De appelen
Door de zolderramen vergulden
De laatste schuine stralen van de herfstzon
Alsof het borsten waren, wangen,
Liggen ze bol onder de balken,
Om de beet van wilde kussen.
Kato, loom, traag en mooi,
Spreidt triomferend, als in een bed,
Haar naaktheid tentoon in hun licht.
Bewegen mee als zij beweegt;
De vruchten rollen glimmend en glad
Onder haar dijen, in de holtes van haar armen,
Tussen haar handen, tegen haar borsten.
De zon strijkt even met haar stralen
Langs hun zachtheid en haar haren,
Het aroma van het fruit met de geuren van haar lichaam
Dat het meisje erdoor bedwelmd raakt
En instemt en zich overgeeft
Aan de duizend aanvallen van die stille hofmakerij.
O, de hartstocht van het leven
Die voortdurend en geluidloos in haar opstijgt
En de geneugten van het vlees verstrengelt
Met de heerlijkheden van het fruit.
| VERTALING: CHRISTINA GUIRLANDE |
Het gedicht ‘Les Pommes’ van Emile Verhaeren (Sint-Amands 1855 - Rouen 1916) over het boerenmeisje Kato, is een van de vier onuitgegeven gedichten die door William Kundig in 1918 te Genève postuum werden gepubliceerd, in een bibliofiele uitgave onder de titel KATO. De uitgave werd verlucht met 10 houtgravures, in twee kleuren afgedrukt, van Pierre-Eugène Vibert en telde 16 blz., formaat 37 × 48 cm. Over het meisje Kato schreef Verhaeren al eerder sensuele gedichten in zijn eerste, naturalistische bundel ‘Les Flamandes’ (1883), geïnspireerd door de doeken van o.a. Jordaens en Teniers.