| |
| |
| |
Bibliotheek
Samenstelling Geert Swaenepoel
Filosofie en religie
■ Hans Ausloos en Ignace Bossuyt (red.)
Hooglied. Bijbelse liefde in beeld, woord en klank, Vlaamse Bijbelstichting - Acco, Leuven - Voorburg, 2008, 224 p. 22,50 €
Talloze kunstwerken uit de westerse muziek, beeldende kunsten en literatuur waren geïnspireerd door de Bijbel en ondanks de religieuze crisis blijft dat boek kunstenaars inspireren. Om de wisselwerking tussen Bijbel en cultuur beter te leren kennen, namen de Leuvense musicoloog Ignace Bossuyt en theoloog Hans Ausloos in 2005 het initiatief tot een interdisciplinaire lessenreeks, waarin het Bijbelse Hooglied en zijn doorwerking in de westerse cultuur centraal stond. Hun doel was het onschatbare erfgoed te vrijwaren van de vergetelheid en de Bijbel als een van de hoofdbronnen van cultuur en kunst opnieuw in de belangstelling te brengen. Van die lessenreeks verscheen het verslagboek Hooglied. Bijbelse liefde in beeld, woord en klank. Als exegeet geeft Ausloos eerst een inleiding in dat Bijbelse boek. Hoe kwam men ertoe dat ‘Lied der Liederen’ op te nemen in de Bijbelse wijsheidsliteratuur en hoe werd dat boek door de eeuwen geïnterpreteerd? Kunstwetenschapster Barbara Baert gaat na hoe in de beeldende kunsten met het Hooglied werd omgegaan. Daaruit blijkt dat kunstenaars afhankelijk waren van de kerkelijke interpretatie van dat boek. De taalkundige Henri Bloemen bespreekt op zijn beurt de receptie van het Hooglied in de literatuur. De allegorische lezing van de mystici schuift steeds meer op naar een lichamelijk-erotische lezing. Tot slot bestudeert Bossuyt hoe het Hooglied - wellicht opnieuw - muziek is geworden. We mogen hopen dat ook de tweede en de derde lessenreeks over koning Salomo en over Job spoedig hun weg vinden naar de uitgever om in de reeks Bijbel & Cultuur te worden gepubliceerd.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
■ René Girard & Gianni Vattimo
Waarheid of zwak geloof? Dialoog over christendom en relativisme, Pelckmans - Klement, Kapellen, 2008, 112 p. 14,95 €
Door de opkomst van de islam en door nieuwe vormen van religieus geweld laait het debat weer op of moderne waarden te verzoenen zijn met religie. Filosofen buigen zich het hoofd over de verhouding tussen democratie en godsdienst, tussen de waarheid die religies verkondigen en de liberale vrijheid die soms tot relativisme leidt. Opiniemakers voeden vaak de polarisatie en het conflict over de plaats van godsdienst in de publieke ruimte. Het boek Waarheid of zwak geloof? laat echter twee auteurs aan het woord die de verzoening zoeken tussen godsdienst en laicisme, tussen de moderne samenleving en religie. Zowel voor de Franse antropoloog René Girard als voor de Italiaanse filosoof Gianni Vattimo is de moderniteit in hoofdzaak een uitvinding van het christendom, wat leidt tot de paradox dat het christendom verantwoordelijk is voor de secularisatie. De christelijke waarheid getuigt immers van een God die zichzelf verzwakt om de mens ruimte te geven. Geloven in een God die liefde is, lijkt een zwaktebod, maar net daar ligt de waarheid die de mens bevrijdt van het geweld en het zondebokmechanisme. Tussen 1996 en 2006 vonden tussen beide denkers drie gesprekken plaats over christendom en moderniteit, over geloof en relativisme en over interpretatie, gezag en traditie. Die dialogen bieden tegelijk een inleiding in hun oeuvre. Het boek sluit af met twee essays waarin Girard en Vattimo beurtelings kanttekeningen bij elkaars werk plaatsen en de punten van overeenstemming en verschil verduidelijken. Zo wordt dit boek een dagboek van een boeiende en uitdagende confrontatie tussen twee grootmeesters van het hedendaagse denken.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
■ Kader Abdolah
De Koran, een vertaling en De boodschapper, een vertelling. De Geus, Breda, 2008, 382 en 266 p. gebonden in cassette 39,90 €
In de westerse wereld is de koran waarschijnlijk het meest besproken en tegelijkertijd het minst gelezen boek. Veel mensen, vooral politici, hebben een uitgesproken mening over het heilige geschrift van de islam zonder er zich ooit grondig in te hebben verdiept. Voor wie na alle discussies echt nieuwsgierig is geworden, is er sinds kort een Nederlandse vertaling. Zij is gemaakt door de in Iran geboren schrijver Kader Abdolah die bekend is geworden met romans als De reis van de lege flessen en Het huis van de moskee. Abdolah heeft een zeer leesbare vertaling geleverd die de lezer in een ritmisch proza meeneemt naar het Midden-Oosten van de zevende eeuw. De koran is niet als de bijbel een doorlopende geschiedenis, maar losse hoofdstukken (soera's) over verschillende onderwerpen. De soera's zijn een combinatie van vermaningen, instructies voor de gelovigen en verhalen over vroegere profeten en volken. Opvallend is dat vrijwel de gehele koran in de directe rede is geschreven: Allah spreekt de profeet Mohammed en via hem de mensen direct toe. Aanvankelijk werden de teksten, die in de periode 610-632 aan Mohammed zouden zijn geopenbaard, mondeling overgeleverd. Door recitatie werden ze uit het hoofd geleerd. Aan deze mondelinge overlevering herinneren de vele herhalingen die erin voorkomen. Een deel daarvan heeft Abdolah overigens in zijn vertaling weggelaten.
Tegelijk met de vertaling heeft Abdolah onder de titel De boodschapper het leven van Mohammed beschreven. Het verhaal is gebaseerd op historische feiten, maar mag volgens de auteur ook als roman gelezen worden. Het is een wat onduidelijke positiebepaling tegenover het werk dat de vorm heeft van een getuigeverslag. De schrijver hiervan is Zeeëd ebne Sales, de aangenomen zoon van de profeet. Na de dood van Mohammed gaat hij op bezoek bij allerlei ooggetuigen om hun verhaal op te tekenen. In de vele korte hoofdstukken vertellen deze getuigen samen de levensgeschiedenis van Mohammed. Door deze indirecte wijze van vertellen komt de hoofdpersoon nergens echt tot leven. Het beeld van Mohammed dat uit al die korte stukken oprijst, is overigens niet bepaald gunstig. Hij lijkt een grote opportunist te zijn geweest die handig gebruik heeft gemaakte van de situatie en die geweld noch bedrog schuwde om het nieuwe geloof ingang te doen vinden.
[Dick van Vliet]
| |
Beeldende kunst
■ Johan Pas
Een andere avant-garde, documenten uit het archief van Galerie De Zwarte Panter 1968-2008. Lannoo, Tielt, 2008, 240 blz. 35 €
Op 5 december 2008 vierde de invloedrijke Antwerpse galerie De Zwarte Panter haar 40-jarige bestaan. In die tijd groeide ze uit tot de oudste, nog actieve galerie in Vlaanderen en de op één na oudste in België. Toen oprichter en bezieler Adriaan Raemdonck eind 1968 haar deuren opende, vulde ze een grote leemte in: ze stelde werk tentoon van lokale schilders, beeldhouwers en grafici, die in hoofdzaak de weg van de figuratie bewandelden. Dat was in die tijd van internationale tendensen en bewegingen als het minimalisme, arte povera en Fluxus geen sinecure. Toch wist de galerie te overleven. Vandaag is ze een niet meer weg te denken instituut met een grote socioculturele uitstraling. Eind 2008 stond de teller van het aantal tentoonstellingen op 478 en van het aantal edities (grafiekmappen en bibliofiele uitgaven) op 108. Ter gelegenheid van 40 jaar De Zwarte Panter liepen twee tentoonstellingen: één in het Prentenkabinet van het Antwerpse Museum Plantin-Moretus en één in de Antwerpse Koningin Fabiolazaal. Samen toonden ze ruim 500 documenten uit het rijke archief van De Panter (foto's, krantenknipsels, uitnodigingen, bibliofiele edities, etc.) en alle affiches. Die tentoonstellingen werden vergezeld van deze sobere en smaakvolle publicatie, waarin samensteller Johan Pas een volledig en chronologisch overzicht geeft van alle tentoonstellingen en uitgaven. In de inleiding schetst Pas ook de historiek van de galerie en gaat hij dieper in op het belang van kunstgalerieën en hun archieven. Daarnaast bevat het handzame boek ook nog een summiere samenvatting in het Frans en het Engels, een lijst met bronnen en literatuur, een namenregister en een uitgebreid colofon. Een onmisbare uitgave voor iedereen die de Vlaamse kunst in het algemeen en De Panter in het bijzonder een warm hart toedraagt.
[Patrick Auwelaert]
| |
■ Robert Klanten - Lukas Feireiss (ed.)
Arne Quinze Works, Die Gestalten, Berlin, 2008, 294 p. 69,90 €
Van de artistieke duizendpoot Arne Quinze verscheen een monografie Arne Quinze Works. Dat zal vermoedelijk niet zijn laatste monografie zijn want de zakenman, designer, schilder, beeldhouwer, musicus, binnenhuisarchitect, ontwerper van meubelen, schoenen, jachten en auto's is nog maar pas 38 jaar oud. Dat de man zichzelf telkens weer heruitvindt en met nieuwe creaties voor de dag komt, blijkt overduidelijk uit dit boek. Zijn veelzijdigheid komt tot uitdrukking in de meubelcollecties gecreëerd door Quinze & Milan - waarvan Arne de creatief directeur is -, de conceptuele auto's voor Lamborghini, de kolossale houten sculptuur Uchronia op het Burning Man Festival in de Nevadawoestijn, zijn recentere Cityscape in het Brusselse Quartier
| |
| |
Louise en tal van andere gevierde projecten in binnen- en buitenland. De exclusieve foto's, persoonlijke schetsen en becommentariërende teksten geven een totaalbeeld van wat Quinze tot op heden realiseerde. De genialiteit van die selfmade icoon ligt in het samenbrengen van tegengestelde extremen. ‘Arne Quinze is een visionair en kunstenaar zonder weerga. Hij goochelt met contrasten en verzoent het onverzoenlijke’. Dat schrijft Robert Klanten, een van de oprichters van de Duitse uitgeverij Die Gestalten die instaat voor deze monografie, maar die tevens met Quinze samenwerkte voor een tentoonstelling en een serie gelimiteerd glaswerk, porselein en keramiek.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
■ Karina Blanchar (eindred.)
Marc Maet. Ik woon in de schilderkunst. Lannoo, Tielt, 2008, 160 p. 40 €
Van 23 mei tot 7 september 2008 liep in het Gentse Museum Dr. Guislain een overzichtstentoonstelling van de schilder Marc Maet (1955-2000), ter gelegenheid waarvan deze monografie verscheen. Maet, die ook een vaardige pen had, schreef ooit: ‘Om als mens te kunnen functioneren, moet ik schilderen (...).’ Toen hij die levenswijze niet langer kon handhaven, pleegde hij zelfmoord. Als schilder zette Maet de stilistische lijn voort van Permeke, Mortier, Raveel en De Keyser, met doeken waarin zowel abstracte, monochrome als figuratieve elementen voorkomen. Veel van zijn doeken zijn hermetisch: ze bevatten motieven, tekens en symbolen die als het ware ‘ontraadseld’ moeten worden, wat een aandachtige lectuur van zijn werk noodzakelijk maakt. Maar wie die moeite wil doen, ontdekt een rijkgeschakeerd oeuvre waarin thema's als leegte, wanhoop, dood en vergankelijkheid een centrale rol spelen. Toen zowel de kritiek als het publiek begin jaren negentig Maets werk links liet liggen, sloop er steeds meer ironie, sarcasme en zelfspot in zijn doeken. Nogal wat van zijn schilderijen/tekeningen verwijzen daarnaast naar kunstenaars als Magritte, Picabia en Broodthaers. Maar ook referenties naar de literatuur (Rilke) en zijn eigen privéleven ontbreken niet. Samen schetsen ze een indringend portret van een gedreven maar overgevoelige kunstenaarsziel, een volbloed romanticus die naar het absolute streefde. Deze uitgave bevat, naast een ruime keuze uit Maets schilderijen en tekeningen, teksten van Karina Blanchar, Patrick Allegaert en Bart Marius, Bernard Dewulf, Pjeroo Roobjee, Wouter Coolens, Leo Maet, Philippe Vandenberg en Marc Maet zelf. Een biografie met documentaire foto's, een lijst van persoonlijke en collectieve tentoonstellingen en werk in openbare collecties, een bibliografie, personalia en Franse vertalingen van alle teksten vervolledigen
de uitgave. Een must voor al wie geïnteresseerd is in een van de meest markante Vlaamse schilders uit de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw.
[Patrick Auwelaert]
| |
■ M. Sellink
Bruegel. L'oeuvre complet. Peintures, dessins, gravures. Ludion, Gent, 2007, 304 p. 110 €
Jaarlijks verschijnt er wel ergens één of ander boek of artikel over de Vlaamse grootmeester Pieter Bruegel (+ 1569). Recent kwamen zelfs diverse uitgaven over deze kunstenaar op de markt. Meestal zijn ze rijkelijk geïllustreerd. Soms behandelen die publicaties slechts één werk of bezorgen ze een eigenzinnige kijk van een auteur, die zich dan als een specialist op dit vlak laat gelden. Het volumineuze boek van kunsthistoricus Manfred Sellink, die als Nederlander eerst als wetenschappelijk vorser verbonden is geweest aan de Utrechtse universiteit, vervolgens de leiding had van het prentenkabinet van het Boymans Van Beuningenmuseum in Rotterdam en sedert een aantal jaar artistiek directeur is van de stedelijke musea in Brugge, heeft wel degelijk de bedoeling een volledig overzicht te geven van het oeuvre van Bruegel. Hij behandelt zowel zijn tekeningen en zijn schilderijen als de naar hem gestoken gravures. Het gaat dus om een allesomvattend overzichtsboek van deze kunstenaar. Op zich is dit natuurlijk niet nieuw. Erudiete auteurs, waaronder Roger Marijnissen (Bruegel. Her volledige oeuvre, Antwerpen, 1988), gaven vroeger eveneens dergelijke publicaties uit. Het boek van Sellink behandelt, na een zeer uitvoerige inleiding met biografie en situering, op een chronologische manier de werken van Bruegel. Telkens een afbeelding met een uitgebreide notitie eronder. Interessant hierbij is dat hij aan dit oeuvre enkele werken toevoegt, zoals het zeker minder bekende en gesigneerde schilderij uit 1568 met de voorstelling van (volgens ons) twee fraai uitgedoste muzikanten en een dito vendelzwaaier (paneel, 20,3 × 17,8 cm; New York, The Frick Collection) - mogelijk zijn het drie leden van een Brabantse schuttersvereniging -, of dat hij (definitief?) een aantal schilderijen niet meer tot het oeuvre van Bruegel rekent.
Het boek oogt niet alleen indrukwekkend qua volume, maar is evenzeer uitzonderlijk fraai uitgegeven. Het kan worden gecatalogeerd als een kunstboek. Dit komt zowel door het formaat, de ingebonden afwerking met stofwikkel als door de vele afbeeldingen die soms de volledige bladspiegel innemen. Al die afbeeldingen worden in dit boek meestal vrij groot of in detail weergegeven en ondersteunen zeker de teksten. Dit maakt het boek uiteraard aangenaam om in te bladeren en om meteen (opnieuw) te genieten van Bruegels creaties. Dat het gaat om een Franstalige realisatie houdt verband met de bedoeling van de uitgever om een internationale reeks over grote Europese kunstenaars te creëren. De boeken uit deze ‘Classical Art Series’ verschijnen ter gelijkertijd ook in het Engels. Intussen zijn inderdaad in die reeks al andere grootmeesters op een gelijkaardige manier behandeld: Vermeer, Titian en Velazquez. Dat de Vlaamse kunstenaars geen Nederlandstalige editie krijgen, kunnen we betreuren. Zeker voor die cultuurliefhebbers die nog geen boek met de biografie en met een overzicht van het oeuvre van Bruegel bezitten, is deze publicatie dus zowel als lees- en als kijkboek een aanrader.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
■ Reinier Baarsen, Robert-Jan te Rijdt, Frits Scholten
Nederlandse kunst, 1700-1800, (Nederlandse kunst in het Rijksmuseum, 3), Waanders Uitgevers, Zwolle - Rijksmuseum, Amsterdam, 2006, 263 p. 49,95 €
Het Rijksmuseum presenteert met dit fraai uitgeven boek reeds het derde deel over de nationale kunst in eigen bezit. Het eerste deel, uitgegeven in 2000, behandelde de Nederlandse kunst tussen 1400 en 1600. Deel twee, uit 2001, was gewijd aan de zeventiende eeuw, Hollands ‘Gouden Eeuw’. En deel drie dat nu voorligt, gewaagt reeds van een op stapel staand vierde deel over de Nederlandse kunst tussen 1800 en 1900 met ex-algemeen directeur van het Rijksmuseum Ronald de Leeuw als hoofdauteur. Het voorliggende volume bevat niet enkel prachtig geïllusteerde notitities van telkens enkele bladzijden over een selectie van honderd achtiende-eeuwse Nederlandse kunstwerken, maar ook een vijftal essays. Reinier Baarssen bijt de spits af met ‘Kunst voor het interieur, het interieur als kunst’; Kees Zandvliet biedt een overzicht van ‘De geschiedenis van Nederland in de 18de eeuw’; Frits Scholten belicht de ‘Nederlandse beeldhouwkunst in de 18de eeuw’; Bianca du Mortier bespreekt ‘“A la Mode”. Het uiterlijk in de 18de eeuw’; Reinier Baarssen en Robert-Jan te Rijdt tenslotte behandelen met vereende krachten ‘Uit de schaduw: het verzamelen van 18de-eeuwse kunst in het Rijksmuseum’. Een Bibliografie, een Register en een Fotoverantwoording sluiten het volume af. Merkwaardig, zoniet verwarrend, is het feit dat de kunstwerk-notities niet op die essays volgen, maar tussen de kapittels over de Nederlandse geschiedenis (Zandvliet) en dat over de Nederlandse beeldhouwkunst (Scholten) zijn ingeschoven. De titel van het laatste essay geeft het al aan: de achttiende-eeuwse Nederlandse kunst is lange tijd, ook museaal, in de schaduw blijven staan van de roemruchte zeventiende eeuw, en dat is zeker voor de
schilderkunst het geval. Rembrandt kent iedereen, maar slechts kenners zijn vertrouwd met het schilderkunstig oeuvre van Cornelis Troost (Amsterdam 1697-1750). De beeldhouwkunst ontbrak het aan de talrijke grootschalige opdrachten van weleer; en wat daarvan nog van restte werd vaak uitbesteed aan buitenlandse kunstenaars en dan nog veelal op initiatief van buitenlandse opdrachtgevers op doortocht in Nederland, zoals Scholten aangeeft. In het inleidende kapittel verklaart Baarssen hoe Nederland door zijn tanende internationale betekenis op politiek en economisch vlak, evenmin de leiding behield op artistiek vlak. Het Nederlandse publiek dat zich deze kostbaarheden kon veroorloven schikte zich met goed fatsoen naar de gedrags- en kledingregels van de standenmaatschappij, zoals Bianca du Mortier uiteenzet. Echter niet zonder vanuit hun perifere culturele positie eigen varianten te ontwikkelen op wat de smaakmakers in het buitenland, en met name de Franse mode tot norm stelden. Uiteindelijk kwam Nederland, uitgeput door oorlogen, met de Bataafse Republiek geheel in de Franse invloedssfeer terecht, zoals Zandvliet toelicht. Kunst uit die tijd is door het Rijksmuseum, een museum van nationale trots, gebouwd rond een eregalerij die culmineerde in Rembrandts Nachtwacht, ook nooit systematisch verzameld zoals blijkt uit het essay van Baarssen en te Rijdt. Maar wie deze catalogus van preciosa doorbladert zal het met de auteurs eens zijn dat de achttiende eeuw nog heel wat schitterende objecten opleverde. Het virtuoze vakmanschap dat ze tentoonspreidden ten behoeve van hun begoede opdrachtgevers, is goed gediend van de zeer verzorgde illustraties en de erudiete toelichtingen per object. Voor die notities, die veeleer op de geïnteresseerde amateur dan op het grote publiek zijn toegesneden, tekenden, naast de auteurs van de essays, ook Dirk Jan Biemond, Duncan Bull, Jan
Daan van Dam en Ebeltje Hartkamp-Jonxis.
Alle kunstgenres worden in die notities dooreen behandeld, van schilderkunst over teken- en beeldhouwkunst, van zilver over porselein en faience tot meubelkunst. Dat is bijzonder gepast voor de kunstproductie uit die periode. Baarssen wijst er op dat de achttiende eeuw koos voor het samenspel van alle mogelijke kunsttakken in éénheidsvolle ensembles ter ondersteuning van de absolute aanspraken van de machthebbers. Veel recenter heeft die geïntegreerde presentatie van verschillende kunstmedia - waarbij met name de schilderkunst niet meer geïsoleerd komt te staan - vanuit een geheel ander perspectief aanhang verworven in museale middens. In onze tijd, die allerlei vormen van beeldende kunst beschouwt vanuit een overkoepelende beeldcultuur, is die geïntegreerde aanpak een leidende gedachte geworden voor de nieuwe opstelling binnenin het Rijksmuseum. Wanneer dat immense gebouw van architect Cuypers uiteindelijk weer opengaat - na een algemene renovatie die enige jaren vertraging opliep - zal het pas goed mogelijk worden om de inzichtelijke commentaren en de fraaie illustraties in dit boek opnieuw aan de werkelijkheid van de objecten te toetsen.
[Joost Vander Auwera]
| |
■ P. Van der Coelen (red.) Maarten Delbeke e.a. (eds.)
Piranesi. De prentencollectie van de Universiteit Gent. Tentoonstellingscatalogus. Museum voor Schone Kunsten Gent en A&S/books, Gent, 2008, 228 p. 16 €
In de bibliotheek van de Gentse universiteit kwam recent een tot dusver onbekende maar vrijwel complete collectie prenten van Piranesi naar boven. Een deel daarvan, aangevuld met werk van o.m. Palladio, Cruyl en Vasi, werd tentoongesteld in het Genste MSK. Bij de erg mooie expositie, waar het de bezoeker gegund was de ogen geduldig over de goed gepresenteerde prenten te laten gaan, hoort een catalogus die een uitstekend beeld geeft van de diverse aspecten van de Venetiaanse architect en etser die zijn leven grotendeels in Rome doorbracht: kunstenaar, archeoloog, ingenieur, polemist, architect, handelaar, en schepper van
| |
| |
de vedute die inspelen op Rome als toeristische trekpleister en tegelijk een synthese vormen van Piranesi's veelzijdige belangstelling. De catalogus biedt een paar goed onderbouwde essays van o.m. Dirk de Meyer, Maarten Delbeke en Bart Verschaffel. Wat deze laatste beweert i.v.m. het reproduceren van de Carceri, geldt eigenlijk ook voor het overige werk van Piranesi dat in deze catalogus wordt afgebeeld: ‘de verkleining legt de visuele werking van Piranesi's beelden stil.’ (p.174) De keuze om details uit de Carceri op ware grootte af te beelden is daarom een goede optie, maar Piranesi's overige prenten worden in deze catalogus gereduceerd tot prentjes waaruit elke monumentaliteit verdwenen is. Desondanks biedt deze publicatie een voortreffelijke eerste kennismaking met Piranesi en zijn werk.
[Patrick Lateur]
| |
■ Luc Hoenraet en Fritz Timmermans
Kruis. De weg van het lijden. Lannoo, Tielt, 2008, 96 p. 24,95 €
‘I need to hear some sounds that recognize the pain in me’, zingt The Verve in het lied ‘Bitter Sweet Symphony’. Niet alleen geluiden, ook beelden en woorden maken pijn zichtbaar. Materiekunstenaar Luc Hoenraet en dichter Fritz Timmermans benaderen in het boek Kruis. De weg van het lijden elk op hun manier het lijden en de pijn. Dat geeft de lezer de kans met hen mee te revolteren tegen het lijden en het een plaats te geven in het leven. Het kruis, beeld bij uitstek van het lijden, staat centraal in het werk van Hoenraet en in het leven van Timmermans, een broeder van de orde van het Heilig Kruis en gewezen leraar en directeur van het Heilig Kruiscollege in Denderleeuw. Toch blijven alle klanken, beelden en woorden ontoereikend om het kruis, de pijn of het lijden te doorgronden. Daarom blijven kunstenaars zoekers en moeten ze telkens opnieuw beginnen. ‘Als Sisyphus zal hij telkens weer een nieuwe poging wagen, en dat betekent van de top van de berg weer het diepe dal in’, schrijft jezuïet Jan Koenot in het voorwoord. Net als het leven is kunst een mengeling van dag en nacht, van vreugde en verdriet, van eros en thanatos. De beproeving en het gevecht van de kunstenaar leiden bij Hoenraet tot een uitgepuurde beeldtaal die een algemeen menselijke worsteling uitdrukt. De abstracte kunstenaar gaat recent ook figuratief te werk. Het naamloze kruisteken krijgt het gelaat van de Gekruisigde. Daardoor raken kruis en zegen, lijden en verrijzenis elkaar. ‘De mensheid vecht zich uit het graf’, dicht Timmermans. De dichter volgt de lijn van de schilder, maar zijn woorden kunnen de beelden niet bijhouden. De beelden in dit boek overstijgen zonder twijfelen de woorden.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Fotografie
■ Tessa Vermeiren
360o Gerald Dauphin. Fotografie tussen Antwerpen en New York. Roularta Books, Roeselare, 2008, 200 blz. 35 €
In december 2007 stierf op 69-jarige leeftijd de Antwerpse fotograaf Gerald Dauphin. Uit zijn omvangrijke archief stelde het FotoMuseum in dezelfde stad een retrospectieve samen, die liep van 25 september 2008 tot 4 januari 2009 en waarvan dit boek de catalogus is. De ‘allrounder’ Dauphin werkte als modefotograaf voor Libelle en Avenue, en als portret- en reisfotograaf voor Weekend Knack, Style, Geo en Der Feinschmecker. Als autodidact in het vak assisteerde hij begin jaren 60 in New York gerenommeerde ‘schrijvers met licht’ als Robert Freson - zijn grootste invloed -, Irving Penn en Richard Avedon. NY en Antwerpen: het zouden zijn leven lang de steden blijven waartussen Dauphin
rusteloos heen en weer pendelde. In NY maakte hij zijn eerste reportages (over de Vietnambetogingen en de Gay Parade), in NY ook maakte hij zijn laatste buitenlandse reportages (over spectaculaire interieurs). In Antwerpen registreerde hij vooral het intellectuele leven van de late jaren 50 en de jaren 60. Tal van beeldende kunstenaars, schrijvers, dichters, muzikanten, acteurs, cineasten, collega-fotografen en politici passeerden daarbij de revue. Maar ook zijn geliefde Schipperskwartier ontkwam niet aan zijn lens. Dauphin was een geboren melancholicus, maar tegelijk ook een levensgenieter. Zijn grote passie was de jazz. Niet toevallig opent dit boek dan ook met een reeks onweerstaanbaar mooie foto's van enkele jazzgroten. Deze grafisch verzorgde uitgave toont volgens Weekend Knack-directrice Tessa Vermeiren, die vaak met Dauphin samenwerkte, ‘de diverse facetten (...) van één man, één fotograaf, die losstond van gimmicks en mode. Maar die als een eerlijk verslaggever het leven verbeeldde.’ Tientallen foto's, grotendeels in zwart-wit en vaak gespreid over twee pagina's, leggen van die uitspraak getuigenis af. Hun kracht ligt grotendeels hierin dat ze de tijdgeest weergeven, zonder dat ze gedateerd overkomen. Dauphins stijlgevoel en zijn zin voor perfectie stonden daar borg voor. Dat geen enkele foto in het boek van een jaartal is voorzien, stoort dan ook niet in het minst. Goede foto's hebben titel noch datering nodig. Ze bestaan, en dat volstaat.
[Patrick Auwelaert]
| |
Klassieke literatuur
■ Claudius Claudianus
Verzamelde gedichten. Vertaald en toegelicht door M. d'Hane-Scheltema, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2008, 339 p. 39,95 €
Na haar opgemerkte vertalingen van o.m. Juvenalis' Satiren, de Aeneis van Vergilius en Ovidius' Metamorfosen brengt Marietje d'Hane-Scheltema nu de quasi volledige Claudianus. Dat is een verrassend goede dichter van rond 400 n.C., een Grieks sprekende Egyptenaar met Romeinse vorming, die in Rome nog tijdens zijn leven een standbeeld kreeg. Maar beeld en poëzie verdwenen na zijn dood al snel buiten beeld. Wellicht heeft dat te maken met zijn status als lof- en hofdichter van keizer Honorius en vooral van diens generaal Stilicho. Ook voor hedendaagse lezers klinken die retorische loftuitingen aan het adres van machthebbers moeilijk in de oren. Maar wie van Claudianus eerst een paar kleinere stukken leest, voelt heel snel de dichter aan. Lezers van dit tijdschrift konden vorig jaar in Transit kennismaken met Claudianus via een fragment uit het mooie De vogel Phoenix. Samen met het grootse en epische, maar onvoltooide De roof van Proserpina vormt dat gedicht een uitstekend opstapje naar de andere Claudianus. Het satirische Een eunuch als consul - Eutropius I bewijst hoe snedig en scherp hij uit de hoek kan komen en Huwelijkszang voor Honorius en Maria is illustratief voor de manier waarop de laatantieke dichter zijn verzen retorisch en mythologisch inkleurt. Want dit is merkwaardig: Claudianus schrijft wel voor een keizer die in name christelijk was, maar hij, een tijdgenoot van Augustinus, houdt de antieke godenwereld levendig. Het enige christelijke gedicht Christus Salvator verrast daarom des te meer. In bijna alle gevallen vertaalt d'Hane-Scheltema met de jambische zevenvoeter, en in de haar vertrouwde vertaalkeuze is zij ook hier weer meesterlijk. Een Claudianus vertalen en uitgeven is een
gewaagde onderneming, maar met dit boek vullen d'Hane-Scheltema en Athenaeum een grote lacune op in ons beeld en onze kennis van de laatantieke poëzie.
[Patrick Lateur]
| |
Literair essay
■ Manu van der Aa
Ik heb de liefde liefgehad. Het leven van Alice Nahon. Lannoo, Tielt, 2008, 326 p. 22,50 €
Enkele gedichten slechts, een kwart miljoen dichtbundels en nog veel meer lezers, lezingen voor volle zalen. Een sensueel-weemoedige, brave foto. Meer was niet nodig om de jonggestorven Alice Nahon onvergetelijk te maken. Het imago dat rechtse kringen sedert de Tweede Wereldoorlog als rolmodel naar voren schoven leek onaantastbaar. Ook toen in 1991 uit de biografie van Paul Pee duidelijk bleek dat zij niet echt zo braaf en katholiek was. Met Manu van der Aa's proefschrift is de mythe evenwel definitief doorgeprikt. Hij vond een kleine twee dozijn minnaars (m/v) en ook een abortus maakt hij aannemelijk. Geen fan van de gedichten, weet hij op onnavolgbare wijze de dichteres, die voor het slapen gaan graag nog even in het eigen hart keek, los te weken van de zelfstandige en moderne jonge vrouw die zich ondanks haar kleinburgerlijke afkomst met gemak in de moderne artistieke kringen bewoog. Dat milieu was behoorlijk Vlaamsgezind maar Nahon was allerminst een cultuurflamingante. Zij was haast exemplarisch onconventioneel. Een foute tbc-diagnose bracht haar in verschillende sanatoria en tussenin leefde zij erg nomadisch. Libertijnen, romanvernieuwers, avant-gardisten en andere avonturiers vielen veeleer voor haar vlot gevlinder dan voor haar poëzie.
Hoewel het niet de bedoeling was van de auteur om een tijdsbeeld te schrijven is het dat als vanzelf toch geworden: het reilen en zeilen van sanatoria en ziekenhuizen enerzijds, de activiteiten - ernst en luim - van de jonge artistieke scène anderzijds. Dat zorgt voor doorkijkjes in het leven van nog altijd te schimmig gebleven figuren uit de Vlaamse cultuur en doet hopen op meer. Van der Aa geeft nauwelijks familiegeschiedenis en ook het nachleben houdt hij zeer beperkt. Ondanks de vele personages en de jaren die verliepen laat deze biografie zich erg vlot lezen, veel vlotter dan de meeste biografieën die ik eerder las, en dat zonder dat de tekst aan volledigheid of wetenschappelijkheid inboet.
[Ludo Stynen]
| |
Literair proza
■ Jan van Loy
De heining, Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2008, 157 p. 17,50 €
Tot zowat halfweg laat De heining zich lezen als een vlotte thriller.
Van Loy drijft in het verhaal, dat draait om een echtpaar goed verdienende dertigers, de spanning naar een aangrijpend hoogtepunt. Het vervolg laat de lezer evenmin los. Precies zestig jaar na publicatie van ‘1984’ zet Van Loy ons, niet belerend maar evenmin vrijblijvend, aan het filosoferen over een orwelliaanse maatschappij.
Hoe zit dat? De ik-verteller doet uit de doeken hoe hij en zijn vrouw Debbie in ijltempo naar een woning buiten
| |
| |
de stad verhuisden, nadat in het stadsappartement waar ze eerst woonden de bovenbuur tijdens een ruzie vermoord werd.
Het koppel betrekt een peperduur optrekje binnen een veilig omheind villapark De Windroos. Denk eraan dat de prijs een stuk van de veiligheidsmaatregelen omvat,’ zegt de heer Kazan, eigenaar van deze woonenclave die ook dankzij de bereidwillige medewerking van een wachter de veiligheid van de bewoners garandeert.
Eens gesetteld, zetten Debbie, een succesvolle tandarts met praktijk in de stad, en de ik-figuur, ambtenaar bij de Europese Unie, hun routineuze leven en uitgebluste relatie verder. Even leeft misschien nog de hoop dat de nieuwe woonst soelaas kan bieden, maar die blijkt ijdel. Debbie houdt er een buitenhuwelijkse relatie op na, haar man zoekt afleiding binnen de heining. Zo wordt zijn medewerking gevraagd wanneer zich nieuwe inwoners aandienen. De ‘raad’ van De Windroos, die uit enkele (hoogst) bijzondere typetjes bestaat, moet haar goedkeuring uitspreken over de kandidaturen. Vanaf hier loopt het mis. Een modaal koppel haalt het van een blitse voetballer met dito vriendin. Als dan ook nog het zoontje van Kazan plots verdwijnt, is de verwarring compleet.
Hier lees je Van Loy op zijn best: hij doet de lezer nadenken over zin en onzin van (behoud van) privacy, hij legt angsten bloot die wij allemaal kennen, schrijft een ontluisterend verhaal over hebzucht, eigenwaan, paranoia.
Een ‘cocktail’ als deze ontnuchtert, hoe dan ook.
[Hilde van Looveren]
| |
■ Anna Enquist
Contrapunt. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2008, 205 p. 18,95 €
De schrijfster vertelt het verhaal van een vrouw, een pianiste, die de Goldbergvariaties van Bach opnieuw wil instuderen. Eigenlijk niet zomaar een vrouw, maar ‘de vrouw’. Zo wordt het personage door het hele verhaal genoemd. En dat doet ze na de dood van haar dochter. Het leven van de 27-jarige dochter verweeft ze in de 32 Goldbergvariaties, afgewisseld met het leven van Johann Sebastian Bach. Levensvragen van hoe de componist zich moet gevoeld hebben worden afgewisseld met de eigen worstelingen om de variaties te leren spelen. Om nog maar te zwijgen van de emoties waarmee ze zelf worstelt. Daartussen krijgt de lezer ook muziektechnische interpretaties van vroeger en nu.
We leren de dochter kennen als zesjarige op de dansschool, hoe ze met haar broertje omgaat, hoe de eenheid tussen moeder en kind van bij de geboorte verbroken wordt... Maar ook de jonge adolescente met haar eigen vragen en problemen, het leren loslaten, de vakanties in Zweden, Italië, de vriendinnen, het langzaam maar zeker op de rails zetten van het eigen leven. Met vallen en opstaan. Maar we krijgen ook een beeld van ‘de moeder’ die het soms o zo moeilijk heeft om haar dochter los te laten, die zich vragen stelt of ze eigenlijk wel een goede moeder is. Twijfel, onzekerheid, schuldgevoel gaan hier hand in hand.
Wie een beetje de Nederlandstalige literatuur volgt, kent de werken van Anna Enquist. En weet ook dat ze haar dochter verloor in een ongeluk. Het beeld van moeder en kind dat de schrijfster hier neerzit, kruipt niet alleen in je kleren. Het pakt je bij je nekvel. Omkaderd door het verdriet en de wanhoop die Bach voelde toen hij de Goldbergvariaties componeerde nadat hij zijn zoon had verloren, speelt de moeder uiteindelijk een lied voor haar kind. Om dat allemaal nog neergeschreven te krijgen met een zekere afstand (de moeder, de dochter) en toch vol liefde, moet je Anna Enquist heten. Woorden schieten hier eigenlijk te kort. Misschien moet u het boek zelf maar lezen.
[Joke Depuydt]
| |
■ Christiaan Weijts
Via Capello 23. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2008, 327 p. 18,95 €
De nieuwe roman van Christiaan Weijts speelt zich gedeeltelijk af in Venetië. De stad wordt meer en meer overrompeld door toeristen Free lancejournalist Daniël Schaaf maakt er een reportage over een gondeliersstaking. Hij is vooral blij dat hij een paar dagen zoek kan maken in de dogenstad. Door een kofferverwisseling ontmoet hij reisleidster Fleur Reedijk (die de ex-geliefde van het andere hoofdpersonage Arthur Citroen zal blijken te zijn). Er hangt romantiek hangt in de lucht, maar de ontluikende romance gaat door misverstanden de mist in. Gelukkig gooit Schaaf journalistiek gezien hoge ogen: hij is bij toeval de laatste die een vooraanstaande gondelier interviewt, die kort nadien het leven laat bij een actie. Dan verschuift het verhaal naar de belevenissen van Arthur Citroen, het andere hoofdpersonage. Hij is onderzoeker in opleiding in de universiteitsstad Leiden. Citroen doet onderzoek naar schildersmodellen in de Renaissance. De academicus raakt in de netten verstrikt van de nymfomane Felicia ofte Fay, een studente met wie hij een heftige seksuele relatie aanknoopt. Als filmpjes die hij van een haar maakt op internet opduiken en zijn naam genoemd wordt, lijkt zijn academische carrière voorbij. Schaaf, die intussen een nachtprogramma op de radio heeft hem uit denkt te kunnen redden. Het loopt uit op een verrassende finale. Via Cappello 23 is een speelse, sprankelende roman die rijk is aan gebeurtenissen; een boek over de kracht van erotiek, over kunst, over media en privacy. Met zijn tweede roman bevestigt de Nederlandse auteur Christiaan Weijts de door zijn debuutroman opgeroepen verwachtingen.
[Geert Swaenepoel]
| |
■ Stefan Hertmans
Het verborgen weefsel. Roman. De Bezige Bij, Amsterdam, 2008, 161 p. 19,90 €
Jelina is in alle opzichten geslaagd: ze is een succesvolle schrijfster, heeft een stabiele relatie en een schat van een dochter en toch belandt ze in een midlifecrisis. Ze twijfelt aan haar schrijverschap, stort zich in een avontuur met een minnaar en wil op zoek naar de zus die jaren geleden alle contact heeft verbroken. Het verborgen weefsel is Jelina's dagboek. Je ziet in notities die meestal niet meer dan een bladzijde beslaan haar twijfel groeien, haar relatie verslechteren (met als culminatiepunt een zeer invoelend beschreven ruzie waarin het kind steeds luider schreeuwt dat haar ouders moeten stoppen met kibbelen) en uiteindelijk neemt ze een beslissing: ze verlaat haar vertrouwde warme omgeving en gaat op zoek naar haar verdwenen zus. Het verborgen weefsel uit de titel is niet enkel de tekst waarnaar een schrijver steeds op zoek is - hier het adequaat verwoorden van de ongemakkelijke gevoelens -, maar is tevens een metafoor voor de band tussen mensen die ondefinieerbaar en ongrijpbaar, maar vaak richtingwijzend of allesbepalend is.
Het boek bevat prachtige observaties van een denkend auteur. In die zin lijkt Het verborgen weefsel op de dagboekaantekeningen die Hertmans maakte bij zijn bewerking van klassieke toneelteksten en publiceerde in Het zwijgen van de tragedie. Wie die gelezen heeft, kan dan ook niet anders dan denken dat Hertmans zelf aan het woord is in Het verborgen weefsel. Het dagboek is echter een moeilijk genre en het lijkt wel of hij er het sausje van de zoekende vrouw overheen heeft gegoten om er toch maar een roman van te kunnen maken. Het verhaal is dan ook dun, het zwaartepunt ligt bij het poëtische proza waarin Hertmans dikwijls zeer indringende dingen over de wereld en het leven weet te vertellen.
[Carl De Strycker]
| |
■ Hans Münstermann
Land zonder Sarah. Nieuw Amsterdam Uitgevers, Amsterdam, 2008, 191 p. 14,95 €
Hans Münstermann, die heel wat succes behaalde met zijn Andreas Kleincyclus en vooral met het vijfde deel De bekoring (AKO Literatuurprijs 2006), is helemaal terug met zijn experimentele roman Land zonder Sarah waarin alle tijds- en ruimtegrenzen zijn opgeheven.
De roman opent als een donderslag bij heldere hemel met de eenzame en rusteloze Hitler die in de nacht van 9 op 10 mei 1940 in een Duitse trein naar het westen rijdt. Hitler wil zijn geliefde Eva Braun opbellen om haar te vertellen over zijn beklemmende en futuristische droom die zich hoofdzakelijk in het Amsterdam van de eenentwintigste eeuw afspeelt. Hitler droomt dat hij een journalist is die door overspel eerst zijn vrouw Eva en hun dochter Lotte kwijtraakt en nadien zijn minnares Sarah Presser. Kort daarna komt Wolf (dat is de naam van Hitler in die angstaanjagende droom) in aanraking met het gerecht doordat hij de hoofdverdachte wordt in de moordzaak van showmaster Ang. Münstermann misleidt de lezer voortdurend op geniale wijze. Bevindt de lezer zich nu in de jaren veertig of in de eenentwintigste eeuw? Hitler wordt nu eens erg menselijk geportretteerd en dan weer als een schizofrene übermensch. Wolf op zijn beurt wordt de ene keer afgeschilderd als een koelbloedige moordenaar, de andere keer krijgt hij het keurslijf van een ‘would be’ passionele minnaar mee.
Jammer dat Münstermann zijn thema's te pathetisch uitwerkt. De emotie om de emotie wordt al te nadrukkelijk nagestreefd. Dat Münstermann bruisend schrijft betwijfelt de lezer op geen enkel ogenblik. Wie het Land zonder Sarah in één keer leest, vergeet elk tijds- en ruimtebesef. Kortom, een duizelingwekkende belevenis die je meesterlijk ontwricht.
[Nicolas Verscheure]
| |
Poezië
■ René Smeets, Maarten Tengbergen en Kris Van Heuckelom (keuze en vertaling)
Na de dood stond ik midden in het leven. Kopstukken van de naoorlogse Poolse poëzie. Czesław Miłosz, Tadeusz Rózewicz, Julia Hartwig,... [et al.] Uitgeverij P, Leuven, 2008, 318 p. 29,50 €
De afgelopen jaren verschenen vrij regelmatig bloemlezingen van Poolse poëzie van de twintigste eeuw, telkens van hoge kwaliteit. De bundel Na de dood stond ik midden in het leven vormt daar geen uitzondering op. De samenstellers opteerden ervoor een keuze te maken uit de gedichten van tien naoorlogse dichters, waaronder de Nobelprijswinnaars Czesław Miłosz en Wisława Szymborska, maar ook minder ronkende namen als Julia Hartwig en Janusz Szuber. Enkele verdere bijzonderheden maken deze anthologie bijzonder de moeite waard. Zo is er de heldere inleiding die licht werpt op de keuze van de periode en de dichters, bijeengebracht in de bundel. Daarnaast wordt elke dichter apart nog eens ingeleid door een korte biografische schets
| |
| |
en een typering van zijn/haar werk. Op de gedichten zelf volgt dan een uittreksel uit een interview met de poëet in kwestie. Zeer waardevol is ook de tweetaligheid van de bundel: naast de vertalingen wordt telkens het Poolse origineel geplaatst. In de inleiding schrijven de samenstellers van de bundel dat bij de keuze van de gedichten gestreefd werd naar een evenwicht tussen ouder en nieuwer werk. Dit resulteert in een mooie selectie, die een adequaat beeld geeft van het oeuvre van de gekozen dichters.
De bundel kan op twee manieren gehanteerd worden. Enerzijds biedt hij een waardevolle introductie in de naoorlogse Poolse poëzie. De verantwoording, waarin ook een overzicht gegeven wordt van reeds naar het Nederlands vertaalde bundels van dezelfde auteurs en van eerder gepubliceerde algemene bloemlezingen van Poolse poëzie, geeft de lezer wiens interesse gewekt werd, de mogelijkheid zich verder te verdiepen. Anderzijds werden ook dichters opgenomen van wie, zoals valt af te leiden uit diezelfde verantwoording, nog geen bundels verspreid werden in het Nederlandse taalgebied.
[Tine Swaenepoel]
| |
■ Mark van Tongele
Lichtspraak. Gedichten. Atlas, Amsterdam, 2008, 64 p. 16,50 €
De vorige bundel van Mark van Tongele, Met de plezierboot mee, was een vrolijke reis door de taal: de pret spatte van de verzen. De nieuwe bundel, Lichtspraak, is een pak minder jolig. De dichter wordt er geconfronteerd met het afscheid van zijn moeder. Eerst brengt hij haar naar een home waar ze steeds verder aftakelt en uiteindelijk sterft ze. In elk van de afdelingen wordt er aan dit voortschrijdende proces gerefereerd. Openen doet de bundel met het wrange ‘Residentie Seafun’, een reeks waarin de strandgevoelens (meditatieve momenten, maar ook dol waterplezier) geconfronteerd worden met het Oostendse bejaardentehuis waar de moeder geplaatst wordt. In de tweede afdeling is vooral het gedicht ‘Ars poëtica’ van belang. De dichter vergelijkt er poëzie met een reddingsboei in het leven, het is ‘lichtspraak’, taal die het leven licht en dus draaglijk, licht en dus zonnig maakt. Tegenover de tegenslagen en moeilijke momenten plaatst hij talige experimenten en dat is wat hem van de depressie redt. Opvallend is echter dat het titelwoord van de bundel gesplitst wordt door een witregel - het is blijkbaar tegen beter weten in dat de dichter zich hieraan vastklampt.
Ook in deze nieuwe bundel is Van Tongeles stijl herkenbaar. De taalexploratie gebeurt op de hem typerende manier: via opsomming van bijzonder klinkende woorden en via het verhaspelen van letters waardoor er nieuwe woorden met onvermoede betekenissen ontstaan. Voor Van Tongele is taal geen dode materie, hij wekt ze tot leven als tegengewicht voor de dood waarmee hij geconfronteerd wordt. Het levert woordspelerige, barokke, klankrijke gedichten op. Voor de een is dit poésie pure, de ander noemt het maniërisme. In zijn beste momenten weet Van Tongele alleszins een gevoelige snaar te raken, zoals in de meditatie over het woord ‘onvoorwaardelijk’ in het gelijknamige gedicht of in het slotgedicht ‘Bij haar graf’ waarin het afscheid van de moeder definitief wordt.
[Carl De Strycker]
| |
■ b. zwaal
Zouttong. Querido, Amsterdam, 2008, 48 p. 17,95 €
In een drifter (2004), zwaals vorige bundel, was de zee al prominent aanwezig als thema. In de nieuwe bundel, zouttong, staat het water volledig centraal. Water als bron van leven, maar ook als verwoestende kracht. In zijn kenmerkende geserreerde stijl vol (pseudo)neologismen behandelt de dichter de verschillende aspecten van dit oerelement. Hij probeert verschillende talige trucs uit om greep te krijgen op z'n onderwerp: nu eens beschrijft hij de zee in menselijke termen, dan weer verbeeldt hij typische menselijke bezigheden zoals vrijen aan de hand van zeejargon. Zo gaan eigenschappen van de mens over op de natuur en die van de natuur op de mens. Het past in zwaals project om het individu weer dichter bij de natuur te brengen. Mooi is bijvoorbeeld het gedicht waarin ‘de rivier lijdt aan / zeeschroom’. Het zoete water aarzelt om bij het uitmonden op te gaan in het grotere zoute geheel van de zee. Zeer treffend kiest de dichter zijn beelden, zoals in het vers ‘rivieren beenden het land uit’, waarin hij het wonder dat het water stenen kan uitslijpen prachtig verwoordt. De sterkte van deze poëzie is haar doeltreffendheid. Zwaal heeft niet veel woorden nodig om een hele wereld op te roepen, zoals blijkt uit dit hele kleine gedichtje, twee regels, vier woorden: ‘zee kerkt / tegen rotsen’. Door de verbalisering van ‘kerk’ wordt in het slaan van de zee op de rotsen behalve de kracht, ook de schoonheid en de mystiek ervan gevat. Niet zelden slaagt de dichter er ook in om zijn watergedichten erotische te laden, wat het vitalisme, maar tegelijk het gevaarlijke van de seksuele daad onderstreept. Het maakt dat deze waterbundel ook vurige momenten bevat. Ook met zouttong slaagt zwaal er weer in te fascineren. Zijn zuinige gedichten worden steeds rijker.
[Carl De Strycker]
| |
■ Antoine de Kom
De lieve geur van zijn of haar. Querido, Amsterdam, 2008, 64 p. 17,95 €
In 1991 debuteerde Antoine de Kom (1956), de kleinzoon van de bekende Surinaamse nationalist en verzetsstrijder Anton de Kom, ijzersterk met de poëziebundel Tropen die onmiddellijk genomineerd werd voor de C. Buddingh'-prijs. De meeste van De Koms debuutgedichten waren jeugdherinneringen aan zijn thuisland Suriname. De Kom speelde vooral met het contrast ‘overweldigende intensiteit’ (van kleuren, geuren en licht in de zonnige Surinaamse tuinen) versus ‘saaiheid’ (van datzelfde land waar de tijd meestal stil blijft staan). Dit contrast wist De Kom verbijsterend doeltreffend aan te vullen met allerlei mystieke elementen.
Zeventien jaar later blijft de Kom met gemak in zijn vijfde gedichtenbundel de lieve geur van zijn of haar verder rondtrekken door het nagenoeg identieke landschap van zijn voorouders. In tegenstelling tot zijn debuutbundel waarin De Kom vaak al te nadrukkelijk argumenteert waarom volgens hem iets hoort te zijn stelt De Kom nu de absolute vrijheid centraal en dit in zowat elk gedicht. Er wordt heel wat afgereisd, niet alleen in Suriname, maar ook in Australië en New York. Verder is het voor de lezer volop genieten geblazen bij alle suggestieve natuurbeschrijvingen: ‘op de veranda hoor ik ergens in de bougainville stille woorden’, ‘ergens hoorde ik luid gekwetter / van papegaaien en over het pad / hipte een eekhoorn naar dagen van lente...’ en ‘een kameel... op de ganymedes van zijn lange reis door het zand uitrust’. Merk hierbij op dat het aandachtspunt in De Koms poëzie langzaamaan opschuift van mens naar dier. Wie van de evocatieve gedichten van de Franse symbolisten Valéry en Mallarmé houdt moet beslist De lieve geur van zijn of haar eens uitproberen.
[Nicolas Verscheure]
| |
■ Marc Tritsmans
Man in het landschap. Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2008, 64 p. 14,90 €
Marc Tritsmans was, naast o.a. Mark van Tongele, Kurt de Boodt en Stefaan van den Bremt, een van de belangrijkste slachtoffers van de beslissing van Lannoo om geen zelfstandige poëziebundels meer te publiceren. Gelukkig zijn al deze dichters elders onder dak geraakt, Tritsmans bij
het jonge Nieuw Amsterdam, een fonds dat vooral traditionele poëzie laat verschijnen. Daar past deze Vlaming zeer goed bij, want ook in Man in het landschap moeten we van hem geen experiment verwachten, maar wel interessante observaties en bedenkingen in degelijke en vakkundig geconstrueerde gedichten. Als een rode draad door deze bundel loopt de breuk die er bestaat tussen de werkelijkheid an sich en hoe die zich voordoet aan of ervaren wordt door het individu. De realiteit wordt als chaotisch ervaren, zo ‘Kakofonie’ en de vraag is hoe dat te rijmen valt met het wetenschappelijke inzicht dat de kern onder die oppervlakte volledige rust is. Hetzelfde geldt voor de zee, die wanneer men ze beschouwt ook niet haar ware gelaat toont, zoals blijkt uit de charmante reeks ‘Zeeland’. Of wat te denken van een aftakelend lichaam met daarin een kerngezonde geest? Die spanning beschrijft Tritsmans in uiteenlopende situaties. ‘Zootje ongeregeld’ is een cyclus over hoe de mens in de wereld staat, ‘Voi Ch'entrate’, een Dante-citaat, een al te expliciete reeks over een levensbedreigende ziekte. Ze vormt de aanleiding voor een meditatie over leven en dood. In ‘Biodiversiteit’ maakt Tritsmans gedichten over dieren. Het lijkt wel jeugdpoëzie en over het algemeen zijn de verzen ook echt leuk, jammer dat hij ze nog extra expliciteert in de verantwoording achteraan. In ‘Met verstomming’ heeft de dichter oog het bijzondere van het alledaagse en de wonderlijke natuur die hem omring. Hij beschrijft in ‘Zijnde’ (waaraan de bundeltitel is ontleend) zelfs een kosmische eenheidservaring en in ‘Waar het zich afspeelt’ zijn kunstenaars als Cézane, Van Gogh en Brahms Tritsmans' hoofdpersonages. Het levert ongevaarlijke, weinig verrassende en soms zelfs wat saaie, maar meestal genietbare gedichten op.
[Carl De Strycker]
| |
Jeugdliteratuur
■ Jordan Sonnenblick
Drums, girls & dangerous Pie. Lemniscaat, Rotterdam, 2008, 176 p. 14,95 €
Uitgeverij Lemniscaat ging grasduinen in de Amerikaanse jongerenliteratuur. Onder het logo ‘Made in the USA’ publiceerden ze eind 2008 vier romans voor jongeren waarin heel verscheidene facetten van de jongerencultuur in de Verenigde Staten aan bod komen. Elk boek behield de oorspronkelijke Engelstalige titel en kreeg een Nederlandse ondertitel. Voor dit boek is dat ‘Lachen terwijl je hart breekt’.
Op de diploma-uitreiking blikt de dertienjarige Steven terug op het voorbije schooljaar. Hij is in september een gewone tiener die gek is op drummen, overstuur raakt als het mooiste meisje van de klas in zijn buurt komt en geregeld geïrriteerd is door het gedrag van zijn vijfjarige broertje Jeffrey. Als in oktober blijkt dat Jeffrey acute leukemie heeft, haalt dat het leven van het hele gezin overhoop. Steven oefent hard met drummen voor een concert in het voorjaar, verzwijgt de ziekte van zijn broer aanvankelijk voor zijn klasgenoten maar wordt er steeds vaker en dramatischer mee geconfronteerd. Hij voelt zich geregeld onbegrepen, hopeloos verdrietig en in de steek gelaten maar de liefde voor zijn broertje krijgt de bovenhand. Door zich kaal te scheren doet hij een statement waardoor hij bij zijn klasgenoten respect afdwingt. Steven is met zijn ups en downs een geloofwaardige tiener die gevat en soms cynisch reageert. Als ikfiguur beschrijft hij in een directe taal zijn woelig schooljaar, zijn frustraties en angsten. De dilemma's waarmee hij worstelt worden kernachtig en vaak relativerend verwoord. Ernst en humor houden mekaar mooi in evenwicht. Het verhaal schetst een portret van de inner- | |
| |
lijke groei van Steven, van naïeve en onzekere tiener naar een verantwoordelijke jongeman. Luchtig en ontroerend, beschrijft deze jongerenroman door de ogen van een tienerjongen hoe de levensbedreigende ziekte van een broertje het hele gezin op de proef stelt en verandert.
[Ria De schepper]
| |
Do Van Ranst
Moeders zijn gevaarlijk met messen. Davidsfonds/Infodok, Leuven, 2008, 160 p. 15,95 €
De dertienjarige Jef heeft zijn vader nooit gekend. Als hij zijn moeder vraagt wat er met zijn vader is gebeurd, vertelt ze hem hoe hij haar in een dronken bui tot het uiterste dreef en hoe ze hem dood stak met een keukenmes. Jef leeft met zijn moeder en zwakbegaafde zusje lene in een troosteloos flatgebouw. Harry komt zijn moeder steeds frequenter opzoeken en dat zint Jef niet. Hij vindt wat verstrooiing bij zijn Turkse vriend Süleyman met wie hij grapjes maakt en puberale fantasieën kan bespreken. Het liefst gaat hij met lene in de rolstoel naar het glazenflessenveld. In deze boomgaard met peren in glazen flessen, praat hij met lene, ook al begrijpt ze hem niet, en denkt hij na over zijn vader en de situatie thuis. In zijn fantasieën stelt hij zich voor hoe anders zijn leven kon zijn. Daar besluit hij om tot actie over te gaan om Harry buiten te werken.
De auteur beschrijft haarscherp en visueel de grauwe leefomgeving van het flatgebouw: van de stinkende berging bij de vuilniscontainers, over de chique benedenverdiepingen tot de verpauperde, krappe flats op de vijftiende verdieping. Ook de personages worden levensecht en accuraat getypeerd, zowel de hoofdfiguren als enkele markante flatbewoners. Jef observeert raak het gedrag van zijn moeder en van lene, die gewoon zijn ietwat vreemde zusje is waar hij veel van houdt. Hij mist een vader maar weigert naast zijn moeder een nieuwe man te accepteren. Hij gaat de confrontatie met beiden aan in een adembenemende climax. De jonge ikfiguur is overtuigd van zijn grote gelijk, maakt grapjes om zijn eigen verwarring te verdoezelen en reageert cynisch als hij zijn onderhuidse woede en frustraties verwoordt. Dit verhaal beklijft, zowel door de knappe sfeerschepping, door de minutieus opgebouwde plot als door de directe, soms beklemmende dialogen waarin niets te veel staat. De auteur won met dit jeugdboek de prijs Knokke-Heist Beste Jeugdboek 2008 en de Inclusieve Griffel.
[Ria De Schepper]
| |
Discotheek
■ Swerts, Cabus, Van Looy *
Concertos for Guitar and Orchestra; Wim Brioen, gitaar - Slovak Sinfonietta o.l.v. Tom van den Eynde en Ivo Venkov *; In Flanders' Fields vol. 57; Phaedra 92057.
Wim Brioen, veelvuldig gelauwerd, is één van de meest gerenommeerde Vlaamse gitaristen. Het initiatief om drie aan hem opgedragen gitaarconcerto's op cd te zetten is bijzonder lovenswaardig. Dit repertoire is immers nauwelijks, om niet te zeggen helemaal niet gekend bij de doorsnee melomaan. Wellicht is het zelfs in gitaarkringen geen gemeengoed.
In Fantasia para un Marquès (in memoriam Joaquín Rodrigo) varieert Piet Swerts naar het voorbeeld van Rodrigo op een thema uit Rodrigo's Fantasia para un Gentilhombre en breit er een flamencodans aan als apotheose.
Het Concerto classico per chitarra ed archi van Peter Cabus contrasteert hier sterk mee. Het is zoniet de laatste, dan toch minstens één van Cabus' allerlaatste composities. Klassiek van opbouw, zoals de titel het overigens ook zegt, en doordrenkt van een terzelfdertijd dansante en diep melancholische sfeer.
Het Concerto voor gitaar en orkest van Jozef Van Looy, ernstig en bijwijlen zelfs wat dramatisch, is qua orkestraal opzet veelkleuriger dan de voorgaande concerti.
De balans tussen gitaar en orkest is optimaal in deze opname. De musici spelen met overtuiging en inzet. Het siert hen dat ze de uitdaging met dit voor hen volslagen onbekend repertoire aandurfden. Dat Phaedra zich tot een Slovaaks orkest moet wenden om dit te realiseren, zegt meteen ook alles over het muziekleven in Vlaanderen.
[Jaak Van Holen]
| |
■ Robin Verheyen Quartet
Painting Space. Audio-cd, 67 min., opname Pino Guarraci, mix Dré Pallemaerts & Robin Verheyen, productie Robin Verheyen, De Werf, W.E.R.F. 070, distributie AMG en www.dewerf.be, 2008.
Als de stilte een blanco doek is, dan is een muzikant de schilder die dat doek van vormen en kleuren voorziet. Zo bekeken is Painting Space, Verheyens (ts, ss) eerste cd onder eigen naam, een rijkgeschakeerd schilderij. Het schijfje, dat tot stand kwam met behulp van Bill Carrothers (p), Remi Vignolo (b) en Dré Pallemaerts (dr), telt elf composities: vier van Verheyen, vier van het kwartet, één van Carrothers, één van Wayne Shorter (‘Capricorn’), en een door de groep gearrangeerde versie van de evergreen ‘Body and Soul’. De meeste nummers hebben, net als op Narcissus (2006), de cd die Verheyen uitbracht met zijn Narcissus Quartet, een open structuur. Dat verleent de muzikanten enerzijds een grote vrijheid, maar vergroot anderzijds de kans op ontsporing. Dankzij de maturiteit van deze topbezetting is dat gelukkig nergens het geval, al klinken niet alle composities even spannend en valt een zekere langdradigheid hier en daar niet te ontkennen. Bijzonder interessant zijn ‘Facing East Part 1’ en ‘Facing East Part 2’, een tweeluik dat er een oriëntaalse toonzetting op nahoudt. Verheyen, wiens spel alleen al door zijn onnavolgbare vibrato uit de duizend herkenbaar is, klinkt erop alsof hij met zijn instrument boze geesten wil verdrijven of zijn toehoorders in trance wil brengen. Notenclusters verlaten zijn hoorn als een zwerm bijen van een agressieve soort. Carrothers op zijn beurt doet ook iets oosters met de snaren van zijn instrument: bespeelt hij ze met de hand of is zijn piano ‘geprepareerd’? Het klinkt in elk geval overtuigend. Overtuigen doet trouwens ook de ritmesectie, die altijd nadrukkelijk aanwezig is en nergens een dienende rol lijkt te spelen. Vier muzikanten, vier gelijkwaardige sparringpartners.
Painting Space is geen topcd, maar wel een van de betere soort. Te volgen, deze nog jonge Verheyen, want hij heeft een meesterwerk in de vingers.
[Patrick Auwelaert]
| |
■ Leoš Janáček
Recollections; Jan Michiels, piano - Prometheus Ensemble o.l.v. Etienne Siebens; EUFODA 1370.
De kamermuziek van Leoš Janáček (1854-1928) behoort tot de meest oorspronkelijke en meest persoonlijke van zijn tijd. Op originele manier wekt ze de indruk ‘nieuwe’ muziek te zijn zonder dat ze echt ‘modernistisch’ is. Janáček bleef zijn leven lang trouw aan de volksmuziek van zijn geboortegrond, Tsjechië: ‘In de volksmuziek is de hele mens aanwezig, zijn hele lichaam, zijn hele ziel, zijn hele omgeving,

alles, alles...’, aldus de componist.
Omdat Janáčeks kamermuziek - zeer onterecht - weinig te horen is op onze concertpodia, is deze opname een meer dan welkome gelegenheid om met deze boeiende en meeslepende muziek kennis te maken. Zeer zorgvuldig samengesteld, worden Pohádka (Sprookje) voor cello en piano, Mládi (Jeugd) voor fluit, hobo, klarinet, hoorn, fagot en basklarinet, het Concertino voor 2 violen, altviool, hoorn, klarinet en fagot, en Capriccio voor piano, fluit, tenortuba, 2 trompetten en 3 trombones afgewisseld met drie fragmenten uit Op een overgroeid pad voor pianosolo.
Op voortreffelijke wijze - technisch gaaf, uitgebalanceerde verhoudingen, scherpe dynamische contrasten, één en al enthousiasme - brengen de musici Janáčeks herinneringen tot leven; van frisse, zonnige jeugdervaringen gedrenkt in een portie melancholie tot sarcastische commentaren op de gruwel van de Eerste Wereldoorlog. Want dat is deze muziek bovenal volgens Jan Michiels die het tekstboekje schreef: ‘een soort dagboek, haast een biecht, over de emotionele hoogtes en laagtes in zijn leven.’
[Jaak Van Holen]
| |
■ The Unplayables (Ben Sluijs Quartet meets Erik Vermeulen)
Harmonic Integration. Audio-cd, 65 min., opname en mix Jeroen Van Herzeele, productie The Unplayables, De Werf, W.E.R.F. 071, distributie AMG en www.dewerf.be, 2008.
Na True Nature (2005) en de live-cd Somewhere in Between (2006) brengt het tweede Ben Sluijs Quartet opnieuw een cd uit, zij het ditmaal onder de flegmatieke groepsnaam The Unplayables. Of de toevoeging van Erik Vermeulen - de pianist van het eerste Ben Sluijs Quartet - daar iets mee te maken heeft, is niet helemaal duidelijk. Wél duidelijk is de titel van de cd: die slaat allicht op de harmonische inbreng van Vermeulens piano. Trokken op de vorige cd's de blazers Sluijs (as, fl) en Jeroen Van Herzeele (ts) compromisloos de kaart van het avontuur en het experiment, op de nieuwe cd wordt wat dat betreft flink wat gas teruggenomen. De nummers - negen van Sluijs, twee groepsimprovisaties - klinken minder radicaal, hoewel ze nog steeds ver verwijderd zijn van de mainstream. In belangrijke mate verantwoordelijk voor die ‘breuk’ met de vorige cd's is Vermeulen, die in zijn spaarzame, minimalistische stijl de zeden van de blazers wat verzacht. Zo bevat de cd opvallend veel ingehouden nummers. Korte frasen van de blazers, subtiele begeleiding van de ritmesectie (Manolo Cabras op bas en Marek Patrman op drums), druppelende pianoklanken van Vermeulen. Uitschieters zijn ‘Deux conns’, een duet voor twee blazers, en het een kwartier durende ‘Twinkling Darkness’, waarop Sluijs zich beurtelings van de fluit en de altsax bedient en waarop verder allerlei spannends gebeurt. Als deze cd één ding bewijst, dan is het wel dat Sluijs en Van Herzeele een gedroomd duo vormen. Hetzelfde geldt trouwens voor de ritmesectie. En Vermeulen, die past moeiteloos in het idioom dat dit kwartet de afgelopen jaren al experimenterend heeft ontwikkeld. Harmonic Integration is een volwassen werkstuk van vijf gerijpte muzikanten die spelen met ritmes, texturen, songstructuren en klanken, als een kind met zijn blokken. Mooi, maar dat is het woord niet.
[Patrick Auwelaert]
| |
■ Carl Maria von Weber e.a.
Festive Overtures & Preludes; Royal Philharmonic Orchestra o.l.v. Walter Proost; TALENT, DOM 2929 101.
Dirigent Walter Proost is geboren in Beveren-Waas en studeerde aan het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium in Antwerpen. Hij vervolmaakte zich in orkestdirectie in Nederland, in de USA (bij Leonard Bernstein) en in Japan. Zijn carrière kent een gestage groei. Als gastdirigent staat
| |
| |
hij voor heel wat vooraanstaande Europese orkesten, concerteert hij over zowat heel Europa en is hij geregeld ook te gast in de USA en in Japan. Op zijn palmares staan een vijftiental cd-opnames.
In voorliggende opname dirigeert hij het beroemde Royal Philharmonic Orchestra dat in 1946 werd opgericht door Sir Thomas Beecham. Niet alle composities op deze cd zijn te vatten onder de noemer ‘Festive’ Overture: de preludes tot Werther van Jules Massenet en Les pêcheurs de perles van Georges Bizet zijn dat zeker niet. Maar ze vormen qua sfeer wel een mooi contrast met de sprookjesachtige ouverture tot Die Feen van Richard Wagner en met het feestgedruis van de Jubel-ouverture en de Fest-Ouverture resp. van Carl Maria von Weber en Giacomo Meyerbeer. Weinig gekend, en dus zeer welkom, zijn de ouvertures Fatinitza (Franz von Suppé) en Fierrabras (Franz Schubert). Een mooi geheel dus, bovendien in zeer verzorgde uitvoeringen: technisch feilloos, heel intens gespeeld, mooie orkestklank, perfecte balans tussen de instrumentengroepen, heerlijke soli.
[Jaak Van Holen]
| |
■ Gordon Mumma
Music for Solo Piano. New World Records 80686-2
De Amerikaanse componist en de Vlaamse pianist Daan Vandewalle zijn al ettelijke jaren volledig op elkaar ingespeeld. Vandewalle, een voortreffelijk pianist met internationale bekendheid op het gebied van nieuwe muziek, speelde het volledig oeuvre voor piano van Gordon Mumma, geschreven tussen 1960 en 2001, op een dubbel cd. New World Records werkte hiervoor samen met de Hessische Rundfunk hr2 die de opnamen maakte.
Gordon Mumma richtte samen met Robert Ashley een elektronische studio op in Ann Arbor - Michigan, werkte samen met John Cage en David Tudor voor Merce Cunningham Dance Company, was lid van de Sonic Arts Union met Ashley, Alvin Lucier en David Behrman en professor aan de universiteit van California tot in 1994. Hij is vooral bekend geraakt door zijn pioniersrol in de ontwikkeling van de elektronische muziek en live-electronic. Als pianist trad hij meestal op met andere pianisten. In de reeks New Music for Pianos vormde hij een duo met pianist-componist Robert Ashley.
Maar zijn bijdrage tot de pianoliteratuur is niet te onderschatten. De vroege werken schreef hij voor de concertzaal, later werden het meer persoonlijke uitingen van vriendschap. Vele stukken verwijzen naar bekende componisten zoals een nummer uit de negen Songs without Words aan Christian Wolff, de Eleven Note Pieces & Decimal Passcaglia aan onder meer Luigi Dallapiccola, Pauline Oiveros, Robert Ashley, en uit de 5 Sushivertivals naar zijn vrienden Merce Cunningham en Lou Harrison. Graftings droeg Mumma op aan Daan Vandewalle, en Jardin, voltooid in 1997 werd door Vandewalle gecreëerd een jaar later in Madrid; een vlaams-amerikaanse samenwerking op topniveau!
[Simonne Claeys]
| |
■ Stefan Bracaval
Insight Inside. Audio-cd, 49 min., opname Walter De Niel, mix Walter De Niel, Michel Bisceglia & Stefan Bracaval, productie Michel Bisceglia, Prova Records, PR 0808-CD7, 2008.
Ze zijn schaars, Belgische jazzplaten waarop een fluitist de leidersrol voor zijn rekening neemt. Met Insight Inside - knappe woordspeling -, de debuutcd van Stefan Bracaval (o1967, Mechelen), viel er nu toch één in onze bus. Bracaval, een klassiek geschoold muzikant op de dwarsfluit en de basfluit, is al een kleine twintig jaar actief in diverse muziekgenres. Hij speelde onder andere met John Ruocco, Kenny Wheeler, Barre Phillips, Bert Joris en ander gerespecteerd volk uit de hedendaagse jazz. Op Insight Inside laat hij zich bijstaan door gitarist Hendrik Braeckman en door de ritmesectie van het Michel BiscegliaTrio: Werner Lauscher op bas en Marc Léhan op drums. Van de negen composities zijn er acht van Bracaval. De negende is een interpretatie van ‘River Man’ van de Britse singer-songwriter Nick Drake, een nummer dat de Amerikaanse pianist Brad Mehldau jaren geleden ook al onder handen nam. Bracavals versie is van een fijnzinnigheid die alle eer doet aan de geest van het origineel. Wanneer je hem met zijn volle toon bezig hoort op de basfluit, hoor je zo de tekst bij de song. Alsof Drakes geest hem die influistert. Bracavals eigen werk biedt zowel trage als snellere nummers die rijk zijn aan stemmingen en impressionistische toetsen. Braeckmans geïnspireerde gitaarpartijen, nu eens elektrisch, dan weer akoestisch - soms allebei in hetzelfde nummer -, variëren van snedig tot lyrisch. De ritmesectie, sinds jaren op elkaar ingespeeld, kwijt zich geroutineerd maar niet routineus van haar taak. Ze spoort de solisten met succes aan tot inventiviteit. Insight Inside is een ronduit ‘mooie’ cd van vier muzikanten die voor elkaar in de wieg gelegd lijken. Hopelijk groeien ze straks ook samen op.
[Patrick Auwelaert]
| |
■ Emmanuel Durlet
18th Century Flemish Composers for the Harpsichord, transcripties voor piano door E. Durlet; Edoardo Torbianelli, piano; In Flanders' Fields vol. 56; Phaedra 92056.
Het was de legendarische Leopold Godowsky, bij wie Antwerps componistpianist Emmanuel Durlet (1893-1977) zich in Wenen vervolmaakte, die Durlet opmerkzaam maakte op een hele rist degelijke componisten die in de 18de eeuw in de Lage Landen werkzaam waren. Durlet toog aan het werk, bouwde zijn eigen clavecimbel, haalde uit abdijen, kloosters, kerken en privébezit niet minder dan 394 partituren onder het stof vandaan: composities van o.a. de Fesch, Raick, Boutmy, Loeillet, Fiocco, van den Gheyn, van den Bosch en Staes. Voor zijn studenten transcribeerde hij deze werken voor de 20ste eeuwse piano.
Fundamentalisten van de historische uitvoeringspraxis voor wie dergelijke transcriptie op zich al blasfemie is, zullen met Durlets werk vast de vloer aanvegen. Het weze gezegd, Durlet veroorlooft zich wat tessituuruitbreidingen, voorziet schaars pedaalgebruik, voegt dynamische uitvoeringstekens toe en dat soort dingen meer. Maar dat alles doet niets af aan de onschatbare waarde van het pionierswerk dat hij leverde. Niet alleen redde hij vele partituren, hij maakte ze ook toegankelijk voor al die toetsenisten die niet zo maar even over enkele tientallen klavieren beschikken waaruit ze voor ieder stuk dat ze aanpakken het ‘historisch correcte’ instrument kunnen kiezen.
Voorliggende uitvoering door Edoardo Torbianelli is ronduit schitterend. Een muzikale delicatesse! Zo overtuigend dat ieder debat over historische correctheid tot een nauwelijks ter zake doende futilitiet wordt gereduceerd. Een vertolking waarvan de helderheid, de warme intensiteit, de tederheid niemand onberoerd kan laten. Bovendien gespeeld op Durlets eigen Blüthner uit 1911. Van authenticiteit gesproken!
[Jaak Van Holen]
| |
Geschiedenis
■ Edward De Maesschalck
De Bourgondische vorsten, 1315-1530. Davidsfonds/Leuven, 2008, 247 p. 59,95 €
Met De Bourgondische vorsten heeft dr. Edward De Maesschalck, historicus verbonden aan de VRT, een geslaagde synthese geschreven van de geschiedenis van deze machtige hertogen en van hun landen, zowel van de ‘landen van herwaarts over’ (Vlaanderen en de andere gebieden in de Nederlanden die ze wisten te bemachtigen) als van de ‘landen van derwaarts over’ (het hertogdom Bourgondië, het graafschap Bourgondië of de Franche-Comté en de cluster van gebieden daarrond die onder hun gezag kwamen). Opmerkelijk is wel dat zijn goed vertelde verhaal niet start bij het huwelijk van Margaretha van Male, de erfdochter van het graafschap Vlaanderen, met hertog Filips de Stoute van Bourgondië in 1369, en niet eindigt met de dood op het slagveld te Nancy van de laatste Bourgondische hertog Karel de Stoute in 1477, maar in totaal een extra eeuw beslaat. Het integreren van het vrij rampzalige bewind van Odo IV, de laatste Bourgondische hertog van betekenis uit het Capetingische geslacht (1315-†1349), laat de auteur niet alleen toe om het decor te schetsen: het welvarende hertogdom Bourgondië en de roerige Franche-Comté, en de rampspoed die over deze gebieden en hun leiders kwam in de vorm van de pestepidemie en de Honderdjarige Oorlog. Tevens kan hij hierdoor de vaak vergeten Bourgondisch-Vlaamse huwelijksverbintenis tussen Odo IV's kleinzoon, hertog Filips van Rouvres, en Margaretha van Male in 1357 voor het voetlicht brengen die dramatisch eindigde in de zomer van 1361 toen de vijftienjarige hertog bezweek aan de builenpest en zijn elfjarige bruidje als weduwe naar Vlaanderen terugkeerde. Eindpunt vormt het overlijden in 1530 van de dochter van Maria van Bourgondië, Margaretha van Oostenrijk. Een jaar eerder had Margaretha in de Damesvrede afgezien van de teruggave door Frankrijk
van het hertogdom Bourgondië in ruil voor de bevrijding van het graafschap Vlaanderen uit de leenband met Frankrijk. Deze chronologische eindterminus is op het eerste gezicht niet zo voor de hand liggend, maar houdt wel steek omdat zowel de Bourgondisch-Vlaamse constructie van de hertogen van Bourgondië als hun complexe en doorheen de tijd evoluerende verhouding met het Franse koninkrijk als een rode draad doorheen het boek loopt.
Andere rode draden zijn de onverzadigbare hertogelijke drang naar territoriale uitbreiding en het verlangen naar een koningstitel, de nooit aflatende speurtocht naar interessante huwelijkspartners, de risico's van regentschappen, de moeilijke verhouding met de roerige Vlaamse steden, de nefaste invloed van conflictzones (Franche-Comté, Gelre, het prinsbisdom Luik), de tot de verbeelding sprekende pronkzucht, zelfs als de financiële middelen dit allerminst toelieten, de fascinatie voor de schone kunsten, en de haast maniakale zorg voor ‘image-building’, ook over de dood heen in de vorm van indrukwekkende grafkerken (Champmol bij Dijon, Brou in Bourg-en-Bresse). De auteur slaagt er op voortreffelijke wijze in om de politiek-militaire en territoriale geschiedenis te verweven met beeldrijke beschrijvingen van het Bourgondische hofleven en met rake karakterschetsen van de protagonisten, zowel de hertogen als de hertoginnen en het moet gezegd, onder deze laatste gingen enkele sluwe topdiplomaten schuil. Het overzicht dat uit 7 delen bestaat, telkens gewijd aan één generatie uit het hertogelijke huis, wordt aanschouwelijk gemaakt door goed gekozen afbeeldingen van schilderijen, miniaturen, gravures, beeldhouwwerken.., door verschillende stambomen en kaartjes. Een lust voor het oog en een vlot geschreven verhaal over een machtig geslacht dat niet gespaard werd door het noodlot.
[Brigitte Meijns]
|
|