| |
| |
| |
Het roode kapje
volksvertelling uit Dalmatië
door Mevr. Ida van Duringsfeld.
(Vervolg).
III.
Kerstavond.
Kerstmis was daar; de heilige avond spreidde een zwart floers over het aardrijk zooals hij dit aan den Dalmatischen starrenhemel uitspreiden kan, en nogmaals zou in het huis van den Capovilla de houten beker feestlijk in 't ronde gaan; want wie zou eraan gedacht hebben zich aan tafel te zetten, vooraleer de houten stronk op het vuur lag, - de geheimnisvolle eiken stronk, welke Stjepan binst den voormiddag in het bosch uitgehakt en voor de woning gebracht had.
Een Kerstavond zonder boomstronk, dat is... ja men kan het moeielijk zeggen wàt het is; want ziedaar eene onmogelijke zaak, iets dat nooit gebeurt.
Stjepan had zijnen vader fluisterend aangeboden hem den stronk te helpen binnendragen en was daarom van zijnen, en des huizes heer met een streng oog bezien. Welhoe! Ivan zou zich laten helpen... wat de jeugd zich niet al inbeeldt! alsof de oude dat niet gemakkelijk alléén kon! Ivan schudde het breede, witbesneeuwde hoofd, nam het hout op den linkerschouder alsof het niets geweest ware en kwam wel niet snel, doch ook niet langzamer dan gewoonlijk in huis terug.
Als hij over den dorpel was sprak hij tot de vereenigde familie: - ‘Goeden avond, vrienden, geluk op dezen feestelijken dag!’ Dan legde hij het hout op hot vuur, deed zijne pet af maakte over het hout met wijn en olie een kruis, versierde het met bloemen en drooge vruchten, en besproeide het eindelijk
| |
| |
nog met wijwater. Nadat het hout die veelvuldige zegening ontvangen had deed Ivan op een feestelijken toon de volgende aanspraak:
‘Daar ligt gij thans in het zuiverende vuur, brand goed, levendig en vroolijk. Uwe vlammo zal voor ons een treurige of vroolijke bediedenis hebben. Mijn grootvader zocht immer een kleinen stronk van droog hout; de zoon zijns zoons offert u heden ter eere van God en der heiligen op. Mocht hun deze offerande zoo aangenaam wezen als het goed inzicht waarmede het geschonken wordt... Amen.’
Zoohaast de oude ophield met spreken schoten de jonge mannen van op den dorpel hunne geweren in de lucht af, de vrouwen brachten de spijzen op, besloten in een daartoe bereid bokkenvel waaraan de pooten nog vast waren, en dit zoo goed en zoo bereidwillig als een bok in zulk een toestand liggen kan. De mannen van het gezelschap schaarden zich hongerig en vooral dorstig rond den disch.
Ivan gaf daarvan toch het voorbeeld niet; hij bleef aan den haard staan, en wenkte zijnen zoon om bij hem te komen.
Stjepan naderde met kloppend hart, hij verwachtte een beslissend woord over zijne liefde en hij bedroog zich niet.
- ‘Misschien zal ik op den toekomenden Kerstmisdag niet meer bij u zijn,’ sprak Ivan.
Zoo zijn al de oude lieden; zijn zij frisch en gezond, dan spreken zij gaarne over eenen tijd, wanneer ze niet meer zullen bestaan. Ivan was zoo frisch als de gezondste eik in het woud; daarom zegde hij met innig zelfbehagen:
- ‘Misschien zal ik op den toekomenden Kerstmisdag niet meer bij u zijn: Mocht gij daarentegen van uwe Ljubika eenen zoon hebben, aan wien gij de geheiligde gebruiken onzer voorvaderen leeren kunt, zooals ik die aan u geleerd heb. Laat ons deze dagen eeren, welke geheel aan Jezus zijn toegewijd, - en met het feest van den heiligen Stjepan moogt gij Ljubika tot vrouw vragen.’
Stjepan bezat niet, gelijk zjjn vader, de gaaf der welsprekendheid. Men kan zoo gemakkelijk zeggen: ‘er is geene goede gelegenheid geweest.’ Hij had tot nu toe zijne liefde
| |
| |
niet dan met afgebroken woorden aan de gevoelvolle beminde Ljubika kunnen te kennen geven, waaruit deze niet weten kon of het plagerij ofwel gemeend was. Hij zegde thans nòg niets, maar zijne oogen vonkelden, en als hij den beker in handen kreeg dronk hij hem in éénen teug leêg.
Niet ver van des Capovillas woning stond een grooter huis. Dààr woonde de rijkste man van het dorp, Jure, de vader van Ivka, welke Ivan vroeger tot schoondochter had meenen te krijgen.
Men is altoos niet met zijne geburen bevriend, al ziet men ze ook alle dagen. Jure kende Ivan'sinzichten, en hij wist dat deze hem kortelings daarover zou komen spreken, en om de hand zijner dochter verzoeken; Jure verwachtte er zich dus aan en Ivka ook. Vader en dochter waren niet weinig boos, toen ze vernamen wat er ten huize van den Capovilla met Allerheiligen voorgevallen was.
Hoe zouden zij het niet te weet gekomen zijn? In een Morlacksch dorp vliegt het nieuws zoo spoedig rond, als op andere plaatsen. De vader was slecht gezind; hij mocht er niet over spreken, want men had zijne toestemming nog niet gevraagd. De zoon Milev grolde ook al, en had met Stjepan alle gemeenschap afgebroken, waarin Stjepan weinig hartzeer maakte, daar hij het in zijne liefdebegoocheling ter nauwernood opmerkte.
Ivka stortte dikwijls bittere tranen, doch slechts als zij alleen was. Ivka was een fiere en trotsche bergmaagd. Als eene vriendin haar somtijds wilde troosten, dan antwoordde zij bitsig, dat zij geene vertroosting noodig had. Heden had zij meer bezigheid dan gewoonlijk; misschien om de algemeene opmerkzaamheid te ontwijken, waarvan zij het voorwerp was. De vader hield haar daarom niet minder in het oog; hij had gaarne alles gedaan, om haar uit hare droefheid op te beuren.
Eindelijk kreeg hij een gelukkig gedacht:
- ‘Ivka!’ riep hij.
Het meisje kwam spoedig bij hem.
-- ‘Zet u hier eens bij ons,’ sprak hij haastig.
| |
| |
Heel het gezelschap was verwonderd.
Jeka, de moeder van Ivka zette een lang gezicht. Hadde zij haren heer gemaal niet zoo geëerd en gevreesd, dan zou zij wellicht over de eer die het eenvoudig meisje zoo onverdiend te beurt viel, luidop haar woord gezegd hebben. Aleen Milev verstond zijn vader en maakte voor zijne zuster nevens zich plaats. Maar Ivka zette zich niet neder; zij dankte haren vader, doch nam zijn aanbod niet aan. Hare maagdelijke bescheidenheid moest haar tot verschooning dienen.
Welhoe? zij zou nederzitten en zich geweld aandoen, terwijl zij in heur hart er eenen afkeer voor gevoelde. Keen, liever geene eer en geen dwang, zoo overlegde zij wijselijk in zichzelve.
Moeder grommelde or stil over; bij de mannen vond Ivka's weigering verschooning en de vrouwen, die het haar duur zouden betaald hebben in geval zij het voorstel hadde aangenomen, waren nu ook nijdig, omdat zij er niet in bewilligde; doch wat gaf Ivka daarom? Zij had andere dingen in het hoofd: de ontrouw van Stjepan, die voorheen zoo goed was voor haar en nu op Ljubika verliefd was; die Ljubika welke heur haren geliefde had ontroofd, - ja Ivka had aan andere dingen te denken, dan aan moeien en nichten. Zij besloot nochtans haar innig lijden niet te laten blijken, en om zooveel mogelijk vroolijk te schijnen, neuriede zij, terwijl zij zich gereedmaakte om aan tafel te gaan, het volgende liedje:
Zooals 't maanlicht aan den hemel
Soms van wolkjes is omhuld,
Zóó ook houdt mijn uitverkoren
Gansch alleen mijn hart vervuld. -
‘Eenmaal voer ik u ter kerke,
Als de druif geeft glanzend ooft!’
Zoo sprak hij, en ik, onzaalge!
'k Heb zijn veinzend woord geloofd...
Tot dusverre had Ivka haar minneliedeken gezongen, toen zij door de spleet der deur, nabij de haag, de oude Bara gewaar werd.
| |
| |
De oude Bara was eene der listigste vrouwen van het dorp; al de geheimen der huisgeziunen waren haar bekend. Ivka had de kleine zwakheid, gaarne geschiedenissen te hooren vertellen, die de belanghebbenden niet veel eer aandeden. De oude Bara vertelde het meisje vele zulke geschiedenissen, en daarvoor gaf Ivka haar allerhande overschot, zoodat de moeder niet wist waar dit gebleven was. Honden en katten in Ivka's huis werden er voor mishandeld; nog erger dan het anders bij de Morlacken de gewoonte is. Het waren zulke slimme dieven!... - Men ziet wel dat ook honden en katten onrecht kan aangedaan worden.
Heden zag de oude Bara met eene bijzondere geheimzinnigheid door de doornen, over de steenhaag, en Ivka, niettegenstaande hare gramschap nieuwsgierig, was oogenblikkelijk bij haar.
- ‘Goeden avond, “zegde Bara op slependen toon,” goeden avond mijne dochter. Bij u vlamt het hout heel helder. Hoe gelukkig zijn de rijke menschen...’
- ‘Gij zult een beker wijn krijgen’ zegde Ivka, ongeduldig; ‘maar vertel mij eerst spoedig wat gij weet.’
- ‘Iets ongelooflijks,’ antwoordde de oude, terwijl zij een wonderlijk gezicht trok.
- ‘Van wien?’ vervolgde Ivka.
- ‘Van...’ de oude Bara zegde niets meer.
- ‘Welnu, van wien wilt gij spreken?’ riep het jonge meisje nog ongeduldiger dan te voren.
Nergens is men ungeduldiger dan in Dalmatië; daarvan is het verhitte bloed misschien de oorzaak.
Bara zag het jonge meisje listig aan en sprak.
- ‘Als het nu eens van Ljubika ware...’
- ‘Zou het mogelijk zijn!’ riep Ivka, de handen te zamen vouwende, ‘en wat is het, beste Bara, wat weet gij?’
Bara fluisterde aan 't meisje gedurende een oogenblik iets in 't oor, alsof het geheim zóó belangrijk was, dat zelfs de lucht het niet hooren mocht.
Als de oude haar gerimpeld wezen terugtrok, zag Ivka haar met groote oogen aan.
| |
| |
- ‘Is dat waar?’ vroeg zij stil, ‘is dat werkelijk zòó, Bara?’
- ‘Ik heb het gehoord,’ hernam de oude en knikte zegepralend met den donkergrauwen kop:’ Ik zat onder den eikenboom hout te rapen; zij kwamen er met hunne schapen voorbij. Ljubika weende bittere tranen en zegde: ‘Gij hebt mij ongelukkig gemaakt, Pavo; ik durf mijn vader niet meer bezien, en wanneer ik bij andere meisjes ben, zou ik van schaamte sterven:’ - Pavo antwoordde: ‘Ween niet, mijne geliefde, gij zult mijne vrouw worden, dan is alles weer goed.’ - ‘Dat zal mijne schande niet uitvagen, sprak Ljubika.’ - Dat is al wat ik met mijne eigen ooren gehoord heb.’
- ‘En zij draagt haar rood kapje nog!’ riep Ivka, terwijl hare oogen vurige stralen schoten.
Een rood kapje met bloemen versierd, is bij de Morlacksche meisjes het teeken van den maagdelijken staat. Een verleid meisje mag geen rood kapje meer dragen. Ziedaar de reden van Ivka 's uitroep.
De oude Bara hief de schouders op en zegde:
- ‘Wie weet of zij het wel met onrecht draagt?’
- ‘Gij weet het, en ik ook!’ riep Ivka.
- ‘Ik kan het aan niemand anders dan aan u zeggen. Het meisje heeft brooders, als die zich eens op de arme oude wreekten, welke de schande hunner zuster heeft bekend gemaakt!’
- ‘Maar ik dan?...’
- ‘Gij, ja, gij kunt zeggen wat gij wilt. Gij hebt beschermers, gij zijt rijk. En als het dan bekend is, dan zal Stjepan...’
- ‘Ivka! waar zijt gij’? riep de moeder uit het huis; Ivka, het eten is gereed; de mannen hebben gedaan; nu is het onze beurt.’
- ‘Morgen krijgt gij een beker wijn, fluisterde Ivka Bara in het oor, en liep daarop spoedig in huis. De oude strompelde wel tevreden over de belofte van het meisje, naar hare armoedige hut terug.
| |
| |
| |
IV.
Kerstmismorgend.
‘Christus is geboren!...’ - dit was devreugdekreet, die op Kerstmismorgen door het Morlacksche dorp op den Biokovo weêrgalmde.
Ivka was de laatste ter ruste gegaan en was de eerste weer te been; zij nam den emmer met den tak daarin, welke boven op het water drijft en die belet dat de emmer omslaat. Zij zette hem op het hoofd, en verliet stil de woning, om naar de beek water te gaan halen voor de ongedeesemde Kerstmis-brooden, waarin een stuk geld moest gekneed worden.
Alwie 's middags in zijn brood het geldstuk vindt, is, meent men, daardoor het gansche jaar gelukkig. - Ivka vroeg aan God, of hij haar die gunst wilde bewijzen. Voor haar was het geluk: Stjepan; zij kon niet gelukkig zijn indien zij hèm moest haten.
In haren voorschoot droeg zij eenige koornhalmen, om in de beek te werpen: zij had die mystieke gewoonte volbracht en den emmer gevuld: zij boog zich, om hem op het hoofd te nemen, doch op dit oogenblik hoorde ze voetstappen op de steenen klapperen. Het was een ander meisje dat ook water kwam halen.
Ivka stond recht en keerde zich om, ten einde de aankomende met den kerstmiswensch te begroeten. Zij stond verbaasd, toen zij in dat meisje, Ljubika herkende.
Zij herkenden elkander in hot weifelend morgendlicht. Ljubika bleef verschrikt staan; zij was voor Ivka bevreesd. Deze ging van het smalle pad ter zijde, trotsch op eenen steen staan; zij vatte hare kleederen te zamon, als wilde zij zich voor eene aanraking van Ljubika behoeden.
Ljubika gevoelde gansch de verachting, welke in die handelwijze lag. Zij ging met gebukten hoofde naar de beek, zonder den gewoonlijken groet uit te spreken.
Ivka was intusschen terug op het pad gegaan, en vervolgde met snelle schreden haren weg. Zij voelde den zwaren
| |
| |
emmer niet op het hoofd; zij ging zonder aan het water te denken, en toch werd er geen druppel gestort. Ook in huis ging haar alles naar wensch; haar inwendige triomph hielp haar bijzonder goed. Zij had op Ljubika's wezen de gezegden van Bara bewaarheid gevonden, en in zichzelve het verderf van het arme meisje besloten.
De kerstmis-bezoeker was gekomen, en had op het hout geslagen, dat de vonken omhoog vlogen. Als een welbetaalde kerstmisbezoeker, zegde hij aanhoudend bij elken slag: ‘Zòoveel schapen, zòoveel runders, zòoveelgeiten, zòoveel varkens, zooveel kiekens, zòoveel ezels, zòoveel vruchten, zòoveel geluk.’ - Men behoefde nu niet meer bevreesd te zijn, dat een bedelaar, door in huis te komen, daar ongeluk zou inbrengen. De jonge mannen schoten hunne geweren nogmaals af in de lucht, welke met sneeuw bezwangerd was. Daarna nam ieder familielid eene brandende kaars in de hand, en het morgengebed ving in dezer voege aan: ‘Eer aan God! - Christus is geboren! geef elkander den kerstmiskus.’ Dannam Jure al de kaarsen te zamen en stak ze met de vlam in de kom die op de tafel stond en met verschillige granen tot aan den rand gevuld was. ‘- Nu moet gij u niet beklagen dat de kiekens geen eten genoeg zullen hebben,’ zegde hij tot Ivka.
- ‘Veel voedsel, veel eieren,’ sprak deze snel, - zij was echter niet zeer wel gezind.
De klok der dorpskerk begon te luiden, en ieder bereidde zich om naar de mis te gaan. De jongelingen staken hunne degens en pistolen in den gordel, de oude mannen hingen den met scharlaken overtrokken vossenpels om de schouders; de jonge vrouwen zetteden hare witte mutsen op en de jonge meisjes versierden zich op het beste met hunne roode kapjes. Zelfs de kinderen werden medegenomen; menige moeder droeg er een op den arm, en nog een ander in zijn rood wiegje op den kop. Ivan kwam op zijn klein paardje aangereden; hij had den staf met den grooten knop, het kenteeken zijner waardigheid in de hand. Stjepan volgde hem en zocht met onrustige blikken Ljubika in de menigte. De
| |
| |
lucht was verdonkerd; het morgenlicht verspreidde zich langzaam. Op de plaats, recht voor de kerk, had men vier groote vuren aangestoken, zoodat het kerkhof geheel verlicht was.
Weldra had Stjepan zijne beminde gevonden. Zij was van de andere meisjes afgezonderd, welke naast de jongelingen, in een levendige schilderachtige groep, rond de vuren geschaard stonden; zij zat, met den blik ter aarde gewend, onbewegelijk op een graf. Pavo sloeg haar van verre gade, doch had echter den moed niet, haar te naderen. Stjepan had niets gewichtigere te doen dan tot haar te snellen, want hij hoopte een vriendelijken blik, en ook wel een appel of eenige vijgen te ontvangen, dewijl de meisjes met die vruchten hare minnaars beschenken. Zij bewaren daartoe eenige, uit de stad medegebrachte leknijen. Stjepan had er zich op voorbereid; doch hij kon er niet in gelukken; Ljubika bleef beweegloos.
Ivka integendeel had twee der schoonste appelen in haren zak, maar wie niet kwam om ze te ontvangen, was Stjepan. Zij had dit wel kunnen denken; maar zij was zóó verbitterd, alsof zij het tegendeel verwacht hadde. Zij riep eenige harer getrouwste vriendinnen ter zijde, vertelde haar stil wat de oude Bara haar gezegd had, en stelde haar voor Ljubika's schande openbaar te maken. Al de meisjes waren afgunstig van Ljubika: geene enkele sprak een woord tot veronschuldiging of van medelijden voor haar.
- ‘Doe gelijk gij het goedvindt,’ was aller uitroep; ‘wij zullen u helpen!’
Ljubika werd met spotachtige blikken aanzien, en met de vingers hoonend aangewezen. Het arme meisje bemerkte het niet; neen, zij dacht aan hare, naar zij meende, nog onbekende schuld. Ook Stjepan zag niets, want zijne blikken waren immer op Ljubika gevestigd.
Pavo, wiens geweten knaagde, werd gewaar dat er iets was dat niet ging, zooals het moest gaan. - Met een blijkbaren angst sloeg hij de blikken nu op de vergramde meisjes en dan op de eenzame Ljubika. Gaarne hadde hij de geliefde gewaarschuwd; doch voor wàt?
| |
| |
De klok klepte voor de derde maal. De Capovilla knielde reeds op zijne plaats, en rond hem heen zaten de ouderlingen, en de jongelieden drongen ook in de kerk; iedereen was rond de bedroefde teerhartige Ljubika, in gebed verslonden. En toen het kruisbeeld van hand tot hand werd overgegeven en tot bij haar kwam, met hoevele warme hartelijke kussen overlaadde het bedroefde schepsel dat teekon der vergiffenis! Ivka kuste het ook, doch zij vergaf daarom niet; zij was overtuigd dat het een verdienstelijk werk was, Ljubika's schande openbaar te maken. Als de zaken der jeugd ons aangaan, dan staan wij haar met hart en ziel ten dienste.
Ite missa est. - Ivan stond het eerst rechten verliet de kerk; dan volgden de ouderlingen, voor welke de jeugd eerbiedig plaats maakte.
Het langverwachte oogenblik naderde. Ivka stond in het kerkportaal: heur hart klopte onstuimig; hare oogen schoten vuur en vlam, elk zag haar verwonderd en met zekeren afschrik aan, alleen Ljubika niet: zij kwam zooals altoos langzaam en met de blikken ter aarde gericht, aangestapt.
Eensklaps voelde zij zich bij den arm grijpen; zij hief verwonderd het hoofd op en zag Ivka, die haar met uitdagende blikken aanschouwde.
- ‘Wat wilt gij van mijne zuster?’ riep eene stem.
Het was Mavro, Ljubika's oudste brooder. De jongeling verzocht hen buiten te komen. Pavo deed dat insgelijks, doch geen van beiden werd aanhoord. Er ontstond een groot gedrang rond de twee meisjes. Ivkahad geene oogen dan voor Ljubiba;- met eene snelle beweging rukte zij haar het roode kapje van het hoofd, terwijl zij gillend en met bevende stem uitriep: - ‘Die kroon der onschuld is niet meer voor u! geef ze aan Pavo gelijk de eerste!’ en het scharlaken hoofdsieraed ter aarde werpend, vertrapte zij het met de voeten.
Er was een oogenblik stilte. Aller oogen waren op Ljubika gericht. Het arme meisje leunde doodsbleek tegen den muur, verborg haar aangezicht met beide handen en begon bitter te weenen.
- ‘Zij kan schuldig maar ook wel onschuldig zjjn.’ - ‘Zij is
| |
| |
schuldig!’ schreeuwden de vrouwen. - Zij is onschuldig!’ riepen de broeders en bloedverwanten van het beschimpte meisje, en de messen blonken in hunne handen. Ivka's broeders en vrienden trokken insgelijks de hunne uitde gordels; een gevecht scheen onvermijdelijk; doch de pastoor kwam tusschen de woedenden. Zij scheidden zich en stonden dreigend tegenover elkander; de vrouwen schreeuwden nu harder, en gingen voort met Ljubika te beschimpen.
Mavro was eindelijk tot bij haar kunnen dringen. Bleek en sidderend van gramschap greep hij hare hand en riep: - ‘Gij zijt onschuldig, - zeg dat gij het zijt en er zal u recht geschieden!’
Zijn blik was dreigend op Ivka gevestigd; stoutmoedig stond zij daar tusschen hare bloedverwanten, als hadde een tooverdrank hare vrees verbannen; haar wraakgierig hart was bevredigd.
Ljubika antwoordde niet, zij sloot zich nog dichter tegen den muur, als wilde zij dien in twee splijten, om er zich met hare schande in te verbergen. Mavro liet hare hand los - dàt was de houding niet eener schuldelooze! - Zijne wilde blikken bedreigden thans zijne zuster.
Pavo wilde tot de geliefde snellen; zijne gezellen hielden hem met geweld terug.
- ‘Wat is dat hier met mijne dochter?’ vroeg thans Ljubika's vader, terwijl hij naar de kerkdeur terug trad.
De oude Ivan steeg van zijn paard. Beiden waren op het gerucht teruggekeerd.
De vergramde vrouwen antwoordden hem. Bogdan luisterde eenige oogenblikken naar haar, en riep dan luid: - ‘Zwijgt!... spreek gij,’ zegde hij tot Mavro.
- ‘Gij hebt gehoord wat zij van haar zeggen,’ antwoordde de jongeling somber.
Bogdan wees op het roode kapje, dat op den grond was blijven liggen.
- ‘Wat beteekent dàt?’ vroeg hij.
- ‘Dat is, dat is!...’ riepen verscheidene vrouwenstemmen. Mavro knikte zwijgend met het hoofd.
| |
| |
- ‘En wie heeft dat durven doen?’ Mavro wees op Ivka.
- ‘Gij?’ vroeg Bogdan met grammoedige blikken aan het jonge trotsche meisje.
- ‘Gij? Ivka!’ sprak Ivan verwonderd, die er intusschen ook bijgekomen was.
- ‘Ik, ja,’ antwoordde Ivka stoutmoedig, ‘en ik deed het met recht.’
- ‘Wee u, bijaldien mijne dochter onschuldig is!’ sprak Bogdan stil, doch met nadruk, en deed eenen stap naar haar die op de bloem van zijn huis het slijk der schande geworpen had.
- ‘Bedreig haar niet!’ riepen Ivka's bloedverwanten.’
De oude man zag hen aan, en kwam nader bij Ivka.
Deze wees met de rechte hand naar Ljubika en sprak:
- ‘Zie haar maar eens aan, en zeg dan of het de houding eener onschuldige is!’
De vader beschouwde zijne dochter van het hoofd tot de voeten, zooals hare beschuldigster gedaan had, en trad naar haar toe:
- ‘Klaagt men u uit boosheid aan?’ vroeg hij; ‘zijt gij onschuldig? Spreek vrij, vrees niet. De beschuldiging is in 't openbaar geschied, zij moet ook in 't openbaar gelogenstraft worden. Uw woord is mij geloofwaardiger dan al de beschuldigingen. Zeg alleenlijk: “ik ben onschuldig,” ik zal u gelooven en u wreken.’
- ‘Bogdan, in den naam van God! laat het vrede zijn?’ riep de pastoor.
Bogdan sloeg goer, ac ht op die onderbreking; hij ging voort met luid tot zijne dochter te spreken:
- ‘Hef het hoofd op,’ zegde hij, ‘gij zijt niet meer onder uwe vijanden - uw vader en uw brooder staan neven u. Hof het, hoofd op, on zeg: ‘ik ben onschuldig.’ Gij hebt mij altoos de waarheid gezegd, kind; uwe moeder was eene vrome vrouw, en gij hare dochter, zult niet liegen. Kunt gij zeggen: ‘ik ben onschuldig?’
Alles zweeg stil, - ook Ljubika.
Bogdan keerde zich van haar af.
| |
| |
- ‘Komt!’ sprak hij nu tot Mavro en tot zijne andere zonen, welke nog kinderen waren. Zij volgden hem sprakeloos, getroffen door de schande hunner zuster.
- ‘Heb ik de waarheid niet gezegd?’ riep Ivka.
- ‘Zwijg,’ sprak de pastoor op een strengen toon; ‘verheug u niet in de schande van uwen evenmensch.’
Ivka ging beschaamd bij hare huisgenooten terug. De oude Ivan had alles bedroefd nagezien; nu vroeg hij angstig: ‘Waar is Stjepan?’
- ‘Stjepan, uw vader roept u,’ sprak de pastoor tot den jongeling, welke tegenover Ljubika stond, zonder de blikken van haar af te wenden, gelijk een beeld zoo roerloos.
De vader had hem in de kerk opgezocht; daar ook was Pavo, die van eenige jonge mannen omringd werd.
- ‘Stjepan, kom met mij,’ sprak Ivan als hij zich in de nabijheid van zijnen zoon bevond; de jongeling liet zich sprakeloos uit de kerk leiden. De pastoor deed ook ain de overigen een teeken om zich te verwijderen. - Pavo wilde blijven, doch hij moest aan het ernstige bevel gehoorzamen.
- ‘Thans kunt gij met het meisje nietspreken,’ sprak de geestelijke; ‘eerbiedig hare smart en kom dezen namiddag bij mij.’
Ljubika alleen stond nog tegen den muur geleund. Snel vielen de sneeuwvlokken neder, het roode kapje, dat nog ten gronde lag, was er schier geheel onder begraven. Hadden de sneeuwvlokken toch ook de schande van het arme meisje maar kunnen bedekken!...
De priester naderde haar, en bevool haar zachtjes de kerk te verlaten.
- ‘En waarheen zal ik gaan?’ vroeg zij troosteloos en liet nu eerst de handen van het aangezicht neêrzakken.
- ‘Naar het huis uws vaders,’ antwoordde de pastoor. Zij hief de schouders op, en sloeg de blikken ten hemel.
- ‘Ik wil er met u gaan,’ sprak eene zachte stem.
Er was nog eene oude vrouw - Ljubika's tante - in de kerk gebleven.
- ‘Ha, gij zijt het Dobra, sprak de pastoor vriendelijk. Gij draagt met recht den naam van brave vrouw. Geleid dit arm
| |
| |
meisje; misschien neemt de vader haar nog in huis; doch indien hij haar verstoot, kom dan bij mij.’
De oude vrouw en het meisje sloegen denweg naar Bogdan's woning in. De sneeuw viel in groote menigte neêr. Ljubika moest door de oude tante ondersteund worden om niet te vallen. Zoó kwamen zij het huis nader; de hond kwam haar tegen gesprongen. Bogdan stond met zijne zonen voor de deur van het huis.
Ljubika viel, op den dorpel der woning, voor den vader op de knieën:
- ‘Vergeef mij, vader!’ riep zij uit, ‘vergeef mij in Jesus naam!... Ik weet wel, ik ben on waardig zijnen naam te noemen, doch hij is de Verlosser van allen; - zooals hij aan al wie gezondigd had vergaf, schenk gij ook aan mij, arme zondares, vergiffenis!...’
- ‘Jezus mag het u in zijn bermhartigheid vergeven,’ antwoordde Bogdan op sturen toon, ‘ik kan het niet. Ik wil u niet vervloeken, want mijn vloek zou op het schuldelooze wezen kunnen vallen dat gij draagt, en uw bloed blijft altoos mijn bloed. Daarom verlaat met den vrede des Heeren den dorpel dezer woning, welke gij bezoedeld hebt; - want nooit zult gij er weder binnenkomen!’
Ljubika beproefde het niet haren vader te vermurwen. Hij had gesproken, haar vonnis was geveld; zij stond op om heen te gaan. Bogdan wendde zich tot Dobra:
- ‘Ik geef deze arme zondares in uwe handen,’ sprak hij,‘zij is toch uw broeders dochter... mijne dochter... de rampzalige!’
Die woorden verteederden hem, en hij ging haastig in huis, door zijne zonen gevolgd; geen enkele zegde een troostend woord tot de arme zuster.
Dobra vatte de hand barer nicht.
- ‘Kom, mijne dochter, sprak zij,’ mijn dak is arm, doch het zal u beschutten... er is weinig vuur in mijnen haard, doch gij zult u kunnen verwarmen... ik ben uwe moeder niet, doch ik wil u tot moeder verstrekken.’
En zij ging met de verstootelinge heen.
(Wordt roortgezet).
|
|