Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 54
(2005)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift–
[pagina 11]
| |
Het ene plezier is het andere waard
| |
[pagina 12]
| |
![]()
Karel van de Woestijne
[AMVC-Letterenhuis] aardserie van De Nieuwe Boekhandel. In een brochure van ca. augustus 1918 wordt Van de Woestijnes boek(je) als zijnde ‘ter perse’ aangekondigd.Ga naar eind4 Het zal echter nooit verschijnen en het blijft onduidelijk of het om een ongerealiseerd plan gaat of over een manuscript dat verloren is gegaan. Het meest ingrijpende gevolg van Roelants' bezoeken aan Pamel situeert zich op het persoonlijke vlak. De jonge auteur wordt er verliefd op Madeleine van Hende, het veel jongere zusje van Van de Woestijnes vrouw Mariette, dat met haar moeder geruime tijd bij de Van de Woestijnes inwoonde. Wanneer Madeleine in 1921 met Roelants in het huwelijk treedt, worden de schrijvers zwagers. | |
Oudere beschermheerOpvallend is dat beide auteurs mekaar al snel op velerlei vlakken te hulp snellen. Het feit dat ze complementair zijn - de eerder teruggetrokken Van de Woestijne is een oudere, gevestigde waarde, de sociale Roelants een jong aanstormend talent - maakt dat ze vaak nuttig kunnen zijn voor elkaar. Aanvankelijk is het voornamelijk Van de Woestijne die zijn poulain probeert te steunen. Als onderdirecteur op het Ministerie van Kunsten en Wetenschappen stelt hij op 31 mei 1919 een nota op voor Minister Jules Destrée, waarin hij hem aanbeveelt om Maurice Roelants, ‘un de nos plus jeunes poètes’, een aanmoedigingssubsidie van 200 frank te geven.Ga naar eind5 ‘Certes,’ zo argumenteert hij, ‘d'autres accusent une personnalité mieux dégagée d'influences; aucun cependant dont la sincérité repose sur un sentiment aussi profond’. Nog geen maand later valt bij Roelants in de Warmoesstraat 142 in Brussel een brief in de bus, waarin hem wordt meegedeeld dat de 200 frank subsidies zijn toegekend in ruil voor tien exemplaren van zijn bundel De kom der Loutering. In de zomer van 1920 wordt de band tussen Van de Woestijne en Roelants nog hechter wanneer ze door de Antwerpse jonge hond Marnix Gijsen gezamenlijk op de korrel genomen worden. Gijsen behoort tot de groep Antwerpse expressionistische jongeren die moeite hebben met de volgens hen gedateerde poëzie van Van de Woestijne en zijn epigonen, maar misschien meer nog met diens passivistische houding in de Eerste Wereldoorlog. Van de Woestijne had zich tijdens de oorlog, samen met Vermeylen, Hegenscheidt en Toussaint van Boelaere afgezet tegen de flaminganten die vonden dat van de oorlogssituatie - en van de steun van de Duitsers - actief gebruik moest worden gemaakt om de rechtmatige eisen van de Vlamingen te realiseren. In zijn Van de Woestijne-pamflet, uitgegeven bij De Sikkel in Antwerpen, verwijt Gijsen Van de Woestijne voornamelijk dat hij ‘bezijden zijn volk’ staat. Samen met de andere ‘jonge langharigen’, Leroux en Minne, krijgt ook Roelants een veeg uit de pan omdat hij verstrikt is geraakt in Van de Woestijnes ‘lange sonore aa's’ en omdat hij het ‘symbool van al wat afzijdig stond aan het diepste wezen van [het] volk’ gewillig achternaloopt.Ga naar eind6 Die scherpe aanval vraagt om een reactie. Die komt er in 1921 op twee fronten. Begin juni verschijnt een nieuw literair tijdschrift, 't Fonteintje, waarin de oprichtersredacteurs Roelants, Herreman, Leroux en Minne een geluid laten horen dat haaks staat op het modernistische discours van de Ruimte-mannen. ‘Traditionele, individualistische thema's als liefde, geluk en zelfrelativering’ gaan in het blad ‘hand in hand met natuurbeelden, klassieke technieken en veelzeggende titels als ‘Liederen op landelijke wijzen’, ‘Overmoed’ en ‘Laat geluk’.Ga naar eind7 De Fonteiniers schamen er zich niet voor Van de Woestijne hun geestelijke vader te noemen. ![]()
Karel van de Woestijne en echtgenote
Mariette van Hende [AMVC-Letterenhuis] Eind juli 1921 reageert Van de Woestijne op Gijsens aantijgingen met twee stukken over de ‘Jongere Vlaamsche Letteren’. Ze verschijnen op 30 juli en 2 augustus in de NRC.Ga naar eind8 Hij heeft het ironiserend over een ‘regiment doodgravers’ dat mensen wil begraven die nog lang niet dood zijn (waarmee hij zijn generatie bedoelt). Hij waarschuwt hen: ‘wie zijn tijd verspilt aan doodgraven, laat het oogenblik voorbijgaan, het nieuwe te baren dat hij, naar hij beweert, in zich draagt’. Hij vindt voorts dat de Antwerpse jongeren voorlopig meer blijk geven van durf dan van ‘duidelijk-blijkend talent’, al heeft hij wel een zekere waardering voor Paul Verbruggen, Frank van den Wijngaert, Gaston Burssens en ja zelfs voor Marnix Gijsen. Aan het slot van zijn eerste stuk wijst hij erop dat er ‘in alle eenzaamheid, in alle bescheidenheid, buiten alle strijd om’ een nieuw tijdschrift, 't Fonteintje, is verschenen. ‘De jongeren die het opstellen - [...] Maurice Roelants, Raymond Herreman, Karel Leroux, en den waarlijk fantazierijken Richard Minne - zijn geen hemelbestormers.’ Dat vindt Van | |
[pagina 13]
| |
de Woestijne niet erg: ‘Want het is voortaan niet meer noodig over hemeltergende bergen te klauteren, om óók te Rome aan te komen’. In zijn tweede stuk gaat Van de Woestijne in op de beschuldiging dat hij ‘bezijden zijn volk’ staat. Volgens de dichter berust die aantijging op een misverstand. Hij argumenteert dat zijn generatie algemene menselijkheid en wereldburgerschap heeft nagestreefd. Dat was toen voor het volk wellicht te hoog gegrepen, maar het was en is wel de ultieme bestemming waar ze door geduldige volksopvoeding naartoe gebracht moeten worden. De directe erfgenamen van de Van Nu en Straksers - Van de Woestijne doelt op mensen als André de Ridder en Paul-Gustave van Hecke - hebben van dat wereldburgerschap enkel de glamour maar niet de innerlijke rijkdom overgenomen. Door hen is, volgens Van de Woestijne, het misverstand rond het gebrek aan volksverbondenheid van de Van Nu en Straksers ontstaan. Zowel de komst van 't Fonteintje als de stukken van Van de Woestijne lokken nieuwe reacties uit expressionistische hoek uit. Men verwijt de Fonteiniers dat ze - net als hun voorbeelden - in een ‘ivoren toren’ leven. Eugeen De Bock, de oprichter van Ruimte, vindt het jammer dat Van de Woestijne 't Fonteintje prijst voor zijn eenzijdige belangstelling voor Franse letterkunde. Die gerichtheid op Frankrijk heeft net de betreurenswaardige houding van de Van Nu en Straksers en hun epigonen tijdens en na de oorlog mee bepaald. De Bock ziet absoluut geen heil in het werk van 't Fonteintje; hij spreekt over ‘de vloek van het epigonendom’.Ga naar eind9 Karel van den Oever haalt het ‘decadent individualisme’ over de hekel van de vier literatoren die ‘zijn gesminkt (sic) met allerlei restjes van “De Modderen Man” en Fernand Berckelaers hakt in op de ‘jonge heertjes met 'n delitanties literatuurtje en oudjes-gefleem’ en hij meent dat ze niet meer doen dan echootjes knutselen.Ga naar eind10 Wanneer Jozef Muls in 1922 voor het tijdschrift Vlaamsche Arbeid een enquête organiseert over de ‘huidige malaise in de Vlaamsche Letterkunde’, laat Van de Woestijne hem beleefd weten dat hij niet wenst mee te werken. Wel maakt hij van de gelegenheid gebruik om zijn eigen positie te verduidelijken: ‘Men moet mij [...] niet gaan houden voor eene antiquiteit: ik verzeker u dat ik meer van morgen dan van gisteren ben. Maar daarnaast probeer ik, iets te doen dat noch van gisteren noch van morgen is, maar van altijd’.Ga naar eind11 Op 7 oktober 1922 publiceert hij over de ‘Literaire inzinking in Vlaanderen’ een artikel in de NRC. Hij schuift er de schuld voor de malaise in de Vlaamse literatuur in de schoenen van de expressionistische jongeren die voorlopig ‘liever vechten dan werken’. Hij roept hen op om de ‘strijd tegen windmolens’ te staken en ieder ‘zijn gang te laten gaan op het literaire pad dat hij zich gekozen heeft’. Tot besluit wijst hij erop dat ‘het literair-deugdelijke’ en ‘het blijvend-schoone’ de essentie zijn, niet de strijd tussen de verschillende literaire bewegingen en generaties.Ga naar eind12 In oktober 1923 delen Van de Woestijne en Roelants alweer in de klappen. Dit keer is het Jozef Muls die hen hard aanpakt. In zijn juryverslag van de Driejaarlijke Staatsprijs 1918-1920 bewierookt hij de modernisten en valt hij Van de Woestijne aan. Muls' voornaamste verwijt aan Van de Woestijne is alweer van ethische aard: hij is weliswaar een groot schrijver, maar gezien zijn politieke afzijdigheid een ‘minder groot mensch’.Ga naar eind13 Ook Roelants' bundel De kom der loutering vindt geen genade in zijn ogen. Nu zijn het de Fonteiniers die in de pen kruipen en tegen hun gewoonte in polemische stukken publiceren. Minne sabelt Muls genadeloos neer, omdat hij de literatuur niet als literatuur, maar als een maatschappelijke daad beoordeelt. Roelants schiet met scherp op een andere vijand: Fernand Berckelaers. ‘Gij mist misschien geen geld om een tijdschrift te leiden. Gij mist al de rest!’, slingert hij hem naar het hoofd.Ga naar eind14 Van de Woestijne laat het stormpje![]()
De families Roelants en VAn de Woestijne aan zee, omstireeks 1927 [AMVC-Letterenhuis]
overwaaien. Pas in oktober 1924 mengt hij zich weer in de discussie, wanneer hij de bloemlezing De dichters van 't Fonteintje. Een keur uit hun gedichten in de NRC bespreekt.Ga naar eind15 Die bloemlezing was verschenen in de door Jan Greshoff geleide reeks ‘De Schatkamer’ van uitgeverij Boostens & Stols in Maastricht. Van de Woestijne looft de ‘kalme gedragenheid van hun werk, en de poëtische waarde ervan, die onbetwistbaar is voor elken lezer die poëzie weet te smaken boven schoolformules uit’. Hun houding staat in schril contrast met die van de voortdurend polemiserende en theoretiserende expressionisten, die dan nog allesbehalve rechtlijnig zijn. Graag wijst Van de Woestijne op ongerijmdheden in de redenering van bv. Van Ostaijen die enerzijds schrijft ‘Poëzie is opzet’ en een paar maanden later ‘Niet de lyricus, wel de lyriek is zichzelf doel’. Ook het verwijt dat de Fonteiniers niet meer dan epigonen zouden zijn, pareert hij handig met de bedenking: ‘de dichters van het Fonteintje schamen zich niet een vader te hebben gehad. Zijn hunne tegenstanders dan werkelijk vaderloos? Wel nee: ze hebben alleen een anderen vader. Of beter: die van 't Fonteintje erkennen hun natuurlijken vader [Van de Woestijne, PT], terwijl die van Ruimte hun natuurlijken vader hebben afgewezen om zich een of meer pleegvaders te kiezen’. Terwijl de expressionisten hun pleegvaders nog steeds hartstochtelijk aanhangen, zijn volgens Van de Woestijne de Fonteiniers van hun vader losgekomen en zelfbewuste mannen geworden. Met Jan van Nijlen, de inleider van de bloemlezing, waardeert hij hen omdat ze ‘streven | |
[pagina 14]
| |
![]()
Van de Woestijne, Buysse, Eeckhout, De Bom en Roelants in 'La Frondaie' in Zwijnaarde
[AMVC-Letterenhuis] naar evenwicht en niet naar eene ten koste van alle andere hoedanigheden veroverde originaliteit’. Originaliteit om de originaliteit, de kunstjes die de typografie geweld aandoen, laten ze graag aan hun tegenstanders over. Van de Woestijne steunt de dichters van 't Fonteintje in die keuze. Het bewijst juist dat ze ‘minder-individualistisch, minder hypertrofisch in hun ikgevoel zijn, dan men hun aanwrijft.’Ga naar eind16 | |
Handige bemiddelaarVanaf 1924 worden de rollen grotendeels omgekeerd. Van dan af is het Roelants die op de voorgrond treedt en - als bemiddelaar - Van de Woestijnes belangen verdedigt. Hij brengt bijvoorbeeld Greshoff en Van de Woestijne dichter bij elkaar. Niet dat die twee volkomen vreemden zijn voor elkaar. In 1921 heeft Greshoff aan Van de Woestijne voorgesteld om zijn Laethemsche brieven over de lente aan Adolf Herckenrath opnieuw uit te geven. Hij is op dat ogenblik samen met Bloem en Van Nijlen redacteur van de bibliofiele Palladiumreeks, vormgegeven door Jan van Krimpen en uitgegeven bij Hijman, Stenfert Kroese & Van der Zande in Arnhem. Omtrent die heruitgave heeft Van de Woestijne een tweetal brieven geschreven aan Greshoff, maar tot meer dan een formeel contact heeft dat niet geleid. Roelants en Greshoff leren elkaar eind 1923 beter kennen, hoogstwaarschijnlijk via Van Nijlen. Het is een interessant contact voor Roelants, want Greshoff zorgt er meteen voor dat Hijman, Stenfert Kroese & Van der Zande de werving en verspreiding van 't Fonteintje in Nederland op zich neemt.Ga naar eind17 Uit een brief van Van de Woestijne aan Greshoff van 16 januari 1924 blijkt dat Roelants zijn zwager in opdracht van Greshoff heeft gepolst voor twee nieuwe projecten: een uitgave voor ‘De Schatkamer’ en artikelen voor Greshoffs tijdschrift De Witte Mier.Ga naar eind18 Met succes, want al in juli 1924 verschijnt Van de Woestijnes bundel epische pöezie Zon in den rug bij Boosten & Stols en voor het Van Nijlen-nummer van De Witte Mier van 15 december 1924 schrijft de dichter het artikel ‘Jan van Nijlen als voorbeeld’. In april 1927 is het typograaf Jan van Krimpen die Roelants onder de arm neemt om zijn zwager warm te maken voor de uitgave van een feestbundel die ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van de dichter zou verschijnen. Van Krimpen, die de vormgeving van de bundel gaat verzorgen voor de Haarlemse drukker Johan Enschedé, wil liever lyrisch dan episch werk brengen en liever een bloemlezing dan een nieuwe bundel. Het is Roelants die Van de Woestijne moet overtuigen. Ook daar slaagt hij in. Op 10 maart 1928 mag Van Krimpen het eerste exemplaar van Gedichten. Gekozen uit zijn bundels Verzen, De Gulden Schaduw, De modderen man, Het zatte hart, God aan zee, Het berg-meer met gepaste trots aanbieden ten huize van de Van de Woestijnes in Zwijnaaarde. De zomer van 1927 brengen de Van de Woestijnes samen met de Roelantsen door in een villa in de duinen van De Panne. Daar komt Doeke Zijlstra, directeur van Nijgh & Van Ditmar, de dichter opzoeken om er te praten over de uitgave van De Leemen Torens, een roman die Van de Woestijne tijdens de Eerste Wereldoorlog samen met Herman Teirlinck heeft geschreven. Ook nu weer is het Roelants die eerst overleg heeft gepleegd met de uitgever en zo het pad heeft geëffend.Ga naar eind19 Van de Woestijne komt snel tot een akkoord met Zijlstra en de roman De Leemen Torens verschijnt in 1928 in een tweedelige editie. In het voorjaar van 1928 wordt een actiecomité opgericht dat de viering van Van de Woestijnes vijftigste verjaardag de nodige luister moet bijzetten. Onder de leden van dat comité vinden we onder andere Roelants' vrienden Achilles Mussche en Raymond Herreman, maar ook Marnix Gijsen. Roelants probeert zelfs Van Ostaijen te strikken. De zwaar zieke dichter schrijft hem op 16 februari 1928 dat hij weliswaar geflatteerd is door de uitnodiging, maar dat hij er niet kan op ingaan. Zijn weigering heeft niets met Van de Woestijne te maken. Hij spreekt zelfs van ‘de hoge waardering die ik voor onze grootste levende dichter koester’. Maar hij wil niet in het | |
[pagina 15]
| |
comité zetelen ‘naast mummi's als Mej. Belpaire, die met de mateloze harteloosheid van de vieille jeune fille, de poort op het gevang van Borms weer toe gooiden’. Aan het einde van 1928 speelt Roelants nog voor een laatste keer voortreffelijk zijn rol van go-between. Hij begeleidt zijn zwager naar de redactielokalen van De Standaard, waar Van de Woestijne met hoofdredacteur Marcel Cordemans afspraken maakt voor een nieuwe rubriek, ‘Grammophonische Tijdingen’. Van de Woestijne zal aan De Standaard elf bijdragen over klassieke muziek leveren, onder andere over ‘Carmen’ van Bizet, ‘Stenka Razine’ van Alexander Glazounov, over de Bachvertolkingen van Pablo Casals, over Mozart, Schubert en Wagner. In april 1929 valt zijn medewerking stil wegens zijn snel slechter wordende gezondheidstoestand. Van de Woestijne lijdt aan tuberculose. | |
Op zijn sterfbedOp 25 juli 1929 wordt de vakantie van Maurice Roelants in Koksijde aan zee abrupt onderbroken, wanneer hij in de late namiddag een telegram van zijn schoonzus ontvangt: ‘[...] état toujours très grave - administration aujourd'hui - consultation vendredi - attends maurice si possible’. Roelants huurt meteen een auto en snelt met zijn vrouw naar Gent. Van de Woestijne leeft nog. Hij ijlt eerst, is dan verwonderd, herkent hen en glimlacht. De Roelantsen schrikken van de gedaanteverandering van de dichter: hij is één grote kop geworden. Al ademt hij moeizaam, toch is hij rustig. Hij lijkt zich met zijn tragische lot verzoend te hebben. Roelants besluit in de buurt te blijven om zijn overspannen schoonzus bij te staan. Van de Woestijne eet nauwelijks. Af en toe drinkt hij een slok van de beste wijn die vrienden hem gezonden hebben. Terwijl het zweet op zijn voorhoofd parelt, vraagt hij Roelants om met hem een glas Yquem te drinken ‘waarvan ge 't zuur aan de maag niet krijgt’. Praten gaat moeizaam. Elk woord vergt een krachtinspanning. ‘Ik ga niet meer schrijven’, vertrouwt hij zijn zwager toe. ‘In ere en geweten heb ik mijn werk gedaan.’ Hij heeft geen zin om zichzelf te herhalen, zijn oeuvre is rond.Ga naar eind20 Het zomert uitbundig in 1929. Op Van de Woestijnes slaapkamer onder het dak is de hitte te snijden. Roelants maakt van een bezoek van Herreman en Leroux gebruik om de dichter uit zijn broeikas te verlossen. Ze halen zijn bed naar beneden en dragen de vederlichte zieke in een fauteuil de trap af. Van de Woestijne is blij verrast wanneer hij zijn tuin terugziet. Hij vindt hem in ‘het oerwoud van Kongo’ veranderd en grapt dat er nu antilope op het menu zal komen. De dichter blijft achteruitgaan. Op vrijdagochtend 23 augustus onderzoekt professor de Stella zijn ijlende patiënt. Van de Woestijnes pols is sneller dan ooit en zijn koorts is nog gestegen. ‘Het is nog maar een kwestie van uren’, vertrouwt hij de zwaar aangeslagen familieleden toe. In de nacht van vrijdag op zaterdag waakt een dienstmeisje bij de zieke. Rond vier uur in de ochtend krijgt Van de Woestijne een vreselijke hoestbui. Nu is hij aan het einde van zijn krachten. Hij kreunt en zijn ademhaling verzwakt. Het dienstmeisje kan het niet meer aanzien. Ze wekt Van de Woestijnes zoon Paul en zijn zwager Roelants. Paul dient zijn vader een morfine-inspuiting toe. De dichter valt in een diepe slaap waaruit hij niet meer ontwaakt. Even voor negenen is alles volbracht. Ze sluiten zijn ogen en vouwen zijn lange, benige vingers over het zwarte kruisje dat op zijn borst rust. Het is Roelants die zijn schoonzus op de hoogte brengt van de dood van haar man. Wanneer huisvriend Joris Eeckhout zich op die schitterende ochtend van 24 augustus 1929 met haastige tred naar het huis van de Van de Woestijnes spoedt, loopt Roelants hem tegen om het nieuws te melden. Om drie uur 's middags gaat hij samen met Van de Woestijnes jongste broer, Maurice, die in der haast uit Jette naar Zwijnaarde is afgezakt, het overlijden aangeven bij schepen Pierre van Ceulebroeck. Roelants stuurt het bericht van het overlijden meteen de wereld in. Het nieuws verspreidt zich in Vlaanderen en Nederland als een lopend vuurtje. Leroux publiceert al in de weekendeditie van De Volkskrant een uitgebreid in memoriam. In Vooruit verschijnen ontroerende beschouwingen van Herreman en Mussche. Beiden verwijzen naar hun ‘glorieuze’ eerste ontmoeting met de dichter in 1913. ‘Het eenige, wat ik hem nu meegeven kan, het zijn niets dan een paar arme, machtelooze tranen in de stilte van mijn smart’, besluit een emotionele Mussche. | |
ConclusieVan de Woestijne en Roelants konden het meteen goed met elkaar vinden. Aanvankelijk was het vooral Van de Woestijne die Roelants steunde, maar in de jaren twintig kwam daar verandering in. De sociale Roelants, die vlot contacten legde in de literaire wereld, gebruikte die vooral vanaf 1924 om Van de Woestijnes werk te promoten en bij uitgevers en redacteurs te bemiddelen. Zo is het vermoedelijk aan Roelants te danken dat De Leemen Torens nog tijdens het leven van Van de Woestijne in boekvorm is verschenen. Aan het einde van zijn leven was Van de Woestijne bijzonder gesteld op Roelants. Niet Van de Woestijnes lievelingsbroer Gustave - die wellicht minder goed met mevrouw Van de Woestijne kon opschieten - maar Roelants was vaak te gast op La Frondaie in Zwijnaarde. Het was ook Roelants die in de laatste dagen van Van de Woestijnes leven de steun en toeverlaat van het gezin was. Die rol heeft hij na de dood van de dichter nog vele jaren - voor zijn niet altijd even dankbare schoonzus - op zich genomen. Dat is echter stof voor een ander verhaal. |
|