Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 51
Toon afbeeldingen van Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 51zoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23,03 MB)

Scans (94,17 MB)

XML (3,31 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
non-fictie/kunstgeschiedenis
non-fictie/muziek-ballet-toneel-film-tv


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 51

(2002)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 241]
[p. 241]

In en om de kunst

Fotografie

World Press Photo
Karel van Deuren

De World Press Photo 2001Ga naar eind(1) zoals de voorgaande edities, bestaat uit drie eenheden: een wedstrijd, tentoonstellingen in meer dan 35 landen en een boek-catalogus die alle het resultaat zijn van één enkele operatie. Het geheel is opgebouwd rond thema's: Hard Nieuws, Mensen in het Nieuws, Portretten, Kunst, Sport, Natuur en Milieu, Wetenschap, Reportage, ten slotte Dagelijks Leven waarin o.m. de Antwerpenaar, Tim Dirven, de Eerste Prijs kreeg met een reeks over Afghanistan waarin getoond wordt tot wat het dagelijkse leven in een land in oorlog, wordt herleid (zie Vlaanderen, jg. 51, 2002, nr.2, blz.127). Het thema Reportage sluit ook het boek en de tentoonstelling af.

Die rubricering van WPPhGa naar eind(2). komt grotendeels neer op een opsplitsing van de inzendingen volgens de behandelde thema's, waarbij een thema als kunst bijvoorbeeld geïllustreerd wordt met foto's van mode, sport of met een fotograaf en zijn werk, een danseres op de scene (F.M. Ibañez), het atelier van de Mexicaanse beeldhouwer G. Deblonde, de modeweek die samenvalt met het carnaval van Dakar: een festival van kleuren, modefotografie, - hoewel geen echte modefotografie, omdat ze alleen maar de show toont en mooie modellen. Feitelijk is de hele kunstfotografie vertegenwoordigd door documentaire fotografie. Afgezien van de ironische toets die niet mag ontbreken. In de rubriek Dagelijks Leven is het werk ondergebracht van Tim Dirven voor de onderscheiding in deze reeks. De tijd dat er in het beste geval een, twee of drie foto's werden ingestuurd uit België is voorbij. Voor het werkjaar 2001 zijn het er 28. Geprijsd en geprezen o.a. Tim Dirven, wiens beelden uit Afghanistan, - heel zachte, vertederende prenten zijn die de onmenselijkheid van de oorlog accentueren.

 

Het valt me te binnen dat Henri Cartier-Bresson, de halfgod van de fotojournalistiek - voor hij ging fotograferen - studeerde aan een academie voor beeldende kunsten. De vormelijke perfectie van zijn foto's is zeker mede daaraan te danken. Het was de tijd dat de reportagefotografie en de artistieke fotografie tot heel verschillende categorieën behoorden, - behalve dan die van Henri Cartier Bresson (HCB in de wandeling). Zijn foto's waren anders. Ze onderscheidden zich van de doorsnee reportagefotografie door een artistieke toets die de fotograaf van huis uit, zijn kunstopleiding, had meegebracht: nieuwsfotografie van een perfect opgebouwde vormgeving, knap gemaakt. Belangrijk was niet meer de juistheid van de compositie, de gulden snede, het evenwicht en het contrast, de nog leesbare transparantie van de lichte en donkere partijen, enz. Wat interessant was: dat de esthetiek in dienst stond van wat de mededeling was en wat de voorstelling betekende.

 

Specifieke kenmerken van de fotografie werden nu verabsoluteerd: echte fotografie kon de werkelijkheid natuurgetrouw weergeven, zoals dat door geen enkel grafisch medium gepresteerd kon worden. Hoe meer natuurgetrouw, hoe mooier.

Intenser is ook een nieuw genre dat zijn naam, foto-essay, ontleende aan de literatuur. De Duits- en Franstalige geïllustreerde tijdschriften trokken de nieuwe fotografie op kruissnelheid.

Zo werden fotografie van mode, sport, algemeen nieuws, maar evenzeer voor serieuze wetenschappelijke en industriële toepassingen, voor archivering, radiografie et-

De woorden en de begrippen

Persfotografie en fotojournalistiek zijn twee samenstellingen die, hoewel ze gevormd zijn door woorden die (ongeveer) dezelfde betekenis dekken, niet dezelfde betekenis hebben. Persfotografie is een woord dat dikwijls iets te haastig vervangen is door fotojournalistiek, wat niet steeds zonder meer mogelijk is. Persfotografie is fotografie die voor de krant geleverd wordt: als illustratie bij een tekst, artikel of fait-divers. De tekst is primair, de fotografie secundair. Fotojournalistiek is een vorm van berichtgeving d.m.v. fotografie (the photographic essay). De informatie wordt primair verstrekt door de fotografie; de tekst, dikwijls uitsluitend in de vorm van minder of meer uitvoerige onderschriften, is secundair. Persfoto's zijn bestemd voor de krant, de dagbladpers; de fotojournalistieke bijdrage bestaat meestal uit een reeks foto's, de reportage, die gepubliceerd wordt in het geïllustreerde weekblad. De inhoud van deze publicistische fotografie is de gebeurtenis met nieuwswaarde - oorlog, verkeersongevallen, natuurrampen, maar ook inhuldigingen van gebouwen, kransneerleggingen, royalty. Als de fotogra-fische verslaggeving uit een reeks foto's bestaat, is dat een reportage, maar niet alle reportagewerk is bestemd voor publicatie.; er zijn ook de reportages voor bijv. familiale doeleinden: huwelijks-, vakantie-, feest- of begrafenisreportages. De arbeidersfotografie (een historisch begrip, hoewel ze nog beoefend wordt) heeft ook dikwijls het karakter van de reportage; het gaat dan over werkomstandigheden, een stakingsactie e.d.m. Wat er als document rest van happenings, performances of andere conceptuele projecten is meestal ook alleen de fotografische reportage. Concerned photography is fotojournalistiek die zich afzet tegen objectiviteit en ‘emotieloze neutraliteit’ en daartegenover stelt ‘een intens medeleven en betrokkenheid met de evenmens en de wereld waarin hij leeft’. Documentaire fotografie heeft ook een overwegend informatieve functie; de studie van het behandelde onderwerp is voorafgegaan aan de fotografie die dan een illustratief karakter heeft. Als de fotografie een complementair karakter heeft, formuleert wat in een tekst niet formuleerbaar is, ontstaat een verrijkt genre. Een ruim begrip is dat van de live-fotografie: een vergelijkend woordgebruik dat ontleend is aan het radio- en televisiejargon en door B. Lohse omschreven wordt als fotografie ‘die uit het leven gegrepen is, niet geposeerd, niet vermooid’. De term is dus toepasselijk op (goede, want levendige) persfotografie, fotojournalistiek, reportagefotografie en ook wellicht op een bepaalde documentaire fotografie, in het algemeen ook op de zgn. feature-fotografie en dat is ruwweg reportagefoto- grafie zonder nieuwswaarde (bijv. reportages over oude ambachten, een bezoek aan een of andere zoo of een papierfabriek) met het accent op human interest (de menselijke toets) zoals die in kranten en weekbladen als versierend vulsel wordt gebruikt.

 

KvD

[pagina 242]
[p. 242]

cetera, kortom een eigen soort reportagefotografie. Ten slotte kon met fotografie ook kunst worden gemaakt, alsof die edeler was dan welke vorm van activiteit ook. De kunstfoto alsof er niets mooiers voor iedereen kon worden bedacht, de democratisering van de schoonheid. Je merkt het trouwens in het WPPH-boek: qua stijl is er slechts zelden fotografie, die niet de sporen draagt van die reportage.



illustratie

WPPh was een goed idee. Het was niet alleen bevorderlijk voor de kwaliteitsfotografie, maar ook voor de bestrijding van oorlog en slavernij, terwijl steeds meer gedacht wordt aan dood en geld dan aan vrede,-het zoetste woord van alle.

Erratum

In de bespreking van de film ‘Villa des Roses’ in het nummer 291 (blz. 183) worden twee citaten gebruikt uit het boek De Verlossing van W. Elsschot. Ze staan tussen aanhalingstekens maar de verwijzing naar het boek is ‘gesneuveld’. Een van de vele afwijkingen van de bewerking van boek naar film.

Muziek

‘Zingen is tweemaal bidden’ Sacrale muziek in en om Brugge 2002
Jaak Van Holen

‘Domine, ne in furore tuo arguas me... / Heer straf mij niet, al bent U woedend; sla mij niet, al bent U zo boos dat uw pijlen mij overvallen, het gewicht van uw hand mij neerdrukt.’ Met deze weinig opbeurende woorden begint psalm 38. Psalm die in de loop van onze westerse muziekgeschiedenis door menig componist werd getoonzet. Onder hen Josquin Des Prez (ca. 1440-1521), Andrea Gabrieli (1532/3-1586), Henri Desmarets (1662-1741) en Frank Agsteribbe (1968). De opdracht voor het schrijven van een psalmcompositie werd aan Agsteribbe toevertrouwd door de vzw ‘Christenen in Brugge 2002’, een groepering van gelovigen die ernaar streefde om het christelijke gedachtengoed en de christelijke cultuur uitdrukkelijk aanwezig te laten zijn in het verhaal van Brugge 2002. Hun streven kende een wisselend succes: een aantal van de voorgestelde projecten werd prompt in het officiële programma van Brugge 2002 opgenomen; het Officium-project bijvoorbeeld. Andere kregen er geen plaats in; het psalmenconcert bijvoorbeeld. De vereniging werkte dit laatste project dan maar op eigen initiatief verder uit en verwezenlijkte het uiteindelijk op 21 september jongstleden.

 

Psalm 38 van Frank Agsteribbe, De keuze voor psalm 38 is van Frank Agsteribbe zelf, getroffen als hij was door de tekst én door de toonzetting van Andrea Gabrieli die hij ten gronde leerde kennen tijdens concerten en een opname ervan met het Nederlands Kamerkoor en het Huelgas Ensemble o.l.v. Paul Van Nevel.

De tekstopbouw van psalm 38 kan model staan voor heel wat teksten uit het genre: als aanhef een troosteloos deprimerende beschrijving van verlatenheid en lijden van de mens; een bezinnings- en bekeringsmoment als keerpunt, als een lichtstip aan het eind van de tunnel (‘Heer, U kent mijn zuchten, mijn kermen is U toch bekend’), waarna - voortdurend toch weer vervallend in momenten van vertwijfeling en pessimisme - het vertrouwen terugkeert en uitgedrukt wordt in een smeekbede tot God (‘Haast U en kom mij te hulp, Heer, die mijn redding zijt.’), en eventueel, hoewel niet in 38, onverholen de lof gezongen wordt van de reddende God.

Precies deze accentverschuiving in de tekst is Agsteribbes leidraad geweest bij de uitwerking van zijn toonzetting voor vierstemmig gemengd koor, celesta, harp, 2 altviolen, 2 celli en contrabas. Een instrumentale bezetting die aansluit bij de tekst: een diep sonoor klankentapijt van de lage, donkere strijkers, vaak nog geïntensifieerd door heel dichte, dissonante samenklanken; harp en celesta, lichtflitsen in de drukkende duisternis.

Het werk is, net als Gabrieli's zetting - hier eindigt verder ook iedere vergelijking - vijfdelig. Het centrale deel van de compositie (tussentitel in de partituur: ‘stasimon: peripeteia’, d.i. tussenzang: ommekeer) begint bij het hierboven geciteerde scharniervers; hoop en verwachting als kern van de bijbelse boodschap, kern ook van de compositie. Delen 1, 3 en 5 zijn vocaal eenstemmig, met uitzondering van de laatste maten van 5 die eindigen met driestemmig vrouwenkoor. In de partituur heten die eenstemmige passages ‘cantus firmus’. Het gaat hier evenwel niet om een cantus firmus in de ‘klassieke’ betekenis van het woord, zijnde een reeds bestaande (vaak gregoriaanse) melodie die, al dan niet getransformeerd, fungeert als basis voor een nieuwe meerstemmige compositie. Cantus firmus verwijst hier slechts naar het melodisch opzet van de componist: het schrijven van een soort modern gregoriaans. Een flexibele melodie in eerder beperkte tessituur met veel modale wendingen schept een moeilijk te vatten, onbestemde, mystieke sfeer. De aanvangsmelodie op de tekst Domine ne in furore tuo arguas me komt verderop in het werk, in delen 2 en 4, enkele keren terug en ondergaat als een ‘echte’ cantus firmus ook transformaties die bij dergelijke compositietechniek zeer gebruikelijk zijn (de augmentatio bijvoorbeeld, het laten klinken van de oorspronkelijke melodie in langere notenwaarden, in deel 4). Dit alles verraadt zonder meer de grote voorliefde van de componist voor de oude muziek waarmee hij als uitvoerend musicus grondig vertrouwd is en waaruit hij ongeremd put voor zijn eigen composities: ‘Agsteribbe is een pomo in hart en buik.’, schreef eerder Yves Senden in dit tijdschrift (nr. 272, p. 183). De manier waarop de cantus firmus is uitgewerkt, onderstreept zeer adequaat de evolutie in de tekst, de geleidelijke opgang van negativiteit tot de hoop op en het vertrouwen in de genade, de roep van de mens tot God, van de aarde tot de hemel. De melodie evolueert namelijk heel plastisch van het lage naar het hoge vocale register: van bas in deel 1, over tenor-alt in 3 tot sopraan in 5. In deel 3 verschuift bovendien ook het melodische tooncentrum geleidelijk omhoog: van a over cis naar e; cis wordt hier enkele maten aangehouden als reciteertoon; ze is de middelste noot in de gebruikte tessituren die een perfecte spiegel vormen:

illustratie

[pagina 243]
[p. 243]

Gelijkaardige opwaartse beweging ook in de 1e altviool die uiteindelijk tot de grenzen van haar tessituur gevoerd wordt. Daartegenover maken harp en celesta een omgekeerde beweging: van hoog in deel 1 naar steeds lagere tessituur: een muzikaal chiasme, klankgeworden kruisstructuur.

De koorzettingen van delen 2 en 4 zijn vierstemmig, hoofdzakelijk zuiver homofoon, bestaande uit weinig meer dan grote en

illustratie
Componist Frank Agsteribbe en dirigent Ignace Thevelein [Foto: Jan Vernieuwe]


kleine tertsdrieklanken in vrije, niet klassiek tonale verbindingen die een wijdse, ongrijpbare sfeer creëren. In deel 2 plaatsen celesta en harp daartegen een wrange dubbele bourdon (b-fis / cis-gis) - de globale harmonische context is m.a.w. atonaal - in metrisch ongelijklopend ostinaat; strijkers spelen colla parte. Harp noch celesta in deel 4, en een veel grotere zelfstandigheid van de strijkerspartijen ten opzichte van het koor. Opvallend in de hele instrumentale uitwerking zijn de vele harmonisch-ritmische ostinaten (korte, obstinaat herhaalde formules). Ze maken de begeleiding tot een vrij ascetische achtergrond waartegen de tekst maximaal geprojecteerd kan worden. Terzelfdertijd verklanken ze het universele, het tijdloze van de tekst, de onontkoombaarheid, het onlosmakelijk vastgeketend zitten aan de aardse ellende.

Tegenover expressie van de tekst in de grote lijnen, zitten in de partituur ook elementen die woorden, zinnen en tekstfragmenten kleinschalig, als madrigalismen, in evidentie plaatsen. De korte canonische inzetten bijvoorbeeld in het overigens homofone tweede deel, op de woorden ‘Miser factus sum’; bovendien is dit tekstfragment, op het slotvers na - het gelijkmatig herhalend scanderen van ‘Ne derelinquas me Domine Deus meus / Mijn God, laat mij niet in de steek’, cirkelend rond het akkoord van A, maar het nooit expliciet ponerend, als een open smeken, vol van nog onbeantwoorde verwachting - het enige tekstdeeltje dat even herhaald wordt; woorden en lettergrepen worden soms door rusten van elkaar gescheiden en daardoor benadrukt: non / est / pax en af- / flic- / tus; in deel 3 wordt het eerste sprankeltje hoop ondersteund door de geleidelijke ritmische verbreding van enkele ostinaten; deel 4, ‘En ik speel de dove die niet kan horen of de stomme die geen mond open doet’, begint a cappella...

Alle in deze compositie ingezette middelen zijn berekend op maximale expressie van de tekst. Het resultaat is een ijzingwekkende compositie die boeit tot de laatste noot, die de luisteraar meesleept in een sobere, etherische klankenwereld, een compositie als een mystiek gebed.

 

De versies van psalm 38 van Andrea Gabrieli en van Frank Agsteribbe waren het centrale gegeven waarrond het psalmenconcert van 21 september in de Sint-Salvatorkathedraal in Brugge, door het Collegium de Dunis o.l.v. Ignace Thevelein, was opgebouwd. Beide versies fungeerden a.h.w. als het scharnier, als de ‘peripeteia’ in een consistent concertprogramma dat, als psalm 38, evolueerde van uiterste verslagenheid (psalm 6, Ach Herr, straf mich nicht in deinem Zorn, in dubbelkorige zetting van Schütz) naar het hoopvolle gebed van psalm 31, In te Domine speravi, versie van Clemens non Papa (met daartussen ook nog werk van Gombert en De Rore) en ten slotte culmineerde, als katharsis, sterker en gedurfder dan psalm 38, in Singet dem Hernn ein neues Lied, eveneens van Schütz.

Officium

Geleidelijk aan werd in de vierde eeuw vorm gegeven aan wat men later het kathedraalofficie noemde. Het was in eerste instantie een zaak van clerici en gelovigen die dagelijks samen gebedsdiensten hielden waarvan liederen, psalmen, lezingen en gebeden de hoofdbestanddelen vormden. Terzelfdertijd ontwikkelde zich ook het monastieke officie waaraan de leken geen deel hadden. Mettertijd verdween het kathedraalofficie zo goed als helemaal uit de katholieke traditie. Geïnspireerd door de in anglicaanse traditie toch voortlevende evensong, en uitgaand van een nauwelijks in praktijk gebrachte aanbeveling van het Tweede Vaticaans Concilie om het gemeenschappelijke vieren van de vespers - een van de gebedstijden uit het officie - op zonen feestdagen weer in te voeren, wil het Officium-project spiritualiteit en artistieke beleving hand in hand laten gaan. In een traditioneel schema wisselen koorzang, gemeenschapszang en een enkele lezing elkaar af, eventueel wordt instrumentaal uitgevoerde muziek ingelast. De publieke belangstelling én actieve deelname aan dit gebeuren in het kader van Brugge 2002 getuigen van een reële nood aan dergelijke liturgische zingend-biddende samenkomsten van niet-eucharistische aard. Of deze intense beleving door de aanwezigen afhankelijk is van de traditionele structuur - openingsvers, hymne, twee psalmen, lofzang uit het Nieuwe Testament, Schriftlezing, korte beurtzang, Magnificat, voorbeden, Onze Vader, slotgebed en slotformule - dan wel van het overrompelend gemeenschapsgevoel dat zingend bidden kan teweegbrengen en/of de artistiek verantwoorde uitvoering ervan, is een open vraag. De uitgave, eveneens met de steun van Brugge 2002, van een boekGa naar voetnoot* (inmiddels reeds aan een tweede druk toe) dat wel een aantal muzikale bouwstenen uit diverse katholieke en protestantse tradities aanreikt, maar geen ‘alternatieve’ structuren - wil meehelpen om dit initiatief buiten Brugge van start te laten gaan.

[pagina 244]
[p. 244]

Een gelauwerde Lucien Posman
Simonne Claeys

Een nieuwe vijftiger, opvallend onopvallend alsof hij door Permeke is ontworpen en nadien in maatpak is gezet: Lucien Posman. Nu en dan barst hij als een lachvulkaan uit, en zijn bril schijnt daartegen bestand te zijn. Hij is degelijk en gepoot, maar toch bevlogen en buitengewoon actief. Voor ons is hij wel componist zonder meer, maar voor de bedrijvige Rode Pomp is hij artistiek directeur, hij is redacteur van de Nieuwe Vlaamse Muziekrevue en zet zich in voor het ECCG ofte Europees Componisten Collectief regio Gent. En als je het hem vraagt, is hij misschien nog op de eerste plaats de gelukkige echtgenoot van Karen, ook musicus overigens, en vader van twee lieve dochters Marie en Emma.

In een tijd waar oorlogsdreiging dagelijks op het menu staat en cultuur als onbelangrijk wordt beschouwd en behandeld, is het voor de componist niet zo evident om het hoofd koel te houden. Het componeren is een luxeartikel geworden en zoals elke Vlaamse componist moet hij zijn brood op een andere manier verdienen. Gelukkig staat dat in Lucien Posmans geval wel dicht bij componeren. Hij doceert aan de Hogeschool van Gent.

Posman is in hart en nieren een Gentenaar ondanks het feit dat hij in Eeklo werd geboren en als knaap opgroeide in Maldegem. Hij studeerde aan de conservatoria van Antwerpen en Gent. In Antwerpen was het bij Nini Bulterys. Daar werd hij beloond met een eerste prijs contrapunt en fuga. Gent was vooral belangrijk voor de compositielessen die hij volgde bij Roland Coryn. Lucien componeerde voor instrumentale ensembles, een symfonie, een opera, vijf cantates en een ‘cantatine’. Hij is zelf een mooie bariton en kent als geen ander de mogelijkheden van de stem. Hij houdt van zingen en zong als knaap al in diverse koren, later ook in het Brussels kathedraalkoor o.l.v. Eric Van Nevel, en hij is nog steeds actief in Novecanto, een moedig liefhebberskoor dat gedirigeerd wordt door Katrijn Friant. Bij uitvoeringen van het Motet in d of Beba Coca- Cola van Gilberto Mendes kon men Luciens stem op het kritieke moment van de compositie goed herkennen. Ervaring als koordirigent kreeg hij telkens Katrijn van een baby ging bevallen. Zanglessen volgde hij bij Erika Pauwels en Zeger Vandersteene. Lucien liet zijn prachtige stem, begeleid door de pianist Katrijn Friant in Gentse cultuurcafés weerklinken in liederen van Charles Ives. Wat zou Ives het toegejuicht hebben!

 

Hercules Haché, the Adventure of a Professor, een opera in drie bedrijven en uitgewerkt in zevenentwintig scènes, was de laatste compositie die hij schreef als student compositie. Met dit grote werk behaalde hij een schitterend einddiploma. Dank zij de concertorganisatie Muzikon die Johan Huys in het conservatorium in het leven had geroepen, kon deze opera met de studenten van Het Nieuw Conservatoriumensemble uitgevoerd worden. Roland Coryn, leraar compositie

illustratie
Partituurfragment van ‘My pretty Rose Tree’ van Lucien Posman


en dirigent van die opera, schreef nog naar aanleiding van zijn vijftigste verjaardag: een werk met inhoud, drama en humor gecomponeerd in een nieuw klinkende muzikale taal, boordevol fantasie en met de grote eigenschap voor toneel te zijn gedacht.

Hercules Haché naar een libretto van André Posman in Engelse vertaling van Marianne Posman gaat over een gestoord bewustzijn dat op zoek is naar een toestand van evenwicht en rust.

Dit speelt zich af in verschillende lagen. Muzikaal heeft elk personage een eigen stijl die gedurende het verloop kan wijzigen. Het koraal O hoofd vol bloed en wonden, een melodie die zijn moeder vaak zong, gebruikt Posman als leidmotief voor professor Hercules. De rol van de reddende engel is gebaseerd op drieklanken.

 

Symfonie één, opgedragen aan Karen, bestaat uit vijf korte delen die in elkaar overgaan. De opvallende fluiter die midden de symfonie optreedt is een nostalgische herinnering aan zijn vader die zeer mooi kon fluiten. Het basismateriaal zijn drieklanken die op een complexe manier gebruikt worden. Het werk werd bejubeld in Sint-Petersburg.

 

In Posmans oeuvre overheerst het vocale element. Voor de teksten komt hij onder meer terecht bij Horatius, Hugues C. Pernath, Ingeborg Bachmann, Hans Van Heirseele, Guido Gezelle, Hubert Courtens, maar zijn lievelingsdichter is ongetwijfeld William Blake.

De Engelse dichter, schilder, visionair, graficus, illustrator en uitgever van eigen werk William Blake was een uitzonderlijk figuur tijdens de Verlichting en het ontluikend industrialisme. Hij was een vrijdenker in alle opzichten, anti-kerks, een anti-monarchist, en een man met profetische gaven. Het occulte van de spiritualiteit trok hem aan en hij creëerde een kunst van visionaire helderheid. De bijbel was zijn leermeester. De liefde tot het werk van William Blake is een constante in Posmans oeuvre. Het begon al in 1986 met de 5 Songs of Experience voor stem en piano, liederen waarmee hij de Muizelhuiswedstrijd voor kamermuziek won. Twee jaar later volgden 5 Songs of Experience for Choir en 5 Songs of Experience voor hoge stem, hobo en piano. In 1996 schreef Posman 10 Songs of Experience in opdracht van het Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen. Het zijn tien liederen voor gemengd koor die hij schreef voor Novecanto. Welcome Stranger to this Place is een

[pagina 245]
[p. 245]

kerstcantate voor solisten, gemengd koor en instrumenten.

De laatste twee jaren alleen al componeerde hij nog zes werken op teksten van zijn geliefde dichter.

The Book of Los is een cantate voor sopraan, fluit, piano en gemengd koor gecomponeerd in 2000 in opdracht van Kalliope o.l.v. Sabine Haenebalcke. Los stelt de scheppende verbeeldingskracht voor, maar

illustratie
Componist Lucien Posman met zijn dochters Marie en Emma


wordt overheerst door Urizen die de rede vertegenwoordigt. Hetzelfde jaar kreeg hij de opdracht van de Internationale Koorwedstrijd van Vlaanderen-Maasmechelen om twee verplichte werken te schrijven. Het werden weer Blakeliederen: To Morning voor gelijke stemmen en To the Evening Star voor gemengd koor. In opdracht van Joint Venture - Festival van Vlaanderen Antwerpen 2001 - schreef Posman een cantate voor mezzosopraan en

illustratie
Componist Lucien Posman gefotografeerd tijdens zijn bezoek aan Rusland


instrumentaal ensemble The Book of Thel naar het gelijknamige verluchte boek van William Blake uit 1789. Het is het eerste van Blake's vier profetische boeken. Hierin vertelt Blake over Thel, een herderinnetje dat de wijde wereld intrekt. Ze praat met een lelie, een wolk, een worm en een stuk klei die alle vergankelijk zijn, en deel uitmaken van de cyclus van dood en wedergeboorte. Maar het berusten in het sterfelijke versterkt Thels angst en ze keert terug naar de plaats waar haar ontdekkingstocht begon. The Mental Traveller is een cantate voor sopraan en blokfluittrio, een opdracht van Apsara en Hang your Serious Song noemt Posman een cantatine voor bariton, contrabas, piano en koor.

 

Zoals Charles Ives en William Blake belet de bevlogenheid van Posman zeker geen humor. Veel titels kunnen dat illustreren. Het begint al met de eerste compositie 12 dodecafonische Schietgebeden. Het zijn twaalf korte pianostukjes die samen één minuut duren. Hij noemt het een homeopathisch middel tegen de dodecafonie. Misschien niet humoristisch, maar toch geestig, is de mysterieuze titel X. Het betekent tien, maar is ook een kruising van materiaal dat verdwijnt en nieuw materiaal toevoegt. Vol au vent, een werk in samenwerking met Frank Nuyts, voor tuba en piano verwijst niet uitsluitend naar de tuba maar ook naar Vol de Nuit van Saint-Exupéry. In 1986 componeert hij Oeioeioeioeioei voor piano. Het is een verplicht werk voor de Nationale Muziekwedstrijd van het Gemeentekrediet van België en spontaan stelt hij zich de vraag: Oeioeioeioeioei, hoe zal men het uitvoeren? wat heb ik nu geschreven? De titel van zijn enig strijkkwartet O! Zon, kan men ook als ozon lezen. In Geen noodt, sapperloodt! voor fluit en strijkkwartet verwijst hij naar het wankele en onvoorspelbare platform waarop het klassieke muziekleven zich handhaaft: de noot in nood.

 

Erik, Gustav, Maurice, Arnold, Scott, Igor, Charles, Claude en ‘De Dwaze Maagd’ is één van zijn grotere werken voor kamerensemble. Het is een nonet voor 2 hobo's, 2 klarinetten, 2 fagotten, 2 hoorns en contrafagot, waarin hij bewerkte citaten gebruikt van Satie, Mahler, Ravel, Joplin, Stravinsky, Ives en Debussy. ‘De Dwaze Maagd’ refereert naar het beeldhouwwerk van Rik Wouters. De luisteraar herkent fragmenten uit Das Trinklied vom Jammer der Erde, Ma Mère l'Oye, Pierrot Lunaire en aan het slot In Flander's Fields, en nog veel, veel meer.

 

Posman is niet alleen sterk in allusie en humor, maar ook in het narratieve. Composities met een programma zoals Le Conte de L'Etude Modeste is een pianostudie die hand in hand loopt met de schilderijententoonstelling van Modest Moessorgski. Het is het verhaal van Modeste, een pianostudie die er na honderd jaar genoeg van krijgt in de schaduw van haar partituurgenoot te staan en op zwier gaat. Het Arco Baleno Ensemble gaf aan verschillende Vlaamse componisten een opdracht om een dier naar keuze in muziek te vertalen voor een project rond Carnaval des Animaux. De Pauw, geen slak wat zijn dochter Emma wou, maar Maries keuze werd zijn bijdrage, een bijdrage die erg in de smaak valt bij de kinderen, niet het minst door het verhaal en de schitterende klanknabootsing van de pauwenroep.

 

Posmans composities worden ook in het buitenland gespeeld: Nederland, Duitsland, Frankrijk, Denemarken, Roemenië, Hongarije, Slowakije, Rusland, en in Brazilië en Noord-Amerika. Vele van zijn werken kan

[pagina 246]
[p. 246]

men nu op cd vinden en meer informatie over zijn cd's vindt men op internet onder The Living Composers Project.

Een nieuwe cd met Blakecomposities wordt voorbereid door het Goeyvaerts Consort o.l.v. Marc M. De Smet en komt uit op het label Cyprès.

Momenteel werkt hij aan een compositie voor piccolo en piano, en verder op het agenda staat werk voor orgel, voor Ex

illustratie
Cover van de programmabrochure voor de creatie op 27 maart 1998 van ‘Songs of Experience’ van Lucien Posman


Tempore, voor Arco Baleno, en wellicht nog een kameropera?

 

Lucien Posman noemt zichzelf een neonormalist waarmee hij het hanteren van een gewone taal bedoelt met als resultaat een aangename muziek. Dit gewone is dan wel gekruid met Posman-maniertjes. Pos-maniërisme dus, in zijn woorden. Zijn volledig oeuvre kadert in het postmodernisme.

Hoewel hij in zijn eerste composities graag met mathematische verhoudingen werkte (Symfonie één, De laatste hooivracht) is er de laatste jaren meer ruimte voor het spontane. Toch een voordeel om een jaartje ouder te worden? Felicitaties en ad fundum!

Werkenlijst

1984
12 dodecafonische Schietgebeden voor piano (1′)
22 voor cello (5′)
X voor hoorn (5′)
Vol au Vent voor tuba en piano (5′) (in samenwerking met Frank Nuyts)
Hitler (T: J.A. Deelder) voor zang, slagwerk en hobo (2′)
1985
Teth, trio voor fluit, hobo en contrabas (5′)
Gamaka voor klarinet (5′)
Ode XXXII (T: Horatius) voor gemengd koor, sopraan en instrumentaal ensemble (20′) (in samenwerking met O. Van Geert en D. Gistelinck)
1986
5 Songs of Experience (T: W. Blake) voor middenstem en piano (12′) (+ versie voor sopraan)
Introduction; Earth's Answer; The Fly; Nurses
Song; Ah! Sun Flower
Oeioeioeioeioei voor piano (8′)
Trio voor viool, cello en piano (12′)
1987
Wheel within Wheel... (T: W. Blake) concerto-cantate voor sopraan, trombone en instrumentaal ensemble (17 instrumenten) (25′)
1988
5 ‘Songs of Experience for Choir’ (T: W. Blake) (12′) The Human Abstract; The Sick Rose; London; The Angel; The Voice of the Ancient Bard
5 ‘Songs of Experience’ (T: W. Blake) voor hoge stem, hobo (clar) en piano(10′)
A little Boy Lost; My Pretty Rose Tree; The Lilly; The Garden of Love; A little Girl Lost
Ik treur niet (T: Hugues C. Pernath) voor middenstem en instrumentaal ensemble (15 musici) (5′)
Wachten op de Molenberg voor viool (8′)
Marsyas' Zwanezang op sax voor saxofoon (5′)
1991
Hercules Haché, the adventure of a professor! opera in drie bedrijven
voor 8 solisten en instrumentaal ensemble (150′)
Libretto van André Posman in een Engelse vertaling van Marianne Posman
1993
Paris (T: Ingeborg Bachmann) lied voor 2 stemmen: één die spreekt en één die zingt (5′)
En als het week-eind is (T: D. Pauwels), Marche des forces Majorettes: ‘Belleforte’ (8′)
1994
The Elephant (T: H. Van Heirseele) voor sopraan, dameskoor, herenkoor en piano (2′)
De laatste Hooivracht voor fluit, basklarinet, marimba, piano, viool, altviool en cello (10′)
1995
Vics vinnig zwaaien, huldecanon voor Vic Nees
1996
10 ‘Songs of Experience’ (T: W. Blake) 10 liederen voor gemengd koor (30′)
The Clod & the Pebble; Holy Thursday; The little Girl Lost; The little Girl Found; The Chimney Sweeper; The little Vagabond; Infant Sorrow; A Poison Tree;
To Tirzah; The School Boy
Symfonie één (15′)
1997
O! Zon voor twee violen, altviool en cello (15′)
Geen noodt, sapperloodt!, kwintet voor fluit (pcfl.alto) en strijkkwartet (15′)
De Vermoeienis (T: J.-F. Fransen), Aria mit Veränderungen, voor zang, piano en de volksmassa (5′)
1998
Blaaskwintet voor fluit, hobo, klarinet, hoorn in f en fagot (15′)
Gij Rookers, gij snuivers (T: G. Gezelle) voor hoge stem en piano (1′)
Slaapcanon voor de kwelgeest voor 3 fluiten (2′)
1999
...een gevoel van raam, (haikoes van H. Courtens) voor hoge stem en piano (15′)
Ebaux voor fluitsolo (5′)
Welcome Stranger to this place (T: W. Blake) kerstcantate voor sopraan, mezzosopraan, tenor, gemengd koor, 2 fluiten, 2 hobo's, 2 fagotten en vierhandig piano (20′)
Erik, Gustav, Maurice, Arnold, Scott, Igor, Charles, Claude en ‘De Dwaze Maagd’, nonet voor 2 hobo's, 2 klarinetten (bes), 2 fagotten, 2 hoorns en contrafagot (5′)
Op Hol voor cello en fagot (2′)
Kosovo (haikoe van T.E. Kiševic), canon
2000
The Book of Los (T: W. Blake) cantate voor sopraan, fluit (a.fl./Pc), piano en gemengd koor (28′)
Le Conte de L'Etude Modeste voor piano (8′)
To Morning (T: W. Blake) voor gelijke stemmen (5′)
To the Evening Star (T: W. Blake) voor gemengd koor (5′)
Pizziola & Pizziello voor altviool en cello (2′)
2001
De Pauw voor fluit/picc, clar sib, xylofoon, strijkkwartet en 2 piano's (5′)
The Book of Thel (T: W. Blake) cantate voor mezzosopraan, fluit, klarinet sib, marimba en Glockenspiel, viool, altviool, cello en piano (28′)
Happy Birthday to LUCIEN verjaardagsgeschenk voor Lucien Goethals (1′)
2002
The Mental Traveller (T: W. Blake) cantate voor sopraan en blokfluittrio (T: W. Blake) (10′45″)
Hang your Serious Song (T: W. Blake) cantatine voor bariton, contrabas, piano en koor (2′60″)
For Gilberto Mendes (8 = 0 = 80) kwintet voor fluit, basklarinet, piano, viool, altviool en cello (6′)

Attentie! Attentie!

Op woensdag 26 maart 2003 vindt in Brugge de voorstelling plaats van het themanummer Vlaanderen-Toscane (2003/1). Dit gebeurt met een grandioos banket in de Hotel- en Toerismeschool Spermalie. Iedereen kan hierbij aanzitten. In het volgend nummer vindt u een uitnodiging.

[pagina 247]
[p. 247]

Architectuur

ModeNatie Antwerpen
Marc Dubois

Met ontwerpers als Ann Demeulemeester, Walter Van Beirendonck en Dries Van Noten kreeg Antwerpen terecht een plaats op de wereldkaart van de mode. Na de grote manifestatie ‘Mode 2001 Landes-Geland’ wilde de stad zich nog sterker profileren als Europese modestad. Iedereen kent de namen HessenNatie en KatoenNatie, de dynamische havenbedrijven die Antwerpen tot een werelddraaischijf maken van de handel. Naar analogie koos men voor het woord ModeNatie om de bundeling van initiatieven rond mode te benoemen.

De ModeNatie is een uitzonderlijk project geworden waarin zowel de stad, de provincie, de Vlaamse Gemeenschap als de privésector participeren. Als huisvesting gaf de stad een monumentaal 19de-eeuws hoekpand aan de Nationalestraat, nabij de Groenplaats. Het gebouw werd opgetrokken in 1894 als Hotel Central en werd rond 1910 de hoofdzetel van de Antwerpse Gasmaatschappij. Architecte Marie José Van Hee (o1950) kreeg de moeilijke opdracht om dit complex te verbouwen tot onderkomen voor de verschillende partners. Naast de toegangsruimte en een polyvalente zaal is er op de begane grond de bookshop Copyright en een restaurant, beide ingericht door Vincent Van Duysen. Om voldoende licht te bekomen werd op de benedenverdieping een nieuwe binnenpatio aangebracht. Op de eerste verdieping bevindt zich het ModeMuseum (MoMu) van de Provincie, daarboven de ruimtes voor het Flanders Fashion Institute en de bibliotheek. De basiscollectie van het MoMu is het voormalig Textiel- en Kostuummuseum Vrieselhof van de Provincie Antwerpen. De studenten en docenten van de ModeAcademie kregen op de bovenste verdieping hun lokalen met een mooi uitzicht op de stad. Alle onderdelen geven uit op een hoge binnenruimte, een oase van licht waarin een monumentale trap alles met elkaar verbindt. De indrukwekkende trappenpartij is de slagader in het interieur, een verticale catwalk. Van Hee is erin geslaagd de vermenging van functies te combineren met een openheid in het interieur.

De buitengevels zijn respectvol behouden. De grootste ingreep situeert zich op de begane grond, een nieuwe passage tussen de twee straten die tevens de toegangspartij accentueert. Met een grote beheersing heeft Van Hee de complexiteit van het programma weten te vertalen in een helder gebouw. Geen ingreep met een schreeuwerig of exhibitionistisch gebaar, het is een transformatie waarbij de kracht en het sensueel genot van de ruimte primair werden gesteld. Voor deze ingrijpende transformatie kon Van Hee een beroep doen op Dirk Jaspaert, één van Vlaanderens meest getalenteerde raadgevende ingenieurs.

De stimulerende kracht achter de ModeNatie is Linda Loppa, nu ook intendant van het MoMu. Zij wil met haar equipe dit centrum uitbouwen tot een ontmoetingsplaats voor iedereen die gepassioneerd is door mode in de ruimste benadering. Het MoMu is niet exclusief het museum van de Antwerpse modeontwerpers, het wil verleden en toekomst van de mode naar een groot publiek brengen. De ModeNatie is een schitterende aanvulling van de Antwerpse cultuurinfrastructuur, samen met het Designcenter De Winkelhaak dat ook in het najaar 2002 in gebruik werd genomen, een gebouw van de jonge architecten Coby Manders & Filip Pittillion.

 

Naar aanleiding van de opening van het MoMu (Nationalestraat 36, 2000 Antwerpen, tel. 03-470 27 70) verscheen bij Ludion het boek ‘Backstage’ waarin de eerste krijtlijnen van het nieuw museum worden uitgezet. Naast een toelichting bij de collectie vindt men in het boek een overzicht van Belgische mode geschreven door Agnes Goyvaerts en een kort essay over het gebouw. De ModeNatie is de eerste grote realisatie van Marie-José Van Hee. Haar oeuvre bestaat hoofdzakelijk uit woningen en voorbeeldige verbouwingen. In 1997 kreeg

illustratie



illustratie
ModeMuseum in Antwerpen: exterieur en interieur [Foto's: Jacques Sonck]


zij samen Paul Robbrecht en Hilde Daem de tweejaarlijkse Vlaamse Cultuurprijs voor Architectuur. Haar eigen woning werd in 1999 genomineerd voor de 6de Mies van der Rohe Award for European Architecture in Barcelona. Eind dit jaar verschijnt bij Ludion een monografie over het werk van deze prominente dame van de architectuur in Vlaanderen, een publicatie met essays van Kristiaan Borret en prof. André Loeckx.

 

Tot 16 februari 2003: Expositie ‘Backstage / Achter de schermen’, een selectie uit de collectie met Bob Verhelst als vormgever. Zie ook: www.momu.be & www.winkelhaak.be

[pagina 248]
[p. 248]

Beeldende kunst

Ik wil mezelf niet verloochenen Over het werk van Joke Demeyere
Jooris van Hulle

Een nooit eindigende uitdaging aan de verbeelding: zo kunnen de glassculpturen van Joke Demeyere (o1962) worden omschreven.

illustratie
Joke Demeyere, Contemplatie, 1999, Ø 45 cm


Met haar composities in blauw schept zij een eigenzinnige wereld van vormen, die in hun onveranderlijkheid - die van de cirkel en het vierkant - telkens weer in een nieuw en vernieuwend perspectief worden geplaatst.

Tijdens haar opleiding aan het Sint-Lukasinstituut in Gent volgde Joke Demeyere Monumentale Kunsten, specialisatie glaskunst en restauratie. Toch koos zij van bij haar debuut als glaskunstenares, gedreven door haar bewondering voor het werk van o.a. Felix De Boeck, voor de abstracte vormentaal die haar oeuvre nu al bijna twee decennia lang beheerst. Geometrie, symmetrie, eenvoud en perfectie vormen het kader voor een artistieke ontwikkeling die hoe dan ook blijft fascineren.

Op haar zoektocht naar uitgepuurde schoonheid en sereniteit combineert Joke Demeyere haar creativiteit met de eis van ambachtelijke perfectie. Vertrekpunt voor haar glasobjecten is het Franse mondgeblazen plaquéglas, waarbij de flinterdunne emaillaag tal van mogelijkheden biedt bij het zandstraalproces. Het technische procédé waarop haar werk is gebaseerd, oogt relatief eenvoudig: op de glasplaat wordt plakfolie aangebracht. Daarop wordt manueel het gewenste patroon uitgetekend dat daarna met cuttermes, passercutter en meetlat wordt uitgesneden. In de straalcabine wordt met behulp van zandkorrels onder hoge druk - een precisiewerk omwille van de broosheid van het glas - de blauwe emaillaag van de open glasdelen weggehaald. De vlakke gezandstraalde glasplaat wordt daarna in een pasvorm van keramiek of ijzer, die met een anti-kleeflaag is geprepareerd om het stukspringen van het glas te voorkomen, geplaatst en gedurende

illustratie
Joke Demeyere, Schaal, 1996


24 uren in een oven verhit.

Vertrekkend van een vooraf bedacht patroon, de basisvorm van het kunstwerk, worden op die manier licht en transparantie uitgespeeld tegen kleur, vlak en lijn. In haar objecten zoekt Demeyere permanent de dialoog op: die tussen cirkel en vierkant, maar evenzeer die tussen gekleurde en niet-gekleurde deelvlakken die in hun onderlinge relatie de spankracht van ieder werk afzonderlijk bepalen.

In haar evolutie is Joke Demeyere iedere keer weer een stap verder gegaan in het proces van uitzuivering van de vormen en van het materiaal. In haar eerste werken werden vaak grillige textielstructuren aangebracht, die uitgerafeld werden, op glas gekleefd en daarna tot op zekere hoogte weggestraald. Vaak kwamen daarbij rode accenten voorop te staan. Later zal de strenge vormentaal zijn definitieve intrede doen en zal het rood alleen nog sporadisch het blauwe vlak doorbreken.

Daarnaast groeit zij in haar werk ook langzaam maar zeker weg van de glas-in-loodstructuren en wordt de glasplaat in haar geheel drager van de boodschap die zij wil overbrengen.

Binnen het kader van deze ontwikkeling die zij zelf als nooit beëindigd beschouwt, tekenen zich een aantal thematische lijnen af, die vooral te maken hebben met het exploreren van de gebruikte grondvormen. In wat omschreven kan worden als ‘reeksen’ overweegt nu eens het vierkant, dan de cirkel, of creëert zij een aantal uitgesproken op het verticale gerichte werken.

Een coherent oeuvre

In de eerste plaats zoekt Joke Demeyere in haar werk de confrontatie: die tussen de

illustratie
Joke Demeyere, Glasobject - schaal, 2000, Ø 48 cm


vormen, of, vertrekkend vanuit de grondvormen, de confrontatie tussen het kunstwerk en de omgeving waarin het wordt geplaatst. Vaak immers maakt zij ontwerpen voor de integratie van glasstructuren in privé-interieurs. Het blijft voor haar een boeiend proces om ook binnen die vorm van toegepaste kunst haar eigen taal te spreken. Ook hier immers zoekt zij de dialoog: letterlijk, wanneer het gaat om het bespreken van het ontwerp dat zij voorlegt, figuurlijk in de manier waarop zij, zonder zichzelf te verloochenen, haar werk op een fundamentele en diepgaande manier aanwezig stelt in een interieur.

Benaderen wij het werk van Joke Demeyere vanuit deze invalshoek, dan dringt zich de vraag op naar de spanning die op dit punt ontstaat tussen functionaliteit en directe bruikbaarheid aan de ene kant, en anderzijds de louter op de schoonheid gerichte ervaring. Altijd is het haar betrachting geweest haar werk voor een zo breed mogelijk publiek toegankelijk te maken. In die zin zijn de kleinere schalen, die als proefmodel worden gemaakt, vaak een stapsteen die naar de kunstobjecten moeten leiden: de grote schalen, die op plexi voet worden gemonteerd, en de glasobjecten op stalen raam. In het aanwenden van beide ‘vreemde’ materialen, plexi en staal, verleent zij

[pagina 249]
[p. 249]

het basismateriaal, dat hoe dan ook glas is en blijft, een bijkomende dimensie. Vaak wordt op die manier ook de aanzet gegeven tot het ontwerpen van veelluiken. Met een verwijzing naar het contemplatieve gaat haar voorkeur daarbij in de eerste plaats uit naar monumentale drieluiken, gecomponeerd op de cirkel- of vierkantstructuur.

Kerkraam

In 1996 behaalde Joke Demeyere aan Sint-Lukas in Gent - als aanvulling op haar diploma - de graad van ‘meester in de beeldende kunst’ met optie driedimensionale vormgeving-glaskunst. Voor het behalen van deze titel, die haar meteen toelaat

illustratie
Joke Demeyere, Ontwerptekening ‘Jubileumraam’ 125 jaar St.-Elooisparochie, Kortrijk


ook in het Hoger Kunstonderwijs aan de slag te gaan, maakte zij een verhandeling over het werk van Marc Chagall, die o.m. een reeks kerkramen ontwierp.

Voor de Sint-Elooiskerk in Kortrijk, die nu 125 jaar bestaat, ontwierp Joke Demeyere een bijzonder origineel kerkraam, dat binnen de voorliggende structuur van het gebouw toch een eigen taal spreekt. Blauw - haar kleur - wordt erin gerelateerd aan het geel dat dominant aanwezig is in de middenbeuk, terwijl anderzijds de lettertekens die in het raam worden aangebracht, een bijna letterlijke dialoog aangaan met de strakke lijnstructuren die het geheel omvatten. En ten slotte, vanuit een soort derde tweedeling die aan de basis ligt van het ontwerp, lopen de licht-donkereffecten die in de blauw-gele structuur tot leven worden gewekt, over in het opalen, schemerig blijvend gedeelte aan de andere zijde van het raam. Spreken en zwijgen, openheid en bezinning vloeien in dit werk harmonieus in elkaar over. Met dit raam schrijft Demeyere zich ook bewust in in de christelijke traditie: het geheel roept herinneringen op aan de kazuifel die de priester draagt bij de vieringen, terwijl de lijnenstructuur in zijn totaliteit naar het kruis verwijst. En ook de tekst die in het raam wordt aangebracht, is zonder concreet leesbaar te worden, geconcipieerd vanuit een welbepaalde filosofie: ‘Zijn woord gaat verder’.

 

Zo evolueert ook het werk van Joke Demeyere steeds verder op de weg van het uitpuren van de vormentaal. Geduldig zoekt en experimenteert zij met vorm en techniek. Recent nog volgde zij een aantal workshops pâte de verre, vooral dan met de bedoeling na te gaan wat ruimtelijk gezien kan en niet kan via deze specifieke techniek. Een uitdaging die zij wil aangaan; maar vooral dan vanuit de idee die nu al jarenlang haar werk bepaalt: een idee van verstilde contemplatie, vanuit de overtuiging dat het zinvoller is vragen te stellen dan een omlijnd antwoord te formuleren.

Klimts landschappen
Julien Vermeulen

Nog tot 23 februari 2003 loopt in het Belvedere in Wenen (Prinz Eugen-Strasse, 27) de tentoonstelling ‘Landschaften’ van Gustav Klimt. Ondertussen is de stad zelf in de greep van een echte Klimt-hype die de motieven uit zijn werk op allerlei manieren en in de meest vreemdsoortige gadgets commercialiseert. De tentoongestelde landschappen omvatten een vijftigtal voorstudies en doeken die uit heel uiteenlopende verzamelingen bijeengebracht werden. Vooral de inkleding van het oeuvre in de context van Klimts leven en de confrontatie met werken van andere symbolisten en pointillisten maken het overzicht dubbel boeiend. De echte fans van de kunstenaar kunnen met de nodige idolatrie zijn fameuze schildersmantel, zijn verrekijker en allerhande ansichtkaarten en brieven bewonderen. Gustav Klimt (1862-1918) is in meer dan één opzicht een typisch Weense figuur.

illustratie

Door zijn huwelijk met de dochter van een welstellende fabrikant kon Klimt vanuit zijn armoedige jeugd opklimmen naar een milieu waar men voor portretschilderijen de nodige aandacht opbracht. Net als zijn stad- en tijdgenoot Freud exploreerde hij ook de grenzen van het erotische en schiep doeken als ‘De Kus’ die meesterwerken van de moderne kunst werden. Ook vanuit zijn contacten met de Jugendstill (Josef Hoffmann, Adolf Loos, de Secession-groep, Otto Wagner) ontwikkelde hij een totaal eigen ornamentele stijl. Hij werkte mee aan tijdschriften, ontwierp grootse projecten voor diverse architecten en drukte zijn stempel op de Oostenrijkse kunst én tijdgeest van rond de eeuwwisseling. De contacten die Klimt onderhield met Adolf Stoclet en Van Rysselberghe leggen tevens een link tussen zijn oeuvre en onze regio. Opmerkelijk is hoe in het oeuvre van deze stadskunstenaar allerlei zuiderse landschappen ontbonden worden tot exuberante kleurvlakken, glinsterende stippen en bewegende impressies die op hun beurt soms weer tot figuratieve voorstellingen leiden. Zijn beroemd Judithwerk is slechts een voorbeeld hiervan. (info: www.klimt-landscapes.at)
[pagina 250]
[p. 250]

Van Gogh Museum viert 150ste verjaardag van Vincent van Gogh in 2003
Mark Delrue

Op 30 maart 2003 zal het 150 jaar geleden zijn dat Vincent van Gogh werd geboren. Ter gelegenheid hiervan organiseert het Van Gogh Museum twee tentoonstellingen: De keuze van Vincent (14 februari t/m 15 juni

illustratie
Vincent van Gogh, zelfportret (detail), 1890, olie op doek, 65 × 54 cm, Parijs, Musée de l'Impressionisme


2003) en Gogh Modern (27 juni t/m 12 oktober 2003).

De keuze van Vincent. Van Goghs Musée imaginaire

Aan de hand van circa 200 werken wordt een beeld geschetst van Van Goghs voorliefde op het gebied van de beeldende kunst, een aspect dat tot op heden nog nooit uitgebreid en diepgaand aan bod kwam.

De bezoeker zal worden verrast door de gevarieerde smaak van Van Gogh. Zo lopen zijn helden uiteen van oude meesters als Rembrandt en Ruisdael tot Hollandse tijdgenoten; van zijn grote voorbeelden Millet en Delcroix tot bevriende kunstenaars als Toulouse-Lautrec, Gauguin, Bernard, Signac en Seurat. Een aantal werken zal worden geconfronteerd met werken van Van Gogh. Bezoekers zullen zo een verband kunnen leggen tussen zijn voorbeelden en het resultaat van de inspiratie. Een absoluut hoogtepunt is de combinatie van Rembrandts Zelfportret uit 1669, afkomstig van de National Gallery in Londen, en Van Goghs Zelfportret als schilder uit 1888 uit de eigen collectie. Ook zal Van Goghs beroemde Stilleven met koffiepot voor het eerst naast Bernards De blauwe koffiekan uit de Kunsthalle in Bremen hangen. Van Gogh heeft zich duidelijk laten inspireren door Bernard toen hij dit werk maakte.

Speciale aandacht zal worden besteed aan de inrichting van deze expositie. Hiervoor is het New Yorkse bureau The Office of Thierry W. Despont aangetrokken. De internationaal gerenommeerde architect en designer Thierry W. Despont is o.m. bekend door de inrichting van het J. Paul Getty Museum in Los Angeles.

Gogh Modern

Vincent Van Gogh en de hedendaags kunst zal werk tonen van belangrijke kunstenaars van na 1945 van wie het werk zonder Van Gogh moeilijk denkbaar zou zijn. Er zullen schilderijen te zien zijn die in methode en expressie de inspiratie van Van Gogh tonen. Daarnaast wordt ook een selectie gemaakt van kunstenaars die evenals Van Gogh proberen om de kunst een nieuwe richting te geven en die - net als Van Gogh - geen compromissen toelaten. De tentoonstelling zal het publiek duidelijk maken hoe actueel de kunst van Van Gogh nog is.

 

Gogh Modern is een samenwerkingsproject tussen het Stedelijk Museum Amsterdam en het Van Gogh Museum, en de Stichting Herinneringsfonds Vincent Van Gogh.

 

Reisboek Van Gogh was here. Van Zundert tot Auvers Eind maart 2003 verschijnt het reisboek Van Gogh was here. In deze met nieuw en historisch fotomateriaal geïllustreerde publicatie worden de voornaamste plaatsen beschreven waar Van Gogh heeft gewerkt en gewoond. Het boek wordt uitgegeven in het Nederlands, Engels en Frans.

Literatuur

De biografie van Albrecht Rodenbach
Stefan van den Bossche

De invalshoek waaruit Romain Vanlandschoot (1933) zijn monumentale biografie van Albrecht Rodenbach aanpakt, is lovenswaardig.

illustratie

De biograaf publiceerde eerder met Kapelaan Verschaeve (1998) een nog gedurfder project. Ook in de figuur van Albrecht Rodenbach wou hij op zoek gaan naar het authentieke en integrale geestelijke landschap van de jonggestorven dichter en agitator. Sinds 1980 was het de auteur duidelijk dat de nationalistische visie de biografische en literaire reeds decennialang had gedomineerd. De biograaf realiseert zich als geen ander dat deze verengde benadering de dichter veel schade heeft berokkend. Nogal wat latere nationalisten zagen Rodenbach door de bril van Verschaeve, waardoor na verloop van tijd een grotendeels overbodige strijd tussen voor en tegen ontbrandde.

Vanlandschoot begint zijn Albrecht Rodenbach. BiografieGa naar voetnoot* met een wel erg uitvoerige, ongeveer zestig bladzijden tellende inleidende positionering van het wonderkind. Ik wil die situering niet van haar terechte belang ontdoen, maar het retardeert uiteraard ‘het verhaal’ van het leven van Rodenbach, hoewel het er - toegegeven -

[pagina 251]
[p. 251]

toch ook weer een erg interessante opstap aan geeft. De biograaf overloopt in die inleiding de ideologische en literair-historische setting van de dichter, en dat is alles uiteindelijk erg goed om de lectuur van de biografie tot een goed eind te brengen.

Goed is in dat geval: met zin voor nuance. Het verhaal begint bij enkele politiek actieve Rodenbachs die zich in de loop van de negentiende eeuw vrij gemakkelijk aan de wisselende regimes adapteerden. Ze waren Frans georiënteerd, met enige kennis van wat toen het West-Vlaams was. Centrale figuur was Albrechts grootoom, Alexandre Rodenbach, blind en veelgeprezen als politicus met ruime ideologische opvattingen en geïnspireerd door de katholieke en politieke vrijheid van De La Mennais.

Vanlandschoot grasduint schijnbaar moeiteloos door het tijdvak van de negentiende eeuw en door het contemporaine kluwen van tijdschriften, lezingen, belangrijke en minder belangrijke politieke en andere feiten, veelsoortige bonden en genootschappen, strekkingen en stromingen. Hij legt verbanden, wijst op cultuurhistorische en andere wetenswaardigheden en leidt de lezer door het leven van Albrecht Rodenbach en zijn (groot)ouders, aan de hand van een haast encyclopedische duiding. Als lezer is dat dan veilig toeven, maar het is zeker geen overbodige luxe, in een periode waarin al dat voornoemde naast tal van Vlaamse geestelijke en andere prominenten de culturele en ideologische toonaard bepaalden.

Een ‘eerste, volledige, genuanceerde en op diverse punten opmerkelijk corrigerende biografie’, heet het terecht in de flaptekst. Als uitdaging voor zowel auteur als lezer kan dit wel even tellen. Het is zoals gezegd van meet af aan Vanlandschoots grote oefening geweest de echte Rodenbach aanwezig te stellen. Hij is daar, het weze gezegd, aardig in gelukt.

Albrecht Rodenbach (1856-1880) groeide op in een beschermd nest, met een politiek en maatschappelijk geëngageerde vader. De zoon was al op jonge leeftijd deelachtig aan de tragedie die de kindersterfte in de Vlaamse gezinnen aanrichtte: het kroostrijke gezin van de handelaar Julius Rodenbach verloor vier kinderen op jonge leeftijd. Een andere telg was Ferdinand, de man die zich levenslang voor de nagedachtenis van zijn jonggestorven broer-dichter zal inzetten. Albrecht ging naar school in zijn geboortestad Roeselare, dat is genoegzaam bekend. Het Klein Seminarie maakte zich op voor de militaire zoeavendienst ter verdediging van de heilige stoel en de pauselijke staten. Maar nog meer dan dat, was de aanstelling van twee priesters als leraar van wezenlijk belang: de indrukwekkende en vrolijke Gustaaf Flamen en de erudiete en actieve cultuurflamingant Hugo Verriest. Beiden stonden aan het begin van hun loopbaan en werden sterk beïnvloed door Gezelle. Flamen vergenoegde zich in de fratsen van leerlingen als Rodenbach; Verriest hoorde dagelijks in de leraarskamer over de wonderlijke kleine vertellen. Al spoedig ontpopte het kind zich tot een vaardig declamator van onder meer de (Franse) fabels van De Lafontaine. De ook journalistiek bedrijvige Flamen was sterk begaan met de neogotiek en de mystiek. Rodenbach luisterde geboeid. Dat deed hij ook toen Verriest de af en toe zieke Flamen in de klas kwam vervangen. Maar in het pro-pauselijke tijdsklimaat dat ook in Roeselare vigeerde en de ideologische ontwikkelingen die dat meebracht, bleef de jonge trendsetter en lid van de befaamde Lettergilde grotendeels afzijdig.

De invloed van Hugo Verriest, intussen godsdienstleraar, groeide gestadig. Rodenbach, begaafd in zowel poëzie als toneel, had af te rekenen met de houding van de geestelijke overheden én de meeste leraars die, in een onzeker tijdsgewricht, het West-Vlaamse taalparticularisme niet echt genegen waren, hoewel dat in de weegschaal met het Nederlands toentertijd ontegenzeggelijk veld won. Het zou een niet meteen positieve invloed op de schrijver Albrecht Rodebach genereren. Rodenbachs vriendschap met Flamen werd gedeeltelijk ontzenuwd toen de priester onderpastoor in Ruiselede werd benoemd.

 

In een aan een goede vriend verstuurde brief werden de eerste, nog onzekere verzen van de vierdejaarsleerling teruggevonden. Ze zijn ritmisch al vrij goed uitgebalanceerd, hoewel wat zeemzoet en met een al te doorzichtige allegorie. Rond diezelfde tijd maakte de intelligente jongeling kennis met Consciences De kerels van Vlaanderen en met Histoire de Flandre van Joseph Kervyn de Letterhove. De vrijheidsstrijd die in deze werken wordt verbeeld, werkte op zijn zachtst gezegd inspirerend. Een uit de Gallo-Romeinse voortijden geplukte geschiedenis, met in de hoofdrol een zekere Carausius als beschermheer van de kusten tegen de aanvallen van zeerovers, zou met Rodenbachs Gudrun in verband gebracht kunnen worden. In elk geval bleef de mythologische inslag van beide werken altijd stevig nazinderen.

Albrecht Rodenbachs inhoudelijk vuur begon te branden. Met zijn vriend Louis Laevens beluisterde hij een beroemde voordracht van Hugo Verriest, waarin eensgezinde Vlaamse actie, de bundeling van alle positieve krachten en het besef dat de Vlaamse Beweging meer was dan een strijd voor taal en andere rechten de voornaamste bestanddelen vormden. De publieke bewustwording van een onvergankelijk Vlaams cultureel verleden en de promotie ervan tot een permanente politiek-culturele opdracht voor de toekomst, sprak de aanwezigen bijzonder aan. Een en ander diende het christelijke geloofsideaal als synthese te incorporeren.

Albrecht Rodenbach is zeventien en lid van de Lettergilde van Hugo Verriest, als hij eind 1873 aan Gustaaf Flamen schrijft: ‘Ik gevoel van langs om meer dat de letterkunde voor mij is, als een boek met ijzeren sloten!’. Zijn literaire ‘status’ groeide: met vijfentwintig andere leerlingen kwam hij in de poësis terecht, de beroemde ‘Wonderklasse’ die de ‘Groote Stooringe’ teweegbracht. Rodenbach werd secretaris van de Lettergilde, die onder het directoraat van Hugo Verriest stond. Door zijn fascinatie voor het duo Kervyn-Conscience, stoelde Rodenbachs geschreven wereld in hoofdzaak op de verheerlijking van een legendarisch verleden, hoewel het in eerste aanleg nog bombastisch en pathetisch werd verwoord. De kerelstrijd werd nu expliciet verbonden aan het ageren tegen de verfransing en het liberalisme. Rodenbachs poëzie paste in de zogenaamde ‘kerelsmystiek’, en ook het besef dat zijn kindertijd voorgoed voorbij was, behoorde tot de literaire basisthematiek. Maar wat belangrijker was: de licht ontvlambare conflictstof van 1875 was in de maak. Rodenbachs aanzien onder de medeleerlingen nam zienderogen toe. In zijn literaire producten manifesteerde zich steeds nadrukkelijker de invloed van Gezelle, en een en ander resulteerde in de toen heerlijke apotheose, ‘Het lied der Vlaamse zonen’, oorspronkelijk bedoeld als feestlied ter ere van superior Henri Delbar, en voorzien van de gevleugelde woorden ‘Vliegt de Blauwvoet - Storm op zee!’ die spoedig als een strijdkreet door het Klein Seminarie zouden galmen. Op woensdag 28 juli 1875 deden zich een paar incidenten voor die later onder de noemer ‘De Goote Stooringe’ bekendheid zouden verwerven. Het waren op het eerste gezicht onschuldige manifestaties, waar de strijdkreet echter vuur aan de lont stak en tot een conflict met de schoolinstituties leidde.

Nadien kwam Rodenbach in contact met Pol de Mont, een veelbesproken maar jammer genoeg tijdelijke vriendschap, die van ongemeen belang voor de Vlaamse cultuurgeschiedenis zal blijken. Op 2 oktober 1876 vinden we Rodenbach terug in Leuven, waar op dat moment ook Gustaaf Verriest, de broer van Hugo, als hoogleraar in de pathologische anatomie was benoemd. Een introductie bij Paul Alberdink Thijm zette de deuren van ‘Met Tijd en Vlijt’ open.

 

De rest van het jammerlijke levensverhaal van Albrecht Rodenbach is genoegzaam be-

[pagina 252]
[p. 252]

kend, maar wordt door Vanlandschoot systematisch en exhaustief behandeld. Het leest als en trein, en de immense tragiek die aan dit prachtige leven verbonden werd, is er haarfijn in onderstreept en uit de doeken gedaan.

Dit boek kan probleemloos de vergelijking doorstaan met de betere Nederlandse biografieën, waar zoals bekend het genre en het denken over het genre stukken verder staan dan in Vlaanderen. Boven de Moerdijk zijn trouwens een flink aantal behoorlijke biografen aan het werk. Ze worden verzameld in de reeksen van De Arbeiderspers, De Prom of Balans: Léon Hanssen, Jan van der Vegt, Marco Daane en enkele anderen. De Vlamingen laten vooralsnog even op zich wachten. Maar wat nu al zeker is, is dat Rodenbach-biograaf Romain Vanlandschoot zijn plaats in de kopgroep meer dan verdient, maar zich daarmee tegelijk een zware last op de schouders haalt.

Averbode, een aparte uitgever
Fernand Bonneure



illustratie

Averbode! Het is de achtergrond van alles wat ik was en wat ik in mijn ziel draag. Getuigenis van Ernest Claes, die ooit leerjongen was in de drukkerij van Averbode. Abdij, drukkerij en uitgeverijen vormen een stuk katholiek Vlaams erfgoed, aanvankelijk het rijke Roomse leven ten voeten uit, emotioneel benaderd door sommigen, meer kritisch en afstandelijk door anderen. Maar vooral de jeugdtijdschriften en jeugdboeken die er gedrukt en uitgegeven werden, hebben weinig Vlamingen onberoerd gelaten, hoe zij er later of nu ook tegenaan kijken.

Dit zeer omvangrijke en royaal verzorgde boek over de uitgeverijen van Averbode bevat vier delen: een schets van de geschiedenis van de norbertijnenabdij, die in de 12de eeuw werd gesticht; de religieuze bewegingen die de motor vormden voor de uitgeversactiviteiten; het jeugdfonds van de uitgeverij en de niet-religieuze volwassenentijdschriften. Deze al even uitgebreide inhoud werd onderzocht en beschreven door een hele groep medewerkers. Prof. dr. Rita Ghesquière, specialiste in de jeugdliteratuur, werd hoofdredacteur van het boek, tezamen met lic. Patricia Quaghebeur, die instond voor de coördinatie en de inhoudelijke opvolging. Prof. dr. Jan De Maeyer zette het project op en sprak een team van gespecialiseerde medewerkers aan. De abdij en KADOC, Leuven samen hebben het historisch fonds van Averbode voor ca. 90% kunnen reconstrueren. Ruim 8800 monografieën en 150 tijdschrifttitels werden in een databank ingevoerd - ook toegankelijk via www.averbode.com.

Jeugdtijdschriften en jeugdboeken

Rita Ghesquière schrijft over het jeugdfonds van Averbode tussen 1920 en 2002. Tachtig jaar die niet alleen belangrijke historische momenten omvatten, maar ook in de uitgeverijwerreld grondige wijzigingen meebrachten zowel inhoudelijk als technisch en commercieel. Zij brengt een rijk gedocumenteerd en boeiend overzicht vanaf het ontstaan van de specifieke jeugdliteratuur in de 18de eeuw tot op heden. Tijdschriften als Zonneland (1919), Zonnekind (1958), Zonnestraal (1966), Top (1973) worden natuurlijk voluit met tekst en beeld voorgesteld. Zij werden de instrumenten waardoor Averbode een eigen imago verwierf bij het grote publiek. Jongelui uit die jaren kregen kennelijk nogal wat ‘nonkels’ te verwerken, die brieven schreven in die tijdschriften en er vanzelf ook veel kregen: allereerst de legendarische Nonkel Fons (pater Daniël De Kesel) - al zo beroemd als Nonkel Jan, destijds van de radio of later Nonkel Bob van de televisie -, maar ook Nonkel Frits (Pater Luciaan Dils), Nonkel Pater of Oom Frans (pater Arnold François). Zij waren het, met hun medewerkers, die heel wat schrijvers vonden en aan het werk zetten, zelfs Stijn Streuvels in 1923, Gerard Walschap in 1931, Emiel Van Hemeldonck in 1934, met het vervolgverhaal De Oom uit Amerika, Ernest Claes in 1956-57. En voor de illustraties konden zij eveneens een beroep doen op bedreven en jongere tekenaars als Jos Speybrouck, Lionel Graham Croucher (Gray), Renaat Demoen, Gregie De Maeyer, André Delbaere.

Bakermat van literatuur

In 1931 verscheen het eerste van de zowat drieduizend Vlaamse Filmpjes, die Averbode uitgaf, aanvankelijk als bijlage van Zonneland. In feite was dit een - nooit uitgesproken - katholieke tegenzet of tegenhanger van Abraham Hans Kinderbibliotheek (1922), wekelijkse miniboekjes waarvan er een duizendtal verscheen, meer dan zevenhonderd door Hans zelf geschreven. In de Vlaamse Filmpjes publiceerden bekende schrijvers als Emiel van Hemeldonck, John Flanders, Lod, Lavki, Jozef Simons, later ook van Jos Ghysen, Cor Ria Leeman, Julien Van Remoortere, Gaston van der Gucht, Leopold Vermeiren, Cyriel Verleyen, Jaak Dreesen. Dezelfde en veel andere schrijvers werd aangetrokken voor het jeugdboekenfonds van Averbode, dat, naar het voorbeeld van de New Catholic Fiction uit de Angelsaksische landen ervoor zorgde dat de hier gebrachte lectuur niet saai was, maar vooral zeer avontuurlijk. Onvergetelijke steady-sellers, die ons aller jeugd hebben verblijd, waren De Waanzinnige Kluizenaar (Hans Happel, 1931), Spoken op de ruwe Heide (John Flanders, 1934), Het Licht der Bergen (F.X. Weiser, 1934), topnummers van Averbode, die ook herhaaldelijk werden herdrukt, nog in het jongste decennium. Later volgden er nieuwe toppers als Duet met valse noten (Bart Moeyaert, 1984) of Geen meiden aan boord (Johan Ballegeer, 1986). Vlaanderen, ook de Vlaamse literatuur, zou veel armer zijn, indien Averbode deze jeugdtijdschriften en -boeken niet gebracht had. Beginnende en bekende auteurs en illustrators kregen er kansen, ook met kinderpoëzie.

Hooger Leven

Onder de algemene slagwoorden Godsdienst, Huisgezin, Moedertaal werden door Averbode een hele rist gezins- en opiniebladen uitgegeven; Hooger Leven, Katholiek Vlaanderen, hier is uw groot kultuurblad stond op pagina één van het proefnummer in november 1926; Ons Land (1934) een goed ogend magazine; Ons Kinderland (1937-38) vooral strips; Astrid, weekblad voor de vrouw (1938); Averbode's Weekblad, een gezinsen parochieblad (1907-1964). Het boeiende wedervaren van Hooger Leven wordt hier in extenso verduidelijkt. Het weekblad verscheen op initiatief van Gerard Walschap, die samen met pater Paul Valvekens de hoofdredactie waarnam. Nog drie broers paters Valvekens waren rubriekleiders in het blad. Walschap wilde een apolitiek algemeen katholiek Vlaams cultuurblad stichten. Het weekblad was voor die jaren voortreffelijk gedrukt, met fraaie vignetten en lettri-

[pagina 253]
[p. 253]

nes aanvankelijk van Jos Speybrouck. Walschap verzorgde de rubriek Kunst en Letteren. Hooger Leven bracht veel themanummers zoals Polen, Kongo, Vrede, Rerum Novarum, Frederik van Eeden, Henrik Ibsen. Binnen de abdij kreeg het blad algauw een elitaire standing en werd het weldra een soort staat in de staat vooral door een pijnlijk en verbeten uitgevochten conflict, ook via advocaten, tussen de twee stichters-antagonisten. Valvekens beschouwde het blad als zijn persoonlijk bezit. Hij liet najaar 1931 aan Walschap weten dat de abdij met ingang van oktober aan Hooger Leven verzaakte wegens verlieslatend. Er waren in de abdij toen nog meer en grotere verlieslatende initiatieven. Voorjaar 1935 greep de abdijoverheid in. Zij weigerde het blad uit handen te geven en Valvekens werd ontslagen. Hij werd onderpastoor in Anderlecht en verzoende zich later nog met Walschap. In 1938 werd hete blad opgeheven. In 1940 publiceerde Walschap Vaarwel dan!. Het archief van Hooger Leven van na 1935 is verloren of bewust vernietigd.

Een unicum

Er zijn in de Nederlanden niet veel uitgeversbedrijven en drukkerijen die zo'n langdurige en rijke geschiedenis kunnen laten opschrijven. Ook visueel is dit boek een echte weelde. Men kan het hele verhaal nog eens apart meemaken, wanneer men de onderschriften van de honderden illustraties leest.

Jan De Maeyer sluit het boek af met de vier hoofdlijnen van Averbodes specifieke profiel te schetsen; religieuze modernisering en volksontwikkeling: Goede Pers als apostolaat en geloofsopvoeding; fictie en ontspanning als vehikel en de moeilijke kunst van het ondernemen. In alle initiatieven, vooral in alle publicaties, werd steeds de nadruk gelegd op kwaliteit en op een eigentijdse aanpak. Deze zeer lezenswaardige studie, ook vormelijk een schitterende prestatie, bewijst op zich deze kwalitatieve zorg tot op heden.Ga naar voetnoot*

Bart Mesotten 80 en onvermoeid
Jaak Fontier

De tweede zoon van Paul Mesotten en Elise Claesen werd geboren op 19 maart 1923 in Diepenbeek en ingeschreven als Jozef Renier Lodewijk Mesotten. Al tijdens het basisonderwijs bleek de begaafde jongen ook over een muzikaal talent te beschikken. Hij speelde piano en begeleidde - hij was toen

illustratie
Bart Mesotten


nog leerling in het zesde leerjaar - op het kerkorgel voor de missen in de dorpskerk. Aan het Sint-Jozefscollege in Hasselt volgde Jozef de klassieke humaniora. Daar ontwikkelde zich zijn liefde voor de taal, de cultuur in ruime zin en de interesse voor het religieuze. Enkele bezoeken aan de Abdij van Averbode maakten indruk en de jongeman besloot in 1942 in te treden bij de norbertijnen van dit klooster. Hij kreeg de naam Barnabas, naam die hij later tot Bart moderniseerde. De priesterwijding had plaats in 1948, waarna pater Barnabas voor verdere studie naar de pauselijke Università Gregoriana in Rome werd gestuurd. In 1950 promoveerde hij er tot licentiaat in de theologie met de verhandeling ‘Jezus' vriend. Een onderzoek naar de pedagogische waarde van de vriendschap tussen Jezus en Sint-Jan’.

Terug in ons land zette hij de studie verder. Zijn grote interesse voor taal- en letterkunde deed hem twijfelen tussen Germaanse, Romaanse of Klassieke Filologie. Hij koos voor de laatste richting, omdat hij daarmee dichter bij de wortels van de taal zou komen. De etymologische speurneus leefde blijkbaar al in de jonge Bart.

Tijdens de studie aan de KUL publiceerde Mesotten een aantal gedichten in het tijdschrift ‘Nieuwe Stemmen’. Hij bundelde ze in 1951 onder de titel ‘Voor Ingewijden’. In 1955 volgde een tweede bundel, ‘Madrigalen’ getiteld.

Afgestudeerd aan de KUL in 1954 werd hij leraar aan het Sint-Michielscollege in Brasschaat, in 1969 rector bij de Zusters van Overijse-Mechelen in Overijse. In deze nieuwe functie nam het lezen en schrijven nog in intensiteit toe. Van 1971 tot 1986 was hij redacteur religie bij het tijdschrift ‘Knack’ en verzorgde hij ook een taalrubriek. Deze ‘Etymologische Verkenningen’ werden voortgezet in ‘De Bond’, sedert 1994 in ‘Kerk en Leven’, sedert 2002 in ‘De Standaard’.

Binnenkijken in woorden

Bart Mesotten werkte zijn talrijke, in de genoemde tijdschriften en bladen gepubliceerde etymologische bijdragen uit en bundelde ze in 1996 in een omvangrijk, 584 bladzijden tellend boek onder de titel ‘Binnenkijken in woorden’. In het jaar 2000 volgde een tweede reeks etymologische verkenningen onder de niet minder treffende titel ‘Rondneuzen in woorden’ (621 blz.). Beide boeken verschenen bij de uitgeverij Pelckmans in Kapellen.

Die etymologische verkenningen hebben, aldus de auteur zelf, geen strikt wetenschappelijke aanspraken. Niettemin is het duidelijk, dat zij een stevige, verantwoorde filologische basis bezitten. Het onderzoek van de herkomst van het woord, zijn wortels, de oorspronkelijke betekenis en de veranderingen die in de loop van zijn bestaan zijn opgetreden, én in de vorm én in de betekenis, steunen op de uitgebreide kennis van filoloog Mesotten, tevens beheerser van vele talen. Maar de boeken bieden veel meer dan woordafleidkunde en ‘woordarcheologie’. Naar aanleiding van de etymologische analyse van een woord memoreert de schrijver aanverwante elementen uit de religieuze, culturele, literaire of sociale geschiedenis. In de ‘Verantwoording’ tot ‘Rondneuzen in woorden’ luidt het: ‘Overigens kunnen die uitweidingen hun rechtvaardiging hierin vinden dat de begrippen en onderwerpen die daarin behandeld worden, in zekere zin meetrillen wanneer je een woord etymologisch afpellend beluistert’. (blz. 9)

Met zijn etymologische verkenningen wil Mesotten een breed publiek bereiken en sensibiliseren voor taal, poëzie, geschiedenis, filosofie, literatuur, relilgie en cultuur. Hij is daar ten volle in geslaagd: zijn boeken zijn ongewoon rijk, ware schatkamers, waarin de literaire en historische stoffering met verhalen, citaten, spreekwoorden, afo-

[pagina 254]
[p. 254]

rismen, verzen en fragmenten uit de wereldliteratuur een centrale plaats inneemt. Het behandelde woord reveleert op die manier, binnen een levende literaire of historische context, zijn veelheid aan betekenissen.

De promotor van de haikoepoëzie

Nu al meer dan dertig jaar is Bart Mesotten in het Nederlandstalig gebied de onvermoeibare promotor van de haikoe-poëzie

illustratie

en hij heeft daarbij steeds voor de spelling ‘haikoe’ gepleit. Zijn promotie steunt op een grondige kennis van het genre, op diepgaande studie van het korte gedicht, zijn ontwikkelingsgang en zijn kenmerken in het Oosten en het Westen, in het verleden en het heden.

De oprichting van het Haikoe-centrum Vlaanderen betekende in 1976 de aanzet tot de ruimere bekendmaking. Met Clara Haesaert, Karel Hellemans, Gaby Vandenberghe, Herwig Verleyen en Bert Willems ging Bart Mesotten over tot de stichting van deze feitelijke vereniging. Voorzitter werd Mesotten. Het bestuur besloot alle informatie over haikoe te verzamelen en beschikbaar te maken. Een bescheiden, gestencild blaadje ‘Mededelingen van het Haikoe-centrum’ verscheen, kreeg veel belangstelling en groeide in 1980 uit tot het gedrukte en verzorgde tijdschrift ‘Vuursteen’. Hoofdredacteur werd - wie had het anders verwacht? - Bart Mesotten. Via teksten in het tijdschrift, lezingen, o.m. op de door het centrum georganiseerde Haikoe-dagen, en in werkgroepen droeg Mesotten zijn snel groeiende kennis van het poëtische genre over op talrijke belangstellenden en hij stimuleerde het schrijven van haikoe in Vlaanderen en Nederland. Hij bouwde ook contacten op met dichters, essayisten en studiecentra in Japan, Canada, de States, Duitsland, Engeland, ondernam reizen die in het teken stonden van haikoeontmoetingen en die voor hem zelf, als dichter, bijzonder inspirerend werkten. Als essayist pleitte Mesotten steeds weer voor de grondige studie van de haikoe, voor taalzuiverheid, precieze formulering, menselijke diepgang en voor de waarachtigheid van het haikoe-moment.

Zijn uitzonderlijke kennis van het kortste gedicht ter wereld verzamelde hij in twee monumentale boeken: ‘Haikoe-boek’ (DNB-Uitg. Pelckmans, Kapellen, 1986, 496 blz.) en ‘Een verre vogel. Tweede haikoe-boek’ (Uitg. Pelckmans, Kapellen, 1998, 541 blz.). Het zijn geen dorre theoretische geschriften, integendeel, de auteur illustreerde zijn opvattingen, beschouwingen en commentaren met honderden haikoes.

Voor deze bijdrage verklapte de dichter ons, dat hij een derde haikoe-boek voorbereidt. Hij schrijft: ‘De titel zal hoogstwaarschijnlijk zijn “Boven de wolken”. De samenstelling is ongeveer dezelfde als die van mijn andere twee (dikke) haikoe-boeken: eerst enkele opstellen in verband met haikoe. Het zijn meestal teksten die links en rechts ofwel reeds verschenen zijn in tijdschriften of verzamelbundels, of teksten van toespraken over haikoe, of nieuwe teksten speciaal voor dit boek geschreven. Het tweede deel bevat (ongeveer 800) eigen nieuwe haikoes sedert 1998, eveneens “traditioneel” ingedeeld: seizoenen - dieren - mensen - reizen - voor de gelegenheid - inkeer - spreuken.’

De haikoe-dichter

Reeds tijdens de jaren zestig verschenen drie bundels met originele Nederlandstalige haikoes. De verzen van Max Croiset (Inzicht, 1963), Paula Gomes (Bamboe ruist in het Westen, 1968) en K.E. Freitag (Haiku en aforismen, 1969) vonden echter weinig weerklank. De eerste haikoe-bundel van Bart Mesotten, ‘Dag, haikoe’, gepubliceerd in 1972, kwam in een heel ander literair klimaat, kreeg ruime weerklank en werd viermaal herdrukt. De daaropvolgende jaren kende de haikoe-poëzie een echte doorbraak, mede dankzij het succes van ‘Haiku - een jonge maan’ (1974), een bloemlezing van Japanse haikoes, op schitterende wijze uit het origineel vertaald door de Nederlandse dichteres J. van Tooren.

Na ‘Dag, haikoe’ ontpopte Bart Mesotten zich als een bezeten en bevlogen haikoedichter. Behalve de al vermelde haikoe-boeken publiceerde hij een twaalftal bundels. We kunnen enkel besluiten met hem zelf aan het woord te laten en te wensen dat hij dit nog lang zal blijven doen:

 
Met een weerhaak van
 
Woorden haalt de dichter de
 
Dingen dichterbij.
 
(Uit ‘Dag, haikoe’, 1972)
 
De piepjonge mus
 
Wipt uit het nest en vliegt weg.
 
Je moet maar durven.
 
(Uit: ‘Dag, pauwoog’, 1977)
 
Hoe elegant nijpt
 
De kip de tenen saam van
 
De geheven poot.
 
(Uit ‘Dag, licht’, 1980)
 
Sneeuwloze winter;
 
Maar de sneeuwklokjes bengelen
 
Precies op hun tijd.
 
(Uit ‘Een vis die opspringt’, 1989)

Attentie! Attentie!

Op woensdag 26 maart 2003 vindt in Brugge de voorstelling plaats van het themanummer Vlaanderen-Toscane (2003/1). Dit gebeurt met een grandioos banket in de Hotel- en Toerismeschool Spermalie. Iedereen kan hierbij aanzitten. In het volgend nummer vindt u een uitnodiging.

[pagina 255]
[p. 255]

Buitenlands signalement

Keith Brumberg: Het schilderij als verhaal
Jooris van Hulle

In 1990 stelde Keith Brumberg zijn ‘Castle Paintings’ tentoon in Deweer Art Gallery in

illustratie
Keith Brumberg


Otegem. De reeks, een veertigtal schilderijen in totaal, was voordien al te zien in Londen en Boston. Meteen de drie ankerpunten in Brumbergs leven en loopbaan: Amerika, Engeland, Vlaanderen.

Keith Brumberg werd geboren in 1963 in Houston, Texas. Na zijn vier jaar durende opleiding aan de Road Island School of Design trok hij naar Londen om er nog twee jaar verder te studeren aan het Goldsmith's College, Univ. of London. Hij trok nadien terug naar zijn geboorteland, leerde er zijn Vlaamse vrouw kennen en vestigde zich enkele jaren na zijn huwelijk definitief in Vlaanderen.

Brumberg maakte zijn ‘Castle Paintings’ op zijn studentenkamertje in Londen. De werken tonen in een vervreemdende combinatie een soort middeleeuwse burchten in een landschap van golven en wolken. Met de reeks verbeeldde Brumberg zijn antwoord op de manier waarop Europeanen nog vaak aankijken tegen Amerika: het continent van Cinderella's kasteel uit de Walt Disney-films, dit verbonden aan een vorm van romantiek, hier opgeroepen door het spel van golven en wolken.

De afwezigheid van kleur (de reeks is gezet in tonaliteiten van blauwig wit, grijs en zwart) en de medaillonvorm waarin de werken worden gepresenteerd, lieten toen al vermoeden hoe nadrukkelijk Brumberg begaan was met een werkelijkheid die achter de dingen ligt: niet zozeer wat getoond wordt is belangrijk, wel de manier waarop de toeschouwer met de beelden omgaat.

De kleur van het woord

Creatief zocht Brumberg in de jaren negentig naar nieuwe wegen. Het feit dat hij, als Amerikaan in Vlaanderen, letterlijk een nieuwe taal moest leren ontdekken, leidde ertoe dat hij in zijn beeldend oeuvre steeds nadrukkelijker de essentie van het woord voorop ging stellen. Kleur en woord gaan, zonder daarbij aan autonome kracht in te boeten, binnen de context van een schilderij een dialoog aan die uitnodigt tot reflectie over het wezen van de taal in al haar aspecten.

Cultuurpessimisten en doemdenkers hebben er de voorbije decennia, vaak tot vervelens toe, op gewezen dat wat de moderne mens thans nog rest aan taalgevoel, uiteindelijk volledig zal opgaan in de mist van de beeldcultuur. Op het eerste gezicht kan het werk van Brumberg dan ook worden gelezen als een aanklacht tegen de overrompelende aanwezigheid van het beeld in onze maatschappij.

Meteen stelt hij, vanuit een tegenbeweging die erop gericht is de afwezigheid van het beeldende element in zijn werken op te vangen, het woord centraal. Opdoemend uit het monochrome kleurenveld vraagt het woord, een uitspraak in zijn alledaagsheid om inspraak. De toeschouwer ziet letterlijk het woord en herbront het op die manier als drager van een boodschap.

Brumbergs werken hebben in eerste instantie een vervreemdend effect. Mede door het steeds toenemende aantal beelden die steeds sneller op ons afkomen, komen wij er nauwelijks nog toe aan die beelden ook een betekenis toe te kennen, d.w.z. ze in en door de taal te interpreteren. Brumberg gaat terug naar de oorsprong, de taal als ‘prima materia’: eerst was er het woord, dan het beeld. Aan het woord, dat verbeeld wordt, gaat de toeschouwer zelf, op zijn manier, vanuit zijn innerlijkheid een betekenis toekennen. Kijken wordt een daad van verzet en van inzet: verzet tegen de dictatuur van het beeld, inzet voor een taaluniversum dat ruimte laat aan de verbeelding.

Vanuit de alledaagsheid

Taal heeft Brumberg altijd al gefascineerd. Medio de jaren tachtig publiceerde hij, in een beperkte oplage, een bundel impressies en aforismen onder de titel ‘Plums en Dishes’. Toen al schreef hij volgend vers, een vooruitwijzing naar hetgeen hij later beeldend zou uitdrukken:

illustratie
Keith Brumberg


[pagina 256]
[p. 256]
 
A drawn line,
 
roughly a circle,
 
has a word in
 
its lower half.
 
GOODBYE
Het verhaal van het gedicht wordt thans in de schilderijen herleid tot het woord zelf. De paradox van Brumbergs oeuvre: taal wordt overbodig gemaakt om juist in haar

illustratie
Keith Brumberg


diepste eigenheid opnieuw te verschijnen. Neem nu ‘Goodbye’, het woord dat overal ter wereld, tot duizenden keren per dag, wordt herhaald. Het cliché ten top gedreven, maar terzelfder tijd het cliché ontmaskerd: Brumberg zet het woord in perspectief, ontdoet het, precies door het op het doek te laten verschijnen, van zijn alledaagsheid. Woorden worden in hun autonomie bevestigd: ze zijn er omdat ze zijn, dit in tegenstelling tot een (klassiek) schilderij, dat ergens toch altijd wel een geschiedenis heeft van waaruit het is ontstaan.

In zijn beeldend werk schrijft Brumberg, alluderend op John Cage's ‘I have nothing to say and I am saying it’, zijn verhaal van niets. De werkelijkheid van alledag betrapt en met mysterie beladen: wat gewoon is, d.w.z. waar geen vragen meer worden bij gesteld, wordt buiten-gewoon, dwingt de toeschouwer zelf de geschiedenis te schrijven die achter het woord, achter de tekst een eigen, onvervreemdbaar bestaan leidt. Binnen het totaalproject van zijn woordstructuren is Brumberg op zoek gegaan naar een diversiteit in de uitdrukkingsvorm die steeds nadrukkelijker de toeschouwer zelf bij het project gaat betrekken.

‘In den beginne was het woord’: Brumberg isoleert woorden, die naar het beeld leiden. Op een heel directe manier hierbij aansluitend gaat hij de woorden letterlijk citeren, dit door ze tussen aanhalingstekens te plaatsen. Het woord wordt ‘gezegd’, maar voor de toeschouwer blijft de vraag: door wie? Tot wie? In welke omstandigheden? Met welke bedoelingen...? Een van de eerste werken die Brumberg binnen deze context maakte, is ‘Kangaroo’: vervreemdend in zijn opbouw (de dubbele o aan het eind), geschilderd in een kleur die nergens nog herinnert aan de reële kleur van het dier, en daarom juist met gevoel beladen.

Vanuit de één-woord-structuren bouwt Brumberg in een volgende fase zijn ‘verhalen’ op. Binnen een strakke lijnenstructuur, die binnen de disticha, terzinen en kwatrijnen op een directe manier aan de poëzie refereert en samen met de kleurenlegging het visuele benadrukt, wordt een tafereel uitgezet dat de toeschouwer verder zelf moet invullen.

 
Early in the morning a woman
 
stood in front of her lingerie
 
drawer and tried to decide
 
what colour bra to put on.

Of nog, in een scène waarin het auditieve en het visuele in elkaar overvloeien:

 
A woman tapped her finger
 
on her steering wheel in time
 
to the music on the radio as
 
she waited at an intersection
 
for the light to turn green.

Dat het Brumberg niet aan relativerende humor ontbreekt, blijkt bijv. hieruit:

 
A cow licked it's
 
nose and farted.

Even relativerend, maar terzelfder tijd in hun zinloosheid veelzeggend, zijn de tabellen die Brumberg schildert. Rond een doordeweeks item worden in woordbanen lijsten geschilderd waaruit de toeschouwer zelf kan gaan kiezen. Zo bijv., met een kritische knipoog naar de consumptiemaatschappij, zijn werk dat onder de titel ‘Types of frozen dinners include’ een opsomming inhoudt, gaande van ‘chicken and broccoli pasta’ tot ‘honey roasted park’.

De keuzes worden ten slotte ook geïntegreerd in een reeks ‘open’ verhalen waaraan Brumberg momenteel werkt en die een nieuwe evolutie in zijn oeuvre inhouden. Vanuit de interne tegenstelling die binnen het verhaal wordt gecreëerd, worden scènes naast en tegenover elkaar gezet. Aan de toeschouwer weer om die in zijn verbeelding in te vullen. Een voorbeeld:

In the middle of the night a highway was empty a girl left her boyfriend an airplane crashed a dog slept

 

Het werk van Keith Brumberg blijft intrigeren. Binnen de vierkanten en cirkels, die in de kleurentaal een eigen dialoog aangaan met de kleur van de woorden en met de woorden zelf, sublimeert hij het alledaagse. Daarom ook is zijn werk grensverleggend: het woord herhaald, de taal opnieuw verwoord.

Attentie! Attentie!

Op woensdag 26 maart 2003 vindt in Brugge de voorstelling plaats van het themanummer Vlaanderen-Toscane. Dit gebeurt met een grandioos banket in de Hotel- en Toerismeschool Spermalie. Iedereen kan hierbij aanzitten. In het volgend nummer vindt u een uitnodiging.

eind(1)
World Press Photo, uitg. Sdu Uitgevers, Den Haag, 2002, verspreid door Asdu International NV, Battelsesteenweg 455 D, 2800 Mechelen, 298 × 210 mm, geïll. met kleuren- en zw.-w.-foto's, 152 blz., ingenaaid 15,00 euro.
eind(2).
Voor de afkorting van de Stichting, WPP, zou feitelijk beter WPPh gebruikt worden, waarbij de Ph als afkorting van de Griekse ‘phi’ geldt. Je kan de p in de nu gebruikte afkorting immers nooit als aangeblazen uitgesproken krijgen. De jongens en meisjes van 12 wisten dat al, dacht ik.

voetnoot*
Ignace THEVELEIN, Officium. Gezongen getijdenboek, Uitgeverij Lannoo, 2002; ISBN 90 209 4576 2. Een selectie uit de in het boek verzamelde gezangen werd op cd uitgebracht: Door de wereld gaat een lied, deel 9; Kathedraalkoor Brugge o.l.v. Ignace Thevelein; Ignace Michiels, orgel.

voetnoot*
Romain Vanlandschoot, Albrecht Rodenbach. Biografie, uitg. Lannoo, Kasteelstraat97, 8700 Tielt, 2002, geïll. met zw.-w.-foto's, 247 × 160 mm, 758 blz., gebonden ¤ 39,95.

voetnoot*
Rita Ghesquiere en Patricia Quaghebeur (red.) Averbode, een uitgever apart 1877-2002, uitg. Averbode, Universitaire Pers Leuven en KADOC, Vlamingenstraat 39, 3000 Leuven, 2002, deel 6 in de reeks KADOC-Artes; kleurenillustraties, 285 × 230 mm, 548 blz., ingebonden € 75,-.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

plaatsen

  • over Brugge


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Karel Van Deuren

  • Marc Dubois

  • Jooris van Hulle

  • Julien Vermeulen

  • Mark Delrue

  • Stefan van den Bossche

  • Fernand Bonneure

  • Jaak Fontier

  • Jaak van Holen

  • Geert Swaenepoel

  • over Albrecht Rodenbach

  • over Bart Mesotten

  • beeld van Bart Mesotten