Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 1 (1871)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 1
Afbeelding van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.56 MB)

Scans (368.25 MB)

ebook (3.47 MB)

XML (1.16 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 1

(1871)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 337]
[p. 337]

De Vlaamsche Kunstbode. [Nummer 8]

Gescheiden!...
Eene schets.

Sie waren längst gestorben
Und wuszten es selber kaum.
Heine.

Zij zat voor den haard. De pendule die voor den spiegel op den grooten schoorsteenmantel stond, sloeg vijf ure. Eenige oogenblikken te voren had de oude bediende, die zonder eenig gerucht te maken de kamer was binnengetreden, de lamp op de tafel geplaatst en de roode zijden gordijnen dicht getrokken.

- ‘De genadige heer laat weten,’ sprak hij nu, ‘dat hij eerst later op het bal van den heer generaal komen zal, dat mevrouw de gravin van Velden echter ten negen ure de genadige mevrouw zal komen afhalen. De heer president kwam daar zoo even bij den genadigen heer om hem voor eene kleine sledevaart uit te noodigen naar M...’

Zij knikte slechts.

- ‘Zeg aan Fannij dat zij om half zeven bij mij komt om mijn toilet te maken,’ riep zij den bediende toe, die reeds de deur genaderd was, ‘en dien de thee op in de groene kamer hier naast.’

Daarna bleef zij alleen.

Daar buiten warrelden de sneeuwvlokken wild door elkander en kleefden zich nu en dan aan de vensterruiten; - die een t'huis had ijlde naar zijne woning, en te haastiger nog om den avond, die het oude jaar sluiten zou, in gezelligen kring door te brengen.

[pagina 338]
[p. 338]

't Is gevaarlijk om op dien avond alleen te zijn, en een koen waagstuk om de gedachten gehoor te verleenen, wanneer men - geen filosoof zeventien jaar oud is. In zulk een uur doel een warme handdruk en een hartelijke blik iemand dubbel goed. Van beminde lippen verneemt men dan zoo gaarne een liefelijk woord; - wij moeten voelen en hooren dat ons hier op aarde nog iets rest, dat, al mogen de jaren vervliegen, de liefde toch nog blijft.

Die vrouwe daar voor den haard verkeerde nog geenszins in eene oudejaarsavond-stemming; op hare knieën stond een geopend juweelkistje, en uit den rijken inhoud zocht zij zich een tooisel uit voor het dansfeest, dat zij heden avond zou bijwonen. Het was een belangwekkend figuur, dat daar gezeten was in die met zooveel pracht mogelijk ingerichte kamer, waar aan den wand, te midden van vele rijk geëncadreerdo staalplaten, het portret prijkte van een luitenant der huzaren en dat een jong meisje, eenvoudig in 't wit gekleed en in wier blonde haren eene witte roos prijkte. - Hare oogen waren fraai en groot, zonnig en vroolijk van uitdrukking. Er lag iets frisch, iets zorgeloos, iets verkwikkends in dat wezen, waarvoor men onwillekeurig bleef staan, om het weder en nogmaals te aanschouwen en te benij den.

Wie zou vermoed hebben dat de vrouw, die voor den baard gezeten was, het origineel was van dit portret? - De oogen schenen thans nog grooter te zijn - en ook schooner - maar die glans van geluk was verdwenen; 't licht was niet zonnig meer; 't was 't licht der maan, zooals zij schijnt tijdens een zwoelen zomernacht. Haar gezicht scheen fijn, bleek en verlept te zijn, - men noemde mevrouw Van Bergen ‘journalière’: - den eenen dag zag zij er ziekelijk vermoeid en verouderd uit, den volgenden morgend was zij bekoorlijk door hare lieftalligheid. Alleenlijk behield zij sleeds ééne eigenschap: zij was namelijk immer gracieus in den hoogsteu graad, terwijl hare stem zoo liefelijk klonk dat nismand vermocht haar te wederstaan. Wanneer zij met haren echtgenoot in eenig gezelschap verscheen, dan ging de vraag van mond tot mond: waarom die twee toch door den band des huwelijks aan elkander waren verbonden? - Hij een man wiens eenig doel was het leven te genieten, - zij die zich immer idealen schiep; men twijfelde of zij beiden in hunne woning wel altoos in even

[pagina 339]
[p. 339]

goede overeenkomst leefden, en - zooals men 't noemde - zich zoo goed wisten te houden als in de gezelschappen.

Op deze vragen was echter nimmer door hen wie 't aanging een rechtstreeksch antwoord gegeven.

De heer Van Bergen, die een verre bloedverwant van Eugenie was, had menigmaal tegenover zijne vrienden verklaard dat zijne vrouw eenmaal het bekoorlijkste schepsel der wereld geweest was, en dat hij meende door de zon des geluks beschenen te zijn toen zij hem voor de eerste maal aanzag. Waar hare vroolijkheid later gebleven was - dat wist hij voorwaar zelf niet; zij was hem, terwijl hij haar vast hield, ontglipt. - ‘Vrouwen zonder kinderen worden immer òf hatelijk òf treurig,’ voegde hij er bij, ‘maar ik geef nog den voorkeur aan eene hatelijke boven eene treurige vrouw. En Eugenie kan, wanneer zij wil, het schoonste meisje nog in de schaduw zetten;’ eene opmerking waarmede elkeen het gaarne eens was.

 

Eugenie had hare keuze op een stel robijnen bepaald en het op de tafel gelegd; dat stond 't beste op haar groen zijden kleed, dat zij heden wilde dragen.

Zij stond op het punt het kistje te sluiten; door eene te haastige beweging verwarde echter hare gouden halsketen met eene der veeren van het kistje, en ten gevolge daarvan sprong een deksel open. - Een kleine ring, een kleine witte handschoen, een verdord bouquet viooltjes en eenige losse, geel gewordene bladen papier, met fijn schrift beschreven, vielen er uit. Hare handen beefden toen zij dit alles weder bij een bracht; hare wangen gloeiden toen zij deze relikwiën aanschouwde, - en hare oogen zwommen in tranen. Eugenie schoof het kistje zoo achteloos ter zijde alsof het slechts stof en zand inhield; - al ware het in 't haardvuur gevallen, zij zou geene hand hebben uitgestoken om het uit de vlammen te redden.

De herinneringen die door het zien van die relikwiënen werden opwekt, prangden heur hart zoozeer, dat zij naar adem snakte. - Wat mocht de oorzaak zijn dat zij die kostbaarheden in zoo langen tijd niet had gezien? - Had zij geslapen,- had zij gedroomd en thans aan heur verleden gedacht? Hoe het zij, geheel haar verleden stond haar nu

[pagina 340]
[p. 340]

weder voor den geest. Voornamelijk bleef haar oog gevestigd op een kleinen ring, dien hare moeder reeds als kind had gedragen. Op een feestelijken oudejaarsavond was hij haar geschonken, nadat zij er vleiend om gebedeld had. Hare moeder had haar echter eerst later verhaald welk eene treurige geschiedenis er aan dien ring verbonden was.

Op den oudejaarsavond toen Eugenie voor de eerste maal dien kleinen ring zegepralend aan den vinger droeg, bracht haar broeder ook voor de eerste maal zijnen vriend Edmond Letten in huis, - een student in den waren zin des woords. Op dien avond ging het er in de ouderlijke woning vroolijk toe. De jonge lieden zaten in een ander vertrek dan de reeds meer bejaarden; slechts nu en dan verscheen de zorgvolle moeder op den dorpel, om zich te overtuigen, dat niets van 't noodige ontbrak, en enkele malen slechts naderde die liefelijke gestalte de vroolijke jonge lieden, legde hare schoon gevormde hand, op de schouderen harer dochter, en dan kon men 't haar aanzien dat het haar hart goed deed, dat de jeugd zich zoo vermaakte.

De oude statige krijgsoverste bekommerde zich minder om de jonge lieden. Zijn gezicht was ernstig als altijd, ja ernstiger zelfs. Mama was een engel - daarover waren allen het eens - overal verspreidde zij geluk en genot.- Maar was zij zelve ook gelukkig? Die scherpe, zwaarmoedige trek op haar gelaat duidde schier aan, dat niet al hare wenschen bevredigd waren. Wcl is waar merkte Eugenie dat dien bewusten avond niet op; - eerst later, veel later herinnerde zij zich dien trek, toen hij ook op haar gelaat te Iezen stond. Maar hoe had zij het ook kunnen merken? Zij schaterde van lachen toen Edmond Letten haar Heine's gedicht overhandigde; zij noemde het onzin en las:

 
‘Sie liebten sich Beide,- doch Keiner
 
Wollt es dem Andren gestehn; -
 
Sie sahen sich an so feindlich
 
Und wollten vor Liebe vergehn...
 
 
 
Sie trennten sich endlich und sah'n zich
 
Nur noch zuweilen im Traum;
 
Sie waren längst gestorben: -
 
Und wuszten es selber kaum,’
[pagina 341]
[p. 341]

- ‘Wat beteekent dat? Wie kan mij dien onzin verklaren?’ vroeg zij. En haar buurman?... Hij vestigde zijne schoone hlauwe oogen strak op het blad - maar de verklaring bleef achter.

De moeder gaf echter hare dochter eenen kus op het voorhoofd en voegde haar in hare liefde toe: - Nimmer hoop zult gij van die woorden de verklaring leeren kennen.

Daags daarna bezocht Eugenie voor de eerste maal een bal. - Dat was een gewichtig voorval in haar leven. Alles stond haar thans nog voor den geest wat er dien avond gebeurde: - zij wist zelfs nog hoeveel knoppen de roos telde die hare moeder heur in 't haar stak; hoe zij haren bloemtuil verloor, - iets dat hare vriendinnen een slecht voorteeken noemden. Den student - alle meisjes kenden hem; men noemde hem den verkleeden prins. Hij was wat koel en had iets teruggetrokken in zijn wezen; - doch Eugenie merkte dit niet op. Integendeel, voor haar was hij een verwezentlijkt ideaal.

Op dat schoone bal volgde de eerste slapelooze nacht in het leven van dit meisje, - en ofschoon zij binst dien nacht geen oog look, was hij de schoonste baars levens.

Edmond werd later de vriend des huizes;- zijn muzikaal talent opende hem ieders deur; maar nergens dan in het huis van Eugenie vond hij genoegen in den vollen zin des woords. Hij maakte met haar zoolang muziek tot dat men voor afwisseling ging lezen; - dan had de officier immer plotseling ‘dienst’ - doch wanneer hij terugkwam, dan toonde hij zich een meester in het declameeren, en allen erkenstilzwijgend, dat hij slechts was heengegaan om niet zijne meerderheid te toonen. Men werd meer en meer met elkander bekend, men werd steeds vertrouwelijker, en daarbuiten noemde men Eugenie en Edmond Letten reeds verloofden, en hare vriendinnen draaiden haar den rug toe, zooals onder jaloersche meisjes meermaals gebeurt. En toch was Eugenie zich niet bewust dat zij beminde, - haar geluk, hare zaligheid was een droombeeld. Lente, zomer en herfst verliepen aldus en de winter was op nieuw aangebroken, - toen eerst wisten zij hoezeer zij elkander lief hadden.

 

Die genotzalige tijd kwam Eugenie nu weder voor den geest, en

[pagina 342]
[p. 342]

daarna dacht zij aan het eerste gemaskerd bal, toen beiden op het punt stonden te belijden dat zij elkander lief hadden. Nog herinnerde zij zich zijn' blik, nog stond het haar levendig voor den geest hoe zonnig de hare in zijne heldere kijkers blikte. - Vader en moeder waren reeds lang heen, - maar rustte heur arm niet in den zij ner - en zou ze nu vrees koesteren? ‘Ik bang zijn bij u?’ lispelt zij, - en 't kwam haar plotseling voor als moest zij zoo aan zijnen arm voortgaan, 't zij naar den hemel of naar de hel; - zij moest hem volgen waarheen bij wilde.

 

Weinige dagen daarna stond zij weder naast hem aan 't klavier. Het betooverend lied van Schubert: ‘Du bist die Ruh', der Friede mild’ lag geopend op den lezenaar.

Zij waren alleen.

Hij ving het adagio aan... doch plotseling verstikte zijne stem, zijne handen gleden van de toetsen en eindelijk riep hij uit:

- ‘Ik kan 't niet langer verzwijgen... ik moet het u zeggen: morgen vertrek ik naar huis, - men roept mij terug.’

Een doodelijk wit overtoog haar gelaat.

- ‘Men roept u terug...’ stamelde zij, ‘en overmorgen zult gij dus niet het bal bij tante bijwonen?...’

Tranen waren zijn antwoord. Zij legde heure hand op zijnen schouder en troostte hem met de vraag;

- ‘Wanneer keert gij terug?

Een handdruk was zijn antwoord, en toen het snikken hem niet meer belette te spreken, stamelde hij:

- ‘Wij zullen elkander wederzien, lieve.’

Toen raakten zijne vingeren weder de toetsen en het lied werd gezongen.

Vader en moeder beiden vonden de stem hunner dochter zeer gevoelvol, te gevoelvol zelfs, want papa verlangde wat ‘vroolijks.’ 't Was gelukkig dat broêr Felix 't huis kwam, - hij zorgde er voor dat de rest van den avond prettig afliep.

Den volgenden dag zou men scheiden. - Eugenie waande te droomen toen vader en moeder met den geliefde spraken. Men sprak veel;

[pagina 343]
[p. 343]

- maar zij kon niet spreken, en hij schier evenmin. Toen eindelijk het oogenbfik van scheiden was gekomen, drukten zij elkander de hand, maar geen woord overschreed hunne lippen.

En toen hij was heengegaan? - Toen drukte de moeder haar kind aan de borst: - Zij had alles, alles geraden. En nadat vader de kamer verlaten had, barstte het minnende meisje in tranen los; zij sloeg heure armen om den hals harer moeder, en deelde haar alles, alles mede, en... op dien avond vertrouwde de moeder harer dochter het geheim toe der geschiedenis van den kleinen ring.

Het was die eener ongelukkige liefde.

Eugenie schreide zich dien nacht in slaap - En het bal bij tante?

- ‘Moet ik er heengaan, Mama?’

- ‘Ja, kind. Wij vrouwen kunnen niet tijdig genoeg leeren ons hart te bedwingen, en der wereld een kalm voorhoofd te toonen! - Nog zwaardere taak wacht u, mijn kind, dan met dit verdriet in het hart te dansen’...

Vóór het bal was Felix haar een walg: hoe kon zij ook gevolg geven aan zijnen raad ‘om zoo behaaglijk mogelijk te zijn’? Zijne opmerking dat zij er uitzag als eene veertigjarige overreed haar echter, en schier vroolijk werd zij plotseling toen Felix haar in 't oor fluisterde:

- ‘Hij zal u zijne groeten brengen.’

- ‘Maar wanneer is hij vertrokken?..’

Geen antwoord van Felix. Hij draaide op zijne hielen rond en liep de balzaal binnen, alsof zijne zuster hem niets hadde gevraagd.

Zij bracht de handen voor de oogen en uit hare droomerijen werd zij gewekt door een fluisteren:

- Mag ik u inviteeren voor den walz...’

Zij vertrouwde zich zelve niet; zij aarzelde om de handen van de oogen weg te nemen; maar eindelijk... en daar stond haar geliefde aan den arm haars broeders voor haar.

Hare stem sidderde, - maar hare oogen spraken duidelijk genoeg.

- ‘Ik ben nog hier,’ voegde hij haar toe. ‘Ik vertrek eerst morgen, - dat is over een jaar.’

Morgen! - hoevele minuten scheidden niet het heden van dat oogenblik? Maar toch het oogenblik kwam, en... men scheidde op

[pagina 344]
[p. 344]

nieuw, zonder dat men de gelegenheid gevonden had om te verklaren wat men voor elkander gevoelde.

De avond had eene eeuwigheid moeten zijn:- zij scheidden, om elkander nooit meer weder te zien!..J

 

Het noodlot vervolgde hen: zij werden het slachtoffer van een misverstand.

Teleurstelling stapelde zich op teleurstelling. Felix werd het slachtoffer van een tweegevecht. - Mama stierf aan een gebroken hart, nadat haar lieveling nauwelijks een jaar aan de kille aarde was toevertrouwd. - Haar vader toog met gekromden rug van oord tot oord, als zocht hij een plekje, waar zijn lichaam zou rusten.

Alfred Van Bergen, een zoon van een' vriend zijner jeugd vervroolijkte zijne laatste levensjaren; - de laatste wensch van den stervende was, dat zijne dochter dien man zou huwen.

Zoo werd zij vrouw. En geen kind kreeg zij tot troost. - Wel een leven vol verstrooimg en genot:- Zij werd bewonderd en gevierd, ja zelfs aanbeden... maar die droom harer jeugd vergalde alles!. ...

 

Zij had eenen blik geworpen in die brieven, welke zij met den gelietde had gewisseld,... zij las ze daarna en de wonde werd op nieuw opengereten. Zij bevatten de geschiedenis hunner scheiding. Zij was nog verdiept in die lektuur, toen een kloppen aan de deur haar wekte:

- ‘Genadige vrouw, 't is hoog tijd uw toilet te maken!’ voegde haar eene angstige stem toe, ‘ik heb reeds een paar malen geklopt. - Er is ook iets gekomen voor u.’

Eugenie ontwaakte als uit een' droom. Zij bemerkte in den spiegel dat zij er bleek en ontdaan uitzag. Zij wenkte Fanny binnen te komen, nadat zij de kostbare relikwiën bad weggesloten. Het kamermeisje stelde haar een enveloppe ter hand.

Zij brak het open tijdens hare kamenier haar coiffeerde. Het bevatte slechts een bouquet viooltjes, in welker midden zich het kaartje bevond van den door al de dames gevierden attaché der fransche legatie, en waarop in eenen hoek geschreven stond:

‘Au revoir.’
[pagina 345]
[p. 345]

Zij huiverde... dacht aan hare eerste liefde... de laatste woorden door Edmond uitgesproken... en een oogenblik later was het bloemluiltje door de vlammen verleerd.

Op het bal fluisterde men elkander toe dat Mevrouw van Bergen er heden avond al hoogst droefgeestig uitzag.

Zij was het onderwerp aller gesprekken... en toch verdiende zij 't niet te zijn: - Zij was immers in een zwart fluweelen gewaad gekleed, en heur hart was ijskoud, zooniet gebroken.

 

***

 

Verre van die schitterende balzaal, zat in eene eenzame kamer een ernstig man... Weinige minuten geleden was hij teruggekeerd van een verren tocht; - eene dankbetuiging van hen die hij genezen had was zijne belooning. Het vuur brandde in zijnen haard, - zijne lamp stond op zijne schrijftafel... Hij zette zich, doch roerde zijn glas wijn niet aan... Hij hield steeds de oogen gevestigd op een klein medaillon en bad... hij wist niet waarom.

Waarom? Een zucht was het antwoord.

Hij dacht aan haar zooals zij aan hem. Maar waarom had hij zijn levensgeluk dan ook aan zijne hand laten ontglippen?

Welk eene andere wending zou zijne levensbaan genomen hebben, wanneer hij haar de zijne had mogen noemen!... Hij zat in gedachten verdiept, een traan rolde over zijne wangen, toen eensklaps twee teedere armen om zijnen hals vielen en een paar vreugdevolle lippen hem toefluisterden:

- ‘De Engel des vredes gaat over de aarde. De klokken luiden. God geve U een gelukkig nieuwjaar, Papa! - Maar wat riekt het hier goed naar viooltjes!’- luidde voorts de naïve opmerking van het kind.

Op dien oudejaarsavond waren weder twee gescheiden zielen vereenigd.

Elisa P... ...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken