Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 2 (1872)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 2
Afbeelding van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.50 MB)

Scans (374.32 MB)

ebook (3.33 MB)

XML (1.18 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 2

(1872)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 62]
[p. 62]

Poëzie.

I.
Geluk.

Ideën. - Aan Lelia.

 
Niets wordt zoo ras als 't ongeluk vergeten.
 
Een vriendenhanddruk - innig, zacht, vertrouwlijk, -
 
Een stille traan van liefde in 't oog eens broeders,
 
Verdrijven jaren uit 'et harte, - jaren
 
Van weedom en ellende. Een enkle lach der zon
 
Klaart gansch een hemel op vol wolken en vol dampen,
 
Strooit bloemen, vruchten op de naaktste rots
 
En - als bij tooverslag - verandert hij
 
Den hopeloossten winter in een lente
 
Vol hoop en leven. En, o God! u dankt mijn ziel
 
Omdat het zòò is! Ach, wat zou van ons geworden,
 
Ware ons 't geluk de kelk niet des vergetens?
 
Ware aan onze arme ziel, wier vreugd zoo schaars is,
 
Wier lijden zoo veelvuldig, niet die heuldrank,
 
Die steun gejond om moedig ons den voet
 
Te zetten doen op 't doornig pad des levens?...
 
 
 
't Getal is klein dat daarop denkt. En dàarom wordt
 
Door velen vaak gevloekt, gezegend - nooit.
 
 
 
* **
 
 
 
Niet steeds wanneer men lijdt is men het ongelukkigst.
 
Integendeel. Gelukkig zijn, arm kind, dat is
 
Zich voelen leven. En dat voelt men soms het best
 
Waneeer men lijdt. Hoe dikwijls heb ik niet
 
Mijn ziel verkwijnen voelen en verdorren bij
 
De zonne des geluks, - hoe dikwijls ach! den regen
 
Der rampen niet gezegend die zo kwam
 
Verfrisschen, laven, voeden en versterken!
[pagina 63]
[p. 63]
 
* **
 
Indien 't geluk ons eigen ongeluk
 
Zoo spoedig doet vergeten, is het wonder
 
Dat een gelukkige zoo weinig denkt
 
Aan dezen die het niet zijn? Legio
 
Van droeven, zwakken, zieken, weezen, armen,
 
Die eeuwenlang in alle vier de winden
 
Hun bittre jammerklacht doen weenen: ‘Mensch,
 
Ik ben uw broeder!’ - O, als men geniet,
 
Hoe moeilijk is 't - vergeef ons, God, die zwakte! -
 
Te weten wat het woord wil zeggen: ‘derven!’

Thorhout, September 1867.

Eug. van Oye.

II.
Twee liedekens van Anakreon.

1. Aan een meisje.
 
Waarom gevlucht verschrokken
 
Voor mijne grijze lokken? -
 
Terwijl ge in lentepracht
 
Nog jeugdig staat te blozen,
 
Mijn gaven niet veracht!
 
Ziet gij niet in de kransen
 
Hoe lieflijk leeljen glansen
 
Gestrengeld tusschen rozen!
2. Aan den krekel.
 
Zalig acht ik u, o krekel,
 
Gij, die door de kruiden zweeft,
 
Met een weinig dauws u lavend,
 
Zingend, als een koning, leeft.
[pagina 64]
[p. 64]
 
U behooren veld en weiden,
 
Alles wat de lente schenkt!
 
Lief en waard zijt ge aan den landman,
 
Daar ge nergends schade brengt,
 
 
 
Allen menschen geeft ge vreugde,
 
Bode van den zomertijd!
 
Föbos schonk die zilvren stem U,
 
Muzenliefling, die ge zijt.
 
 
 
Ouderdom bevreeze u nimmer,
 
Smertelooze aan liedren rijk;
 
Zonder vleesch of bloed geboren
 
Zijt ge aan Goden gansch gelijk.
 
Emanuel Hiel.

III.
Aan Mina.

 
Droom ik? Is mijn oog verdonkerd?
 
Is 't geen schim die *t zweven ziet?
 
Mijne Mina met dien pronkerd?
 
Mijne Mina kent mij niet?...
 
Zij die aan den arm eens dwazen
 
Dartel met heur waaier speelt,
 
In haar schoonheid opgeblazen, -
 
Is 't mijn Mina? Is 't haar beeld?
 
 
 
Van heur zomerhoedje zwieren
 
Trotsche vederen, mijn geschenk,
 
Linten die haar boezem sieren
 
Roepen haar: ‘gedenk, gedenk!’
 
Bloemen door mijn hand verplogen
 
Tooien borst en lokken nog...
 
Ach, die borst! - zij heeft gelogen,
 
En die bloemen bloeien toch!
 
 
[pagina 65]
[p. 65]
 
Van uw' vleiersstoet omgeven,
 
Ga, vergeet, neem weer uw trouw,
 
Huichlaars hebt ge u prijs gegeven,
 
Ga, 'k veracht u, ijdle vrouw!
 
Ga, u heeft een hart geslagen,
 
Ja, een hart dat edel sloeg,
 
Groot genoeg om 't leed te dragen
 
Dat het voor een dwaze joeg.
 
 
 
Ach! in uwer schoonheid puinen
 
Zie ik u verlaten staan,
 
Weenend in de bloementuinen,
 
Van uw' Mei de blikken slaan.
 
Zwaal'wen, die de Lent vereenigt,
 
Vlieden voor d'Octoberwind;
 
Zòo verdrijft uw Herfst de menigt'
 
Die ge koost voor éénen vrind.
 
 
 
Zij die om uw gunsten dongen
 
Op den middag van uw' glans,
 
Zich om uwen kus verdrongen,
 
Honen uwen Winter thans.
 
Ha! - hoe wil ik u dan wraken?...
 
Wraken? dat verhoede God!
 
Zie dees tranen op mijn kaken,
 
Mina, 't stort die om uw lot.

Naar F. Schiller.

Eug. Rigaux.

IV.
's Vlamings' vaarwel aan Rijsel.

 
Wanneer - een drietal jaren nu geleden -
 
ik de eerste maal uw bodem heb betreden,
 
dan joeg mij 't hart met ongewone kracht.
 
Uw aanblik, Rijsel, wekte in mijn gedacht
 
de heugnis aan uw vroeger schoone dagen,
[pagina 66]
[p. 66]
 
wanneer 't uw hoogmoed was, door eigen macht,
 
den vreemdling van der vaadren erf te jagen;
 
dat edel schittrend, eerevol verleden,
 
wanneer gij uitblonkt onder Vlaandrens steden!
 
 
 
Nog nu is u uw rijkdom bijgebleven,
 
nog nu zijt ge om uw nijverheid vermaard; -
 
doch zeg mij, waar zijn thans uw eigen aard,
 
uw burgerdeugden, uw zelfstandig leven,
 
waarvoor ge in vroeger eeuwen werdt geroemd,
 
en 't puiksieraad van Vlaandrens kroon genoemd?
 
 
 
Eilaas! vervallen van uw voorgeslacht,
 
laat gij der vaadren grootheid laf vertreden
 
en 't eigen schoon voor vreemden praal veracht.
 
Thans -aan een oorlogzuchtig land verbonden-
 
hebt ge ook uw vroeger burgerdeugd geschonden!
 
 
 
Verloochend heeft uw volk de Vlaamsche zeden,
 
de wulpschheid zwiert langs uwe straten rond,
 
met opgeblazen kaak en slordige oogen,
 
en schandelijke liederen in den mond...
 
De brave, met don schedel neêrgebogen,
 
stort tranen nu op uw ontaarden grond.
 
 
 
Ik zag door twist, door tweedracht, bloedig haten,
 
uw boezem als doorkankerd en verknaagd;
 
ik zag de vrouwen zelf, als uitgelaten
 
en dol gedronken, zwijmlen langs de straten:
 
ik zag het schoonste sieraad van de maagd, -
 
den blos der kuischheid van heur wang gevaagd.
 
 
 
Eilaas! wat toch, wat baat het thans te klagen,
 
te zuchten om uw zedelijk verval?...
 
Vaarwel, het uur van scheiden is geslagen:
 
'k zie reeds ter kim de morgendzonne dagen,
 
die mij weldra te Gent hervinden zal.
 
'k Heb zonder rouw, o Rijsel, u begeven,
 
niet langer zie ik der verbastring schand.
 
Vaarwel! ik voel mijn Vlaamsch gemoed herleven
 
bij de afreis naar mijn dierbaar Vlaanderland!

Rijsel, Juni 1868.

Leonard Buyst.

[pagina 67]
[p. 67]

V.
Ontrouw en vergeten.

1.
 
‘Beminnen en bemind zijn, is op aarde
 
een hemel, dien ik voor ons heb gedroomd;’
 
zoo sprak ik, toen ik eerstmaal ontwaarde.
 
‘Ja - zei ze: - ‘wacht tot dat de lente koomt.’
 
 
 
De lente is daar, de vogelpaarkens bouwen
 
het nest in 't groen, waartusschen 't vlietje vloeit:
 
‘Kom meisje, wil mij thans uw hart vertrouwen?’ -
 
‘Neen - zei ze - wacht tot eens de rooslaar bloeit-’
 
 
 
‘Daar is de zomer thans, met duizend bloemen,
 
in bonte kleurenpracht ligt 't veld geverfd?’
 
Dan zei ze: ‘Wacht tot weer de bloeme sterft.’
 
‘'t Is winter; 't laatste blad valt van den boom,
 
bevroren ligt èn aarde èn vliet èn stroom;
 
mag ik u, wreede, nu mijn liefken noemen?’
2.
 
Zij had mij toegeknikt, de blonde deerne,
 
mijn hand gedrukt, mij zeggend:‘Voor altijd
 
zie ik u, jongling, boven allen geerne;
 
aan u alléén zij mijne min gewijd,’
 
 
 
Zij zegde mij nog andre schoone dingen,
 
die ze in mijn hart als milden wellust drong,
 
't was als een lied dat hemelkoren zingen,
 
terwijl mijn ziel van vreugde medezong.
 
 
 
Verrukt, verdwaald, 'k had als de spraak verloren,
 
ik greep heur hand en kuste haar den mond;
 
gelukkig ja, voelde ik mij op dien stond,
 
gelijk de vogel die van liefde kweelt,
 
gelijk de vlinder die de bloemen streelt;
 
ik hiet haar stil ‘mijn liefken uitverkoren.’
[pagina 68]
[p. 68]
3.
 
Zoo vloden heen twee volle zaalge jaren,
 
en gansch mijn hart lag in heur eigen hart;
 
niet één geheim kon ik voor haar bewaren,
 
in lief en leed, in vreugden en in smart...
 
 
 
Maar eens is dan een donkre dag gekomen; -
 
verandering in 's meisjes liefdezin;
 
heur eed was valsch en valsch heur woord van min;
 
de hoop verzwond met al heur wellustdroomen.
 
 
 
'k Stond als een kind vaak om dien smaad te weenen,
 
om haar die mij zoo wuft en laf bedroog,
 
om mijn geluk, dat als een droom vervloog.
 
- ‘Vergeet ze, sprak een vriend - en smoor uw klacht,
 
er zijn er nog, wier hart naar liefde smacht.
 
wis zal 't eene andre beter met u meenen.’
4.
 
In liefde wordt men alle dagen wijzer;
 
't is eene school waar de ondervinding heerscht:
 
mijn jeugdig hart, zoo teederbrandend eerst.
 
zij maakte 't - de meineedige! - hard als ijzer.
 
 
 
Ja sinds verzoop ik al die liefdedroomen,
 
ik zocht verstrooiing op den boôm van 't glas,
 
die thans mijn liefdedorst ter laving was,
 
wijl 't schallend lied mij uit de borst kwam stroomen.
 
 
 
Gij wijn alléén, deed mij den hoon vergelen;
 
een wonderwereld schiept gij voor 't gezicht,
 
waar alles juichte en danste in 't vroolijk licht;
 
en waar mijn hart, thans onafhanklijk vrij,
 
de erinring vlood der wufte huchlarij,
 
die 't lang geboeid hield met der liefde keten.
 
Luitenant Vande Weghe.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Eugeen van Oye

  • Leonard Buyst

  • Victorien vande Weghe

  • Emanuel Hiel

  • Friedrich von Schiller


vertalers

  • Eugeen-Jozef Rigaux


landen

  • Frankrijk


datums

  • september 1867

  • juni 1868