren wat ontgaat aan wie jachtig en voorgeprogrammeerd de reisbrochures achterna holt... Wie staart nu urenlang intens naar holle wegen met hun lichtspelonken, naar onontwarbaar struikgewas, naar golvende olijfgaarden, naar oeroude, overwoekerde muren? Voor wie is het ademloos ‘lezen’ en ‘neerschrijven’ van een boomkruin het hoogtepunt van een verre reis? En maanden later is er de hergeboorte van de reissensatie in de prent: samenklank van enerzijds die overrompelende veelheid en vlotheid van ritmische gradaties, van nerveus gewriemel en pointillistische vibraties, en anderzijds de ogenschijnlijk moeiteloze grandeur van het geheel... Onverklaarbare muzikaliteit. Onmerkbaar zijn die uit de materie opgetilde natuurfragmenten ‘metafysisch’ geworden, sonates of byzantijnse hymnen op het witte vlak. Het is vooral in die vibrerende, uitgepuurde landschapskunst dat je voelt hoe Raf Coorevits zich ook sterk geconcentreerd openstelt voor muziek, en voor welke muziek.

Wie vraagt bij de sublieme vlucht van een hobo of een cello naar een ‘eigentijdse inhoud’, naar een ‘eigentijdse vorm’? Als wij dit lyrische oeuvre historisch willen ‘plaatsen’ (maar hoeft dat eigenlijk wel?), botsen wij weer op het belangenconflict. Onoplosbaar? Op de eindeloze roltrap van de ‘moderne’ en ‘actuele’ kunst staat deze grafische dichter nergens, en is hij even verdacht als ‘illegaal’... Een begaafd outsider, verblind door vergane glorie, verhangen aan de verbleekte uren van de klassieke kunstgeschiedenis? Mij komt het voor dat Raf Coorevits met zijn ingeboren experimenteerlust niet te koop wou lopen, en voor alles koppig, vrij en lucied een conservatieve weg heeft gekozen. Niet vanuit gebrek aan inspiratie, nog minder vanuit kleinburgerlijke berekening. Heeft hij dan geen ereplaats verworven in een of ander ‘hokje’ van de na-oorlogse internationale ontwikkeling, en dan? Hij heeft zijn houvast gevonden, en maatschappelijk respect afgedwongen als kunstpedagoog, als meester tussen zijn leerlingen. In zijn leraarschap stond hij jarenlang op de bres voor de florissante Academie van Sint-Niklaas, onder leiding van Karel Mechiels, en op de afdeling vrije grafiek van het Gentse Sint-Lucasinstituut. Dit met een pedagogisch geweten dat vele artistiekelingen in het actueel kunstonderwijs totaal vreemd is... Dat het hem heilige ernst was, en dat zijn hoge vakeisen niet synoniem waren voor een frustrerend keurslijf, kunnen honderden creatieve jongeren getuigen. Ook zijn vriendenkring, de waardering tijdens en rond zijn exposities, en verschillende onderscheidingen liegen er niet om.

Oude meesters

Weinig kunstenaars van onze tijd zijn in hun bewondering, maar vooral in hun doorleefde studie van oude meesters zo ver gegaan als Raf Coorevits. Ook onze tijd staat bol van aanwijsbare referenties en ontleningen aan vroegere en andere kunstvormen, maar de manier waarop Coorevits zijn inzicht, zijn geloof en zijn verbondenheid met oude meesters belijdt, is toch een heel aparte. Hij heeft moeite noch tijd gespaard om deze band van vakkundigheid en van ‘gelijkgestemdheid’ te smeden. Een onloochenbare verwantschap is uit deze - voor onze tijd uiterst zeldzame! - diepgang van communicatie gegroeid, zowel emotioneel als stylistisch. En deze affiniteit is mede het waarmerk geworden van vele, tijdloze prenten. Achteraf lijkt het wel of hij heeft ‘als leerjongen’ jaren begerig rondgelopen, geleerd en gediend in de ateliers van zijn favoriete meesters: Holbein en Dürer, Goltzius en Hercules Seghers, Rembrandt

[pagina 318]
[p. 318]

en Van Dijck, Goya en Ensor... Vooral Van Dijck heeft zijn hart gestolen en wordt, na even wikken en wegen, als zijn grote voorbeeld toegelicht. Nergens gaan volgens de eminente grafiekkenner Coorevits, mildheid en gereserveerdheid van visie, lyrisme en kracht, en virtuoos métier zo moeiteloos in elkaar op als in het grafisch oeuvre van Sir Anthony. Een weldadig aspect van zijn genie, dat nog steeds schromelijk ondergewaardeerd wordt t.o.v. zijn glansrol als schilder-portrettist. Coorevits deelt ook de niet te verzadigen verwondering van de impressionisten (in hun tijd weggehoond!) om het licht dat struiken en lover doordringt, dat in water uitdijt of over ritselende gewaden strijkt, en aan alles poëtisch gehalte en uiteindelijke zin verleent...

Dromers

Het leven van een rasecht kunstenaar is niet eenvoudig, want elke dag dient de onmisbare gave van de verwondering opnieuw gecultiveerd. Een hele loopbaan opbouwen van diepmenselijke, hartstochtelijke verwondering, om het oog gescherpt te houden, de hand trefzeker, het métier bevrijdend in plaats van wurgend... en vooral, om van mens tot mens iets van het geheim van de Kunst te kunnen meedelen en het nooit te verraden... over aarzelingen, nervositeit, twijfel, mislukkingen, misverstanden en tegenkanting heen...

 

Het Waasland is voor Vlaanderen een wel uitzonderlijk vruchtbare boomgaard gebleken, wat kunst en humaniteit betreft. Naast de ontelbare goede vruchten heeft de naoorlogse tijd aan de Wase levensboom ook wel drie uitzonderlijk duurzame vruchten voortgebracht: Maurits Coppieters, Anton van Wilderode en Raf Coorevits. Diverse persoonlijkheden, diverse engagementen en diverse ‘wapens’... Toch drie groten met bewonderenswaardige grondkenmerken: doelbewust dicht bij het leven blijven, zodat ook de eerlijke niet-ingewijde je aankan, alle pretenties met humor afhouden, en de poëtische scheppende krachten voorrang geven op maatschappelijke berekening en op al de rest. Wat mij bijzonder treft in dit Wase ‘driemanschap’ is dat zij alle drie de bewuste erfgenamen zijn van ‘dromers’ als Vergilius, en niet van ‘Strebers’ als Agamemnon en Achilleus, of van harde ‘betweters’ als Cato en Cicero... Vergilius, de milde visionair en wijze genieter. Bij zijn drie bewonderaars eveneens: zeldzame begaafdheid, door keihard werken opgetild tot bespiegelende, bevrijdende humaniteit. Zeldzame bundeling van superieure vakbekwaamheid, taaiheid van de hartstocht om slechts het allerbeste, en warme mededeelzaamheid. De tijd zal over hun verdiensten oordelen.

Jozef Van Ruyssevelt, een schildersleven
Roger Geerts

Jozef Van Ruyssevelt (1941-1985) was een geboren schilder en had alle kwaliteiten om in de picturale wereld te slagen. Hij kreeg zijn opleiding in de academie in Antwerpen en voltooide zijn studie aan het Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten in dezelfde stad. Tijdgenoot van Fred Bervoets, Wilfried Pas, Walter Goossens en Wouter Van der Hallen, werd hij later zelf leraar aan de Antwerpse academie. Schilderen was zijn natuur en zijn leven en het werd ook zijn beroep. Hij werkte spontaan en soms bijna exuberant zoals hij was. Zijn rijke persoonlijkheid kon zich naar believen uitleven met de kleur die de pijler was van zijn artistieke bestaan.

Over Van Ruyssevelt verscheen bij de Leuvense uitgeverij P van de hand van Peter Koene en Mieke van Schaijk een nieuw kunstboek, Jozef Van Ruyssevelt, een schildersleven. Een voltreffer. Men kan de vraag stellen naar het waarom van een nieuw boek over de kunstenaar na de monografie van Marcel Duchateau die in 1990 verscheen en eveneens gunstig werd onthaald. Koene en Van Schaijk, die beiden in 's Hertogenbosch studeerden en plastisch kunstenaar en vormgever zijn, willen aan hen die vertrouwd zijn met het werk van Van Ruyssevelt, een ‘verfrissende en actualiserende kijk op het werk bieden’. Bovendien wil het boek een aanzienlijke groep van jonge(re) belangstellenden in contact brengen met de fascinerende picturale wereld van schilderijen en etsen van Jozef Van Ruyssevelt.

De samenstellers hebben een uitstekende keuze gemaakt uit de schilderijen, aquarellen en gouaches rond de thema's: stillevens, interieurs, landschappen en portretten. Klassieke onderwerpen dus, maar zeer persoonlijk geïnterpreteerd en omstraald door licht. Jozef Van Ruyssevelt was een lichtschilder. Licht is essentieel en tegelijk het troetelkind van grote artiesten. Het oeuvre van Jozef Van Ruyssevelt is een festijn van licht. Dit facet wordt door de samenstellers sterk benadrukt en ook geïllustreerd door poëtische citaten van vooral Nederlandse auteurs. Van Ruyssevelt was ook een uitstekend graficus en daarom zo'n complete kunstenaar dat hij dit tweede werk over zijn persoon en werk ten volle verdient. Het feit dat hij een vrij uitgebreid oeuvre heeft nagelaten doet helemaal geen afbreuk aan de kwaliteit ervan. Wie zijn werk kent, weet dat de reputatie van de artiest met de jaren nog zal groeien.

Reeds velen hebben een antwoord gezocht op de vraag wie Jozef Van Ruyssevelt geweest is. Misschien was het wonderkind Van Ruyssevelt een kruising van het dionysische

illustratie
Jozef Van Ruyssevelt, Eenvoudige voorwerpen, 1973, gouache.


en het apollonische. Deze combinatie zou een wondere werking zijn van het lot: een correlatie van hart en geest. Op het vlak van inventiviteit was hij onuitputtelijk. Wat hij ook schildert, hij blijft steeds een schilder van de innerlijkheid. Misschien ondernam hij picturale tochten naar het paradijs? Van Ruyssevelt was een explorator van de diepste krachten van de plastische media en blijft een voorbeeld van picturale virtuositeit. Daarvan geeft dit prachtig boek over de prachtschilder Van Ruyssevelt een bewijs.

 

Peter Koene en Mieke van Schaijk, Jozef van Ruyssevelt, een schildersleven, uitg. P, St.-Antoniusberg 5, 3000 Leuven, 333 × 250 mm, kleurenillustr., gebonden 2.950 fr. / 170 fl. (+ portkosten 150 fr./10 fl.).



illustratie
Kaft van het boek met als illustratie: Zelfportret, 1974, gouache, 79 × 49 cm.


[pagina 319]
[p. 319]

Interieur 96
Marc Dubois
Commissaris Interieur 96

Op het einde van de jaren zestig werden De Hallen van Kortrijk gebouwd zonder dat men goed wist waarvoor dit complex kon gebruikt worden. In 1968 organiseerde de Stichting Interieur voor de eerste maal de tweejaarlijkse manifestatie. De initiatiefnemers kozen voor het tonen van de recente ontwikkelingen op het gebied van de hedendaagse wooncreativiteit, een manifestatie die zowel de professionelen als het breed publiek zou aanspreken. Vanaf het begin werd geopteerd voor het samengaan van het commerciële en het culturele in één gebeuren, een concept dat meer wou zijn dan een louter commerciële beurs. Steeds wordt de nadruk gelegd op het gegeven dat creativiteit een wezenlijk deel is van onze cultuur. Geleidelijk aan is INTERIEUR het trefpunt geworden van de Europese design, een gebeurtenis die internationaal erg wordt gewaardeerd. In tegenstelling tot andere ‘beurzen’ maakt Interieur een strenge selectie van exposanten om tot een hoog kwaliteitsniveau te komen. Interieur is meer dan het verhuren van standruimte, het is een project met een grote culturele uitstraling. Juist omwille van dit uniek aspect kreeg de Stichting in 1994 een Europese onderscheiding en dit jaar de titel van Cultureel Ambassadeur van Vlaanderen.

 

Dat Italië nog steeds een leidende positie inneemt in de wereld van het creatief design kwam opnieuw tot uiting tijdens de 15de Biënnale. De meest toonaangevende bedrijven waren er aanwezig. De Italianen waarderen misschien nog meer Interieur dan de Vlamingen. Voor hen is Kortrijk niet gelegen aan de periferie van België, maar zoals in de middeleeuwen, in het centrum van Europa. Italianen zien Kortrijk niet enkel als ‘uitvalbasis’ voor Noord-Europa, zij participeren aan Interieur omdat ook de cultuur hier een wezenlijk deel is van het concept. De verstrengeling tussen het zaken doen en het besef dat het nieuwe design tevens een culturele uitdaging betekent, komen in Kortrijk perfect naar voor. Dit is een van de hoofdredenen waarom de Italianen Interieur hoog waarderen. Voor een buitenlander is naar Kortrijk komen niet evident, want de stad is gelegen op meer dan honderd kilometer van de luchthaven van Zaventem. Deze ongunstige ligging is tot op heden geen belemmering geweest voor de internationale uitstraling. Men mag zelfs stellen dat dát reeds een fenomeen op zich is.

 

De nadrukkelijke aanwezigheid van Italië is niet negatief, zij geeft als het ware impulsen aan Vlaamse bedrijven om op een kwalitatieve wijze zich te presenteren. Interieur 96 was hiervan een duidelijk bewijs. De standen van bijvoorbeeld Obumex en Spijker waren meer dan louter commerciële aangelegenheden, het waren creaties waar de culturele betekenis van het ontwerp aan bod kwamen. Maar Interieur wil ook het internationaal platform zijn voor Vlaamse ontwerpers. In de editie van 1996 zag men werk van o.a. Fabiaan en Maarten Van Severen, Casimir, Koenraad Dewulf. Daarnaast was er de fascinerende stand van het VIZO (Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen) en een groepspresentatie van Vlaamse meubelfabricanten. Alhoewel het gezamenlijke initiatief een aantal positieve impulsen kan geven voor de toekomst moet men echter constateren dat het bedrijfsleven in Vlaanderen veel te weinin belang hecht aan de mogelijkheden die talentvolle ontwerpers kunnen bieden om hun produkten te plaatsen binnen een breder cultureel veld. Het voorbeeld en succes van de Italiaanse designindustrie begrijpt men in Vlaanderen nog niet ten volle.

 

In vergelijking met andere tijdelijke manifestaties bezit Interieur een boeiend ruimtelijk concept. De meest ingrijpende wijziging gebeurde bij de vorige editie. In plaats van het verplicht parcours ontwierp architect Christian Kieckens in samenspraak met Andrea Branzi, een befaamd designer en raadgever van de Stichting Interieur, een grondplan gebaseerd op een ordening van straten en pleinen. Om alle expohallen met elkaar te verbinden werd één lange ‘rambla’ of ‘corso’ aangebracht, de ruimtelijke ruggegraat van de Biënnale. Het concept overstijgt de decoratie, het is een stedelijke ordening met een heldere afleesbaarheid. Zoals bij de vorige edities bood Interieur een aantal boeiende nevenmanifestaties. In samenwerking met de eregast, de wereldbefaamde Franse architect Jean Nouvel, werd een concept uitgewerkt van ‘Espace Nouvel’, een ruimte waar met video- en diaprojectoren plus televisiemonitoren het werk van Nouvel op een zeer originele wijze werd getoond. Ditmaal was Portugal het gastland met een overzicht van de diverse design-tendensen. Langsheen de ‘corso’ werden creaties getoond van 18 internationaal gerenommeerde designers. Deze ‘Street of Designers’ was voor het publiek een ontdekking: achter elk object gaat niet enkel een producent schuil, maar ook een ontwerper. De internationale wedstrijd ‘Design for Europe’ werd opnieuw het trefpunt van jonge ontwerpers, meer dan 300 inzendingen werden gepresenteerd.

De belangrijkste nevenmanifestatie in 1994 was ‘Design Made in Belgium’, in 1996 “De tafel van de 20ste eeuw”. De tafel is één van de sleutelobjecten in ons interieur, een meubel met een sterk geladen culturele betekenis. Voor de eerste maal werden een aantal belangrijke tafelontwerpen samengebracht. De tafel is de plaats waaraan de mens werkt, eet en communiceert. Met de keuze van dit thema werd tevens de relatie gelegd met de architectuur, de tafel als metafoor van de architectuur. De betekenis van de tafel werd samengebracht in een afzonderlijke publikatie van de Stichting met teksten van Geert Bekaert, Jacques De Visscher, Andrea Branzi en Marc Dubois.

 

Om de band tussen de Biënnale en de stad te versterken werd voor de eerste maal het project ‘Interieur in de stad’ gestart, een initiatief van de Stichting Interieur om een aantal culturele manifestaties in Kortrijk te groeperen tijdens de periode van de Biënnale. Het opzet is om de twee jaar een ‘Najaar van het design’ te organiseren, een totaal cultureel gebeuren met als centrale manifestatie de Biënnale.



illustratie
Interieur 96 (Foto: Hol, Kortrijk)


De catalogus (400 p.) en de publikatie ‘De tafel’ zijn nog beschikbaar, inclusief de CD-Rom. Verkoopsprijs 600,- BEF (exclusief verzending). Te bestellen: tel. 056/22.95.22. fax: 056/21.60.77.

eindnoot1
M. Wildiers, Theologie op nieuwe wegen, Antwerpen-Kampen, 1985, blz. 16.

eindnoot2
In J. Florquin, Ten huize van... 7, Leuven 1971, blz. 334.
eindnoot3
Id., ibid., blz. 334.
eindnoot4
Wel waarschuwde kardinaal van Roey tegen de excessen van de repressie in een pastorale brief van 1945. Maar hij pleitte niet voor amnestie. Moediger was de houding van de Luikse bisschop L. Kerkhofs. Vgl. H.E. Mertens, Kristenen eisen amnestie, in Mensen Onderweg, oktober 1975, blz. 24-269; Id., De kerk tegenover repressie en amnestie, in Kultuurleven 1976, blz. 630-639.
eindnoot5
In J. Florquin, a.w., blz. 346-347.

eindnoot6
G. Van Hoof, Max Wildiers verzoende geloof en wetenschap in De Standaard, 19 aug. 1996.
eindnoot7
M. Wildiers, Theologie op nieuwe wegen, a.w., blz. 14.
eindnoot8
M. Wildiers, Wereldbeeld en theologie. Van de middeleeuwen tot vandaag, Antwerpen-Amsterdam, 1973. Zie ook: H.E. Mertens, Wereldbeeld en theologie in Kultuurleven 1974, blz. 816-820.
eindnoot9
M. Wildiers, Wereldbeeld, a.w., blz. 375.

eindnoot10
M. Wildiers, Het verborgen leven van de cultuur, Kredietbank 1988, blz. 57.

eindnoot12
M. Wildiers, De vijf vreugden van de geest, Kapellen 1995, blz. 18.

eindnoot11
G. Bodifée, De zesde vreugde van de geest, in De Standaard, 19 aug. 1996.
eindnoot12
M. Wildiers, De vijf vreugden van de geest, Kapellen 1995, blz. 18.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Herman-Emiel Mertens

  • Jean-Luc Meulemeester

  • Stefan van den Bossche

  • Paul Kongs

  • Roger Geerts

  • Marc Dubois

  • Jaak Van Holen

  • over Max Wildiers