autonomie. Bij de laatste invulling van de begrippen kan koloniale literatuur dus ook nog ná de onafhankelijkheid of zelfstandigheid van een land bestaan en post-koloniale literatuur al van vér vóór de onafhankelijkheidsdatum zijn. (D'haen 2002, 1:12)
In grote lijnen kan op basis van deze dubbele tweedeling een historische indeling in drie perioden gemaakt worden, waarna voor de moderne tijd nog een vierde fase onderscheiden kan worden. In het werk van auteurs uit elke fase en groep vallen dominante thema's te herkennen.
De eerste periode is die van de passanten, de periode van de Antillen in de Europese, koloniale letterkunde. Dat omvat een bestek, grofweg van de tijd van conquista aan het einde van de vijftiende eeuw en kolonisatie tot aan het einde van de achttiende eeuw. Bert Paasman (2003) duidt ze aan als de prekoloniale periode. Europese auteurs die tijdelijk in de regio verbleven, schreven na hun repatriëring voor een Europees publiek via een Europese uitgever over de Antilliaanse eilanden. Ze gaven uiteraard de visie en thematiek van Europeanen - in elk geval niet-Antillianen - weer.
Deze eerste groep schreef reisliteratuur die zich uitstrekt van het zakelijke scheepslogboek tot het reisverhaal en de fantastische reisliteratuur die niet schroomde te schrijven over de wondere wereld en volken die men aantrof. Dan was er de brief naar huis over de exotische ervaringen. De romantropologie gaf uitvoerige verhalende beschrijvingen van land en volk. Over plantages en slavernij werd aanvankelijk verdedigenderwijs geschreven, maar al snel volgde de kritiek op de uitwassen en later op het systeem zelf.
De tweede periode is die van de letterkunde in de Antillen; geschreven door kolonisten die zich blijvend in de kolonie vestigen en creolen, de in het land geboren en opgegroeide auteurs, geschreven voor een Antilliaans publiek. De werken van deze blanke elite in de koloniale tijd is eerder het ‘nulde hoofdstuk’ van de Antilliaanse literatuur genoemd. (Rutgers 1988) Dit is de koloniale letterkunde waarin geleende, Europese vormen de eigen lokale inhoud verpakken. Kolonisten schreven in de trant van hun lectuur uit het moederland, geadapteerd aan de eigen situatie, voor een plaatselijk lezerspubliek. Ze boden een blik op hun welstand of op maatschappelijke misstanden en hadden zich door hun permanent verblijf in de kolonie enigszins losgemaakt van het moederland, al stak het heimwee nogal eens de kop op. Deze fase van het nulde hoofdstuk is voornamelijk van de 19e eeuw.
De derde, nog relatief recente periode is die van de Antilliaanse letterkunde, geschreven door Antilliaanse auteurs, de werkelijke Antilliaanse literatuur, geschreven in een van de vier op de eilanden gebruikte talen. De lokale auteurs, de in de kolonie geborenen, schrijven vanaf de tweede helft van de 20
e eeuw literatuur in de moedertaal of een op school
■ Kadans plaatst de Nederlandse literatuur in een globale en meertalige context. Telkens vertrekt men vanuit de Caribische regio waardoor de Caribische literaturen in het Nederlands, Papiaments, Frans en Engels ruimschoots aan bod komen, evenals de orale tradities van de Antillen.
aangeleerde tweede of derde taal vanuit het eigen perspectief. Exotisme en streekliteratuur die in de tweede periode nog domineerden, maken plaats voor nationalisme en van tijd tot tijd zelfs chauvinisme. Auteurs maken zich los van Europese invloeden of staan er in elk geval op gespannen voet mee en richten de blik op de culturen van hun herkomstlanden. Vervolgens wenden de auteurs hun blik steeds meer van de herkomst naar de toekomst en geven ze persoonlijke plaatsbepalingen van hun menselijke positie hier en nu.
De vierde ‘periode’ betreft die van de migranten die vanuit het Caribisch gebied gemigreerd zijn en steeds meer los raken van hun roots. Antilliaanse auteurs zijn veelal nogal honkvast maar er zijn ook voorbeelden van auteurs die al lange tijd in Nederland hun vaste woon- en werkplek hebben gevonden.
Deze vierde fase is die van de migratie, die van de migrantenpoëzie en de migran-