Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 47 (1998)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 47
Afbeelding van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 47Toon afbeelding van titelpagina van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 47

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/kunstgeschiedenis
non-fictie/muziek-ballet-toneel-film-tv


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 47

(1998)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 80]
[p. 80]

Rudolf van de Perre
De Passie in de hedendaagse Vlaamse literatuur

De poëzie als bij uitstek subjectief genre laat meer dan proza en toneel toe de persoonlijke betrokkenheid bij het paasgebeuren of -mysterie kenbaar te maken.

Het kan bezwaarlijk gezegd worden dat de Passie in de Vlaamse literatuur van de 19de en 20ste eeuw als een constante aanwezig is. Toch duikt het passiethema op geregelde tijdstippen sporadisch op, al is dit afhankelijk van de onderscheiden disciplines.

Van de drie letterkundige genres staat het proza er blijkbaar het minst voor open. Daar kunnen meerdere verklaringen voor gegeven worden. Pasen wordt bijvoorbeeld anders beleefd dan Kerstmis. Rond de kersttijd hangt traditioneel een mysterieuzer sfeer, die mee bepaald wordt door uitwendige factoren: de eventuele sneeuw, het plaatsen van kerststal en kerstboom, het ‘mythische’ van de eindejaarsdagen (gevoed door oude gebruiken en bijgeloof) en de aloude overlevering dat er tijdens de kerstnacht allerlei ‘wondere’ dingen kunnen gebeuren. Die randverschijnselen zijn in veel mindere mate typerend voor het paasgebeuren. Bovendien leent de kerstthematiek zich gemakkelijker tot verhalen, waarbij de persoonlijke betrokkenheid van de verteller niet zo vereist is.

In zijn opstel De Kerk in de Vlaamse roman wees de auteur F. van Bladel s.j. op het feit dat Kerk en maatschappij in Vlaanderen steeds sterk met elkaar vervlochten waren geweest. Dat leidde tot het funeste gevolg ‘dat de Vlaamse roman de Kerk nagenoeg niet anders ziet dan als een folkloristische, een maatschappelijke of zedelijke instelling. Ook in het werk van katholieke auteurs verschijnt zij bijna niet als het sacramentele mysterie van heil.’Ga naar eindnoot1 Dat kan eveneens een verklaring zijn, maar het betekent echter niet dat de werking van het paasmysterie in de liturgiebeleving geheel afwezig zou zijn.

In het werk van Ernest Claes (1885-1968) bijvoorbeeld, die een behoorlijk aantal kerstverhalen schreef, wordt daarin herhaaldelijk naar Golgotha verwezen. De geboorte van Christus, de Messiaanse zending, vindt pas haar voltooiing in de kruisdood op Golgotha. De verrijzenisgedachte wordt bij Claes, die hiermee wellicht onbewust de visie van moderne exegeten vertolkt, in zijn kerstverhalen bestendig beklemtoond.

illustratie
Dit bronzen beeld ‘Drie heilige vrouwen bij het graf’ (h.: 59,4 cm) is van George Minne (1866-1941) en dateert uit 1896. Het wordt bewaard in het Brugse Groeningemuseum.


Waar dit in volkse verhalen als Wannes Raps en De Kerstnacht van Sarelewie nog op een verhulde wijze wordt gesuggereerd, door aan hun dood die gedachte mee te geven, gebeurt dit in zijn bijbelse verhalen heel wat explicieter. In Van den Os en den Ezel is dat reeds zo. Het verhaal Herodes culmineert in het visioen van Yussub, lijfknecht van Herodes en misdadiger, die zich als ‘goede moordenaar’ naast de Gekruisigde op Golgotha ziet hangen en hem vraagt: ‘Heer, wanneer gij in uw Koninkrijk zult zijn, wilt ge dan mij, armen zondaar gedenken’, waarop hij het antwoord ontvangt: ‘Heden zult ge met mij in het Paradijs zijn’. En in het nooit gerealiseerde filmscenario, later luisterspel De Twaalf, gericht tegen de oorlog, laat Claes tijdens de kerstnacht een eindeloze stoet van Moeders met hun kinderen op de arm optrekken naar de heuvel van het Licht, naar Golgotha, omdat alleen daar heil voor de mensheid te verwachten is. De Gekruisigde houdt hen het éne woord voor: Liefde.

In het werk van André Demedts (1906-1992) komt het passiethema als dusdanig niet voor, maar de religieuze thematiek die een groot deel van zijn werk schraagt, is gebaseerd op de idee van het lijden en het offer naar Christus' voorbeeld. Een aantal van zijn personages belichamen wat pastoor Vlaemynck in Nog lange tijd (1961) heeft vooropgezet: ‘Een paradijs op aarde zou mogelijk zijn als er geen mensen waren. Christus is voor ons gestorven, om ons te verlossen uit de wereld, niet om die wereld tot een paradijs om te toveren. Meewerken tot die verlossing, is alles wat wij kunnen; en daarna sterven met het besef dat we nutteloze dienaars zijn geweest.’ En verder: ‘Ik zou huilen van hulpeloze deernis, als ik in de diepte van mijn geest niet de zekerheid mocht hebben, dat het lijden niet nutteloos is. De mensheid wordt door haar bloed en tranen verlost. Zo moet zij de verlossing van onze Heer Jezus Christus bijtreden.’ Het proza van Demedts bevat nog een aantal andere bewijsplaatsen, waar hij zijn personages dit inzicht laat verwoorden.

In de schaduw van de Gekruisigde

Daarnaast zijn er toch enkele auteurs die de Passie uitbeelden, al betreft het meestal hoofdfiguren die zich in de schaduw van de Gekruisigde bewegen. Dat is niet het geval met het werk van de visionaire en exuberante Cyriel Verschaeve (1874-1949), wiens leven bepaald werd door het spanningsveld tussen aardse gebondenheid en gerichtheid op God. Hij was de eerste die het passiethema ook nadrukkelijk in zijn proza integreerde. Het centrale punt van zijn geloof verheerlijkt hij in zijn Passieverhaal (1913) en in zijn monumentale leven van Jezus (1940), zijn ‘opus magnum’, waarin het uiteraard uitvoerig aan bod komt.

Jean Du Parc, pseudoniem van Willem Putman (1900-1954), had de thema's van recht, rechtvaardigheid en mensenliefde reeds in zijn vorige romans Christine Lafontaine en Marilou, romantische bezettingsverhalen, uitgewerkt. In Mevrouw Pilatus (1949) tilde hij ze op, op het plan

[pagina 81]
[p. 81]

van het bijbelse passiegebeuren. In feite transponeerde hij een actuele geschiedenis naar het Jeruzalem van twintig eeuwen geleden.

In het proza van na de Tweede Wereldoorlog zijn nog een paar romans te vermelden, die eveneens zijdelings met het thema in verband gebracht kunnen worden. Paul Vanderschaeghe (1930) debuteerde als romanschrijver in 1960 met Vergeef mij, Kajafas. Kajafas is de pleegzoon van de joodse priester Annas, die door zijn stiefvader op geraffineerde wijze wordt gebruikt om de dood van Christus in de hand te werken. Annas krijgt wroeging en in hem rijpt het besef dat hij de Onschuld zelf heeft vermoord. Uiteindelijk slaat hij de hand aan zichzelf.

In hetzelfde jaar verscheen van zijn generatiegenoot Jo Verbrugghen (1931) eveneens diens prozadebuut: Ik ben Judas Iskariot. Hierin laat de auteur de wereldvreemde, mensenschuwe visserszoon, vlak vóór hij zich verhangt, terugblikken op zijn schamel leven, dat getekend was door de tragiek van de nutteloosheid. Ook de Mensenzoon beantwoordt niet aan de liefdevolle, begrijpende vaderfiguur, die hij zich had voorgesteld. Vanuit Judas' optiek had hij de Messias ‘verraden’ om Hem tegen zichzelf en zijn overmoed te beschermen.

Ook in Zalig de zondaars (1975) is een gewone sterveling, die in de nabijheid van de Messias leefde, de hoofdfiguur. Cor Ria Leeman (1919-1991) bekijkt in deze roman Christus' leven door de bril van Judas'

illustratie
Fragment uit het handschrift van het toneelstuk ‘Judas’ van Cyriel Verschaeve.


broer, een gebochelde outcast, een twijfelaar die Christus' boodschap als onbereikbaar beschouwt. Leeman vond in dit boek een evenwicht tussen persoonlijke interpretatie van de evangeliën en een uitgebreide bronnenstudie.

Romans die de eigenlijke Passie behandelen zijn er dus niet of een romanschepping als bijvoorbeeld Christus wordt weer gekruisigd van Niko Kazantzakis, waarin het thema wordt getransponeerd, evenmin. De auteurs schijnen het onderwerp aan te grijpen om persoonlijke problemen van angst, schuld en twijfel uit te beelden.

Belijdenis en getuigenis

De poëzie als bij uitstek subjectief genre laat meer dan proza en toneel toe de persoonlijke betrokkenheid bij het paasgebeuren of -mysterie kenbaar te maken. Uiteraard staan priester-dichters hier vooraan, maar ook van een aantal andere dichters zijn er interessante paasgedichten bekend.

De negentiende eeuw brengt ons in de eerste plaats bij Guido Gezelle (1830-1899), die in Pasen meer dan eens de opstanding uit de dood en de triomf van het licht op de duisternis, verspreid over zijn gehele werk, bejubelt.

 
Pasen, Pasen
 
luide klinke
 
nu de taal van
 
lerke en vinke
 
nu de taal van
 
mense en dier!
 
 
 
Pasen, Pasen,
 
wijdt het vier,
 
wijdt het licht en
 
spijst de lampen,
 
laat den blauwen
 
wierook dampen:
 
Hallelujah,
 
God is groot:
 
Overwinnaar
 
van de dood!

Toch was hij vooral geboeid door het lijden en de dood van Christus zelf, zoals hij die uitbeeldt in ‘Goevrijdag’ of in gedichten waarin het motief van het kruis doorklinkt, zoals dat onder meer in ‘Kruislied’ het geval is.

Van Prosper van Langendonck (1862-1920) is het sonnet ‘'k Zag steeds een bleken Christus’ bekend. Hij erkent hierin ‘de grote Liefdegod’, die het mensdom doorheen zijn lijden tegemoettreedt. In een ander gedicht, ‘Mater dolorosa’, roept hij het passiegebeuren op vanuit de optiek van de ‘Moeder der smarten’, die door het gebeuren zelf ‘vergodlijkt’ wordt.

De belangrijkste bijdrage in de Vlaamse poëzie van de 20ste eeuw wordt gebracht door twee Waaslandse priesterdichters. Gery Helderenberg (1891-1979) werd als geen ander geïnspireerd door de beleving van zijn priesterschap en de liturgie. In de bundel Polyptiek (1941) komt het passiethema voor het eerst rechtstreeks aan bod in de cyclus ‘Het Heilig Bloed’. Helderenberg verheerlijkt hierin Christus' lijden ter wille van de mens, maar zijn bekommernis gaat ook uit naar de reactie van deze laatste: ‘God schenkt Zijn Bloed! Wat geeft de mens Hem weer?’ In Omdat ik U bemin (1951) beeldt hij de ‘passio Christi’ uit in de cyclus ‘Actus tragicus’. Jezus verschijnt hier als ‘de grote eenzame Man’ die, door allen verlaten en door Judas verraden, ‘gehavend en geslagen’, als de oerpriester de zonden van de mensheid moet uitboeten. De eerste cyclus ‘Tantum ergo sacramentum’ uit Pentaphonium (1971) vertrekt

De kruisafneming

(Bij het schilderij: De kruisafneming - O.-L.-Vrouwekathedraal, Antwerpen)

 
De ladders in de kruisboom van de dood,
 
de wolken met nog hemelsblauwe gaten.
 
God ligt, in glijdend lijnwaad neergelaten,
 
straks in Maria's laatste moederschoot.
 
 
 
Van wat hem boven hield teder bevrijd,
 
nog tussen hemel en roetzwarte aarde
 
even teruggekeerd tot onze zwaarte
 
en het geweld van de genegenheid.
 
 
 
Anton van Wilderode


illustratie

[pagina 82]
[p. 82]

van de Corpus Christi-dagen, die de Paasmorgen, ‘de liefde zonder haat’, aankondigen. In ‘In fractione panis’, de laatste cyclus uit dezelfde bundel, herschept hij het Emmaüsverhaal en betrekt het op de eigen situatie. Een laatste maal herneemt hij het passiethema in Horologium perpetuum (1974), meditaties bij ‘XXIV glasramen voor een verrijzeniskerk’, in concreto bij Jezus' lijden, dood en verrijzenis. Juist door menselijk lijden en de dood te aanvaarden, kan de Gekruisigde de dood overwinnen en de zwakke mensheid een teken van hoop aanbieden. De behandeling van de passiethematiek typeert de spiritualistische visie van deze dichter op leven en dood, zoals ze in heel zijn omvangrijk dichtwerk aanwezig is.

Anton van Wilderode (1918) werd eveneens herhaaldelijk geboeid door het paasgebeuren en de verrijzenisgedachte, zo in het tweedelige gedicht ‘Pasen’. In Dorp zonder ouders' (1978) zijn er zelfs twee volledige afdelingen: ‘De goede week’ en ‘Passie volgens Rubens’ (geïnspireerd door tekeningen en schilderijen van Pieter Paul Rubens en oorspronkelijk geschreven als teksten voor een oratorium). De kerngedachte is steeds dat op de dood de opstanding volgt en Pasen alles ‘nieuw’ maakt: de aarde én de mensen krijgen een nieuwe kans. Daarnaast schreef Anton van Wilderode nog tweemaal een reeks poëtische meditaties bij een kruisweg (in keramiek) van Paul de Bruyne: Een kruisweg van geloof hoop en liefde (1981) en De weg die Hij ging (1983). Recenter nog werkte hij mee aan twee gespecialiseerde uitgaven. De eerste is Die Beelden Sijn der Leeken Boeken (1992), met verklarende teksten van Bert Cardon. Van Wilderode zorgde voor een reeks poëtische meditaties bij deze laatmiddeleeuwse beeldhouwwerken. Een gedicht heeft de ‘Kroning Christi’ tot thema, twee andere ‘Sint-Jan onder het Kruis’. De andere uitgave is De Rozenkransikoon (1994), geschilderd door Jacques Bihin en van commentaar voorzien door Marcel Watté. Anton van Wilderode schreef een meditatief gedicht bij elk van de driemaal vijf ‘geheimen’ van de rozenkrans, die het hele leven van Jezus overspant, van de boodschap van de engel aan Maria tot de kroning van Maria in de hemel. De tweede reeks bevat de vijf ‘droevige geheimen’, uiteraard gewijd aan het lijden en sterven van Jezus. Deze teksten bieden een mooie aanvulling bij het passiethema.

In het teken van de hoop

De verdere oogst van paasgedichten spitst zich toe op Goede Vrijdag/Golgotha, Pasen zelf en Emmaüs. Paul van Ostaijen (1896-1928) publiceerde een nogal bevreemdend gedicht ‘Golgotha’, maar het is vooral Hubert van Herreweghen (1920), die het lijdensmotief heeft verwerkt, zowel in het gedicht ‘Meisje’ als in het tweeluik ‘Het kruis’ met het dwingende, vaker terugkerende vers:

 
Er is maar één alternatief:
 
word ik gered of niet gered.

Dat Christus' kruisdood tot doel heeft de mens te verlossen van zonde en schuld, heeft hem wel erg aangegrepen.

Liesbeth van Thillo (1914-1988) vraagt zich in ‘Misericors Deus’ en ‘Ik groet het kruis’ eveneens af waarom God zoveel ‘smartelijk beminnen’ voor de mens veil heeft en:

 
Wat zullen wij U, Vader, weder geven?
 
Helaas, wij zijn soms bang voor Uw barmhartigheid.

José de Poortere (1935) blikt in ‘Het is een goede week’ terug op de weldaden van dat gebeuren.

Pasen zelf, de opstanding en verrijzenis, wordt bejubeld in gelijknamige gedichten van Hubert van Herreweghen, Maurits van Vossole (1924), Jan Veulemans (1928) en José de Poortere. In ‘De verrezen Christus’ laat Maurice Gilliams (1900-1982) Christus en Maria dialogeren over hun door het passiegebeuren veranderde, wederzijdse situatie.

De nawerking van Pasen is nog terug te vinden in twee Emmaüs-gedichten van Felix Timmermans (1886-1947) uit zijn postuum verschenen, diep-religieuze bundel Adagio, die doordrongen is van eeuwigheidsverlangen.

 
Door de neevlen van den avond
 
pint de horen van de maan.
 
'k Wacht hier op de leege baan
 
om met U, stil in Uw schaduw
 
mee naar Emmaüs te gaan.

Ook Christina Guirlande (1938) werkt het thema uit in haar gedicht ‘Emmaüs’.

Globaal gezien is de oogst toch niet zo groot te noemenGa naar eindnoot2 en zijn er in Nederland bijvoorbeeld, zowel bij protestanten als bij katholieken, proportioneel gezien heel wat meer dichters die door de paastijd en de Passie geïnspireerd werden. Opvallend eveneens is de afwezigheid van de jongere generatie(s). Er is geen enkel van de geciteerde dichters jonger dan zestig. Dat stemt op zijn minst tot nadenken over de plaats en de invloed van het geloofsleven en de geloofsbeleving in en op de huidige maatschappij.

Toen recent nog een kleine bloemlezing nieuwe religieuze poëzie, Niet te stelpen lichtGa naar eindnoot3, verscheen, het beste uit een nochtans druk beantwoorde prijsvraag, kwam het passiethema nochtans enkele keren voor met onder meer ‘Kruisweg’ van Marc Dejonckheere, ‘Pasen’ van Rosa Olaerts, ‘Paasmorgen’ van Zr. Caritas van Houdt en ‘Spinsels om de afwezige (Goede Vrijdag)’ van Jos van Pelt. Of dit voldoende is om van een revival te spreken zou op dit ogenblik echter al te voorbarig zijn.

Golgotha

 
En veel van wat hij deed kwam mij ter ore,
 
hoe hij zich gaf, genas, bad en vermaande.
 
En hoe de mensen hem wilden behoren
 
omdat de aarde weer de hemel raakte.
 
 
 
De heuvels van dit land herleefden even
 
tot hij geheel verlaten en verguisd
 
de laatste heuvel opgaat om zijn leven
 
te geven in de schande van het kruis.
 
 
 
Johannes staat me bij in dit wanhopig
 
uur. ‘Daar is nu je zoon. daar is je moeder.’
 
Zo valt het amper hoorbaar uit de hoogte.
 
We weten dat we samen verder moeten.
 
 
 
Patrick Lateur - uit ‘Zeven vrouwen’

Drama op Golgotha

Het toneel is ongetwijfeld geschikter dan de andere genres om een materie als de Passie uit te beelden. De toeschouwer wordt er immers rechtstreeks geconfronteerd met het gebeuren en met de tot leven gebrachte personages. Het is anderzijds het moeilijkste genre, omdat het in zekere zin beide andere overkoepelt: het objectieve van het verhaal en het subjectieve van de inleving. De grootste literaire scheppingen in de wereldliteratuur zijn te vinden op het vlak van de dramatiek, maar er zijn ook minder auteurs die tot dergelijke verwezenlijkingen in staat zijn. Passiespelen zijn zo oud als de West-Europese literatuur. Hebben ze zich tot vandaag weten te handhaven?

Uit de 19de eeuw zijn me geen passiespelen in de Vlaamse literatuur bekend. In 1904 publiceerde de toneelschrijver en journalist Raf Verhulst (1866-1941) zijn hoofdwerk Jezus, de Nazarener, een voor die tijd modern passiespel, waarin hij van Christus een rationalistische voorstelling gaf en aan Judas de twijfelaar een opvallender rol toebedeelt dan aan de Verlosser. Omwille van zijn strekking werd het stuk

[pagina 83]
[p. 83]

destijds door de Kerkelijke Wet verboden.

Van de criticus Joris Eeckhout (1887-1951) valt het leesdrama Verrijzenis (1914), ‘bijbelsch spel in verzen’, te vermelden.

Cyriel Verschaeve publiceerde naast historische stukken ook een reeks bijbelse spelen. Een tweetal spelen zich rond de figuur van Jezus van Nazareth af. De hoofdpersonages falen telkens, zoals in het overige werk van Verschaeve, uit hoofde van hun menselijke beperktheid. In Judas (1917) faalt de apostel, omdat hij zijn droom van oneindigheid heeft gereduceerd tot de joodse Messiasverwachting en tot een egoïstisch machtsvertoon. Nu God zelf zijn droom heeft vernietigd, blijft hem nog één uitkomst: de wanhoopsdood. Met Maria Magdalena (1928) nam Verschaeve een hoge poëtische vlucht. Ook deze vrouw faalde, omdat zij aanvankelijk haar oneindigheidsdroom had vereenzelvigd met de droom van schoonheid en menselijke liefde, die haar macht zouden geven. In tegenstelling tot Judas wacht haar geen wanhoop, omdat zij, in liefde, God heeft erkend. Als de verrezen Christus haar verschenen is, weet ze dat ze zal opgenomen worden in Gods liefde, die zonder einde is.

Het expressionisme, dat in het teken stond van de gemeenschapskunst en bij voorkeur nationale en religieuze thema's behandelde, was bij uitstek de periode om het passiethema aan te snijden. Het was ook de tijd van openlucht-, massaspelen en spreekkoren. Onder de spreekkoren van Gery Helderenberg valt Mysterium crucis (1934) te vermelden. Voor het eigenlijke toneel bezorgde Paul de Mont (1895-1950) een merkwaardig en origineel passiestuk: Het geding van Onze Heer (1926). Via gerechtelijke verhoren tilt de auteur het gebeuren boven het vertrouwde bijbelverhaal uit. Door het te transponeren in onze tijd krijgt het bovendien een universele dimensie. Het stuk bevat tevens een schrijnende ondertoon van ontgoocheling over de menselijke rechtvaardigheid. Het verwierf een vaste plaats op het toneelrepertoire.

In 1949, een jaar voor zijn dood, schreef De Mont nog een tweede passiespel: De Verrijzenis van Onze Heer, ten dele een vervolg op het vorige. Het behandelt de thematiek van twijfel en geloof, belichaamd in de figuur van de apostel Thomas, maar het bereikte niet meer het niveau (en het succes) van Het geding van Onze Heer.

De priester-dichter Basiel de Craene (1880-1956), stichter van de Vlaamse poëziedagen in Merendree, schreef naast zijn poëzie ook een aantal bijbelse toneelstukken. Een ervan is Christus (1937), uitgewerkt in een nogal verheven, literaire taal. Bijna twintig jaar later voegde hij daar nog Het teken van tegenspraak (1955) aan toe, een ‘drama uit de Goede Week’, dat evenals het vorige meer ‘leesdrama’ is dan werkelijk theaterstuk.

Golgotha

 
33 jaar
 
de herder sterft,
 
 
 
de wonderdoener
 
die zichzelf niet redt,
 
 
 
naakt gekroonde koning
 
tussen de schaterlach der heuvels,
 
 
 
twee balken in een kruis
 
een lansstoot en een spons azijn,
 
 
 
een berg verlatenheid:
 
Eli, Eli, lamma sabaktani;
 
 
 
de kruisdood
 
die het Woord niet kon indijken:
 
 
 
‘Ik ben de waarheid.’
 
Reeds dageraad 2000.
 
 
 
‘Ik ben de weg.’
 
Niettegenstaande 1000 autowegen.
 
 
 
Fernand Florizoone uit ‘Lezen in de appelboom’.

En de toekomst?

Na de Tweede Wereldoorlog is er slechts nog sporadisch iets te vinden dat voor ons thema in aanmerking komt. Luc Vilsen (1921-1997), die in zijn andere in het verleden gesitueerde werken (Storm over Firenze, De genaamde El Greco) de morele en godsdienstige problematiek in onze tijd behandelt, voegde daar nog een passiestuk aan toe: Het eeuwige Sanhedrin (1958). Hierin komt het thema aan bod dat Christus steeds opnieuw en overal gekruisigd wordt. Waar het in de hoger vernoemde stukken de geestelijke of politieke machthebbers zijn, die de hoofdpersonages verpletteren, zijn het in Het eeuwige Sanhedrin de mensen zelf die Christus aan het kruis brengen. De bedoeling is duidelijk: de boodschap van Christus heeft een blijvende geldigheid en is nog steeds even actueel en zinvol. Tot op heden is dit het laatste waardevolle passiestuk in onze toneelliteratuur.

Voor het overige is er nog een Passio Domini (1963) van Anton van Wilderode, door de auteur ‘een meditatieve kruisweg’ genoemd. In feite is de tekst geconcipieerd als een openlucht passiespel in negen korte taferelen, die de dramatische hoofdmomenten oproepen uit het lijdensverhaal, van de Olijfberg tot CalvariebergGa naar eindnoot4.

Ten slotte valt nog een eenakter Het proces van Jezus van Nazareth (1972) van Arthur Goemaere (1928-1998) te vermelden. Deze auteur schreef ook nog het passiespel Wat wordt het Pilatus?, dat eveneens slechts in beperkte kring enige bekendheid verwierf.

Karige oogst

Globaal gezien is er geen overvloed wat het passiethema in de Vlaamse literatuur van de 19de en 20ste eeuw betreft. De Passie op zich wordt slechts in een paar toneelstukken indringend behandeld. Zowel in het proza als in het toneel zijn de hoofdpersonages figuren die hun persoonlijk drama in de omgeving of onder invloed van de figuur van Jezus van Nazareth beleven. In feite projecteren de auteurs hun eigen twijfel, onzekerheid, verontwaardiging tegenover onrecht of hun hunker naar rechtvaardigheid en innerlijke rust. Een paar keer beantwoordt de Messias niet aan het beeld dat ze zich van hem hadden gevormd.

In de poëzie ligt het enigszins anders. Het genre laat makkelijker toe de Passie uit te beelden of de inwerking van het mysterie op de dichter in zijn werk tot uitdrukking te brengen. Maar ook hier treft de leemte die tijdens de laatste decennia is ontstaan. Het bevestigt alleen maar de tanende invloed van kerk en geloof op het maatschappelijk leven in Vlaanderen, ofschoon de boodschap van Golgotha niets aan actualiteit heeft ingeboet.

eindnoot1
Fr. van Bladel s.j., ‘De Kerk in de Vlaamse roman’, in: J. Kerkhofs s.j. en J. van Houtte, De Kerk in Vlaanderen, Tielt, Lannoo, 1962, p. 513.

eindnoot2
Dat blijkt onder meer uit de bloemlezingen:
- Michel van der Plas, Religieuze poëzie der Nederlanden, Utrecht-Antwerpen, Het Spectrum (Prisma 119), z.j. (1955).
- Anton van Wilderode, En het Woord was bij God. Vijfhonderd religieuze gedichten uit de Nederlandse letterkunde, Tielt-Amsterdam, Lannoo, 1979.
eindnoot3
Niet te stelpen licht, samengesteld en ingeleid door Rudolf van de Perre, Leuven, Davidsfonds/Clauwaert, 1996.

eindnoot4
Deze tekst werd opgenomen in: Anton van Wilderode, Dienstbaar het woord, Tielt-Weesp, Lannoo, 1985, p. 359-382.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Rudolf van de Perre

  • Anton van Wilderode

  • Patrick Lateur

  • Fernand Florizoone