Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 4 (1874)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 4
Afbeelding van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.53 MB)

Scans (373.37 MB)

ebook (3.37 MB)

XML (1.17 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 4

(1874)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 203]
[p. 203]

Poëzie.

I.
Aan den Waalschen volksdichter Antoon Clesse.

 
Gij zingt: - de Burgerdeugd juicht toe,
 
Op U is België fier;
 
De vrijheid hoort U wel te moê
 
De kunst omkranst uw lier.
 
 
 
Gij voert ons met aw blijheid mêe!
 
Wen ge in uw werkmanskring
 
Een lied zingt van geluk en vrêe.
 
En smeedt geweer en kling.Ga naar voetnoot(1)
 
 
 
Dààr welt de bron van uw gevoel,
 
Dààr schept ge uw poëzij,
 
En voelt, voor's werelds praalglans koel,
 
U 't hart steeds vrij en blij.
 
 
 
Dààr wint gij 't brood voor uw gezin, -
 
Voor 't Vaderland een kroon,
 
En arbeidslust met lettermin
 
Brengt dubbel roem, Antoon.
 
 
 
Dààr vlamt U 't bloed, als ge in uw lied
 
U op bedillers wreektGa naar voetnoot(2)
 
Wier onmacht pijlen op u schiet,
 
Die gij met flerheid breekt.
[pagina 204]
[p. 204]
 
Schoon 't ordekruis op uwe borst,
 
Uw dichtkunst eer aandoet,
 
Iets eedlers schonk U de Oppervorst:
 
't Is de adel van 't gemoed.
 
 
 
O! 'k min dien adel, 'k min dat hart,
 
Waarin 't geschreven staat,
 
Dat 't lijdt in elke broedersmart,
 
En deugd er heerschen laat.
 
 
 
Uw lied, dat als God's echo klinkt,
 
En mild als harpakkoord,
 
Zoo troostvol in de ziele dringt,
 
Begeestre Zuid en Noord!
 
 
 
Mevr. Van Ackere geb. Doolaeghe.

Dixmude, 1874.

II.
Een lentemorgen.

 
Nog blikt het maantje vriendlik neêr.
 
Op bergen en op dalen,
 
Door 't loover heen, in 't zilvren meer;
 
Nog klinkt bij wijlen, lief en teêr,
 
De zang der nachtegalen.
 
 
 
Nog glanst de star in 't hemelblauw
 
En lacht ons minzaam tegen;
 
Bepereld is het kruid van dauw,
 
De bloempjes sluiten 't kelkje nauw:
 
't Is nacht nog allerwegen...
 
 
 
Doch langzaam wordt het Oosten klaar
 
En maan en star verbleeken,
 
De nachtraaf vliegt nog hier en daar.
 
Maar wordt het jonge licht gewaar,
 
En vlucht naar donkre streken.
[pagina 205]
[p. 205]
 
Zie, ginder aan den Oostertrans,
 
Daar rijst de gulden zonne...
 
Op loofgewemel, golfgedans,
 
Alom spreidt zij heur stralenglans:
 
De Dag is weer begonnen.
 
 
 
De dartele eenden, blank van veêr,
 
Doorklieven 't heldre water;
 
Zij zwemmen jolig heen en weer,
 
En fladdren, duiklen op en neêr
 
Met kwettrend lustgeschater.
 
 
 
Het zoeltje kust den bloemenhang,
 
En speelt met 't jeugdig loover...
 
Hoor 't morgenklokje's klingel-klank
 
Vermengt zich met der vooglen zang
 
In harmoniegetoover.
 
 
 
Jacob Stinissen.

Zuijenkerke, 1874.

III.
Niet de ezelinnen.

 
Wat zwoegt, o Frankenrijk,
 
En wroet een deel uws volks
 
Met hem, wiens droomend hoofd
 
De koningskroon begeert!
 
Kan dàt een koning wezen wiens geboorte
 
Na dertig jaren dracht niet worden kan?
 
Wiens diadeem met 't fijnst gespin
 
Dan nòg niet afgeweven is?
 
Die beuzelt welke kleur de lap
 
Van 't vlagdoek draag'; voor wien
 
- Een godsgezant -
 
Gekuipt moet worden in vergaadring's sluw beleid,
 
En dien uw priesters zelfs met hen allen niet
 
Klaar kunnen zalven?
[pagina 206]
[p. 206]
 
Toonen uw heilige schriften niet
 
Hoe een koning wordt?
 
Ziet, hoe de zoon van Kis
 
Werd uitgezonden, van een jongen slechts verzeld,
 
Om de ezelinnen van zijn vader weer te vinden.
 
En als ze vruchtloos doolden in 't gebergte, zei
 
De jongen: - Zie, er woon t in gindsche stad een Ziener,
 
Laat ons gaan, o heer, en vragen. -
 
En opgaand, vonden zij den Ziener Samuel.
 
Zijn woord ontmoette hen:
 
- Gij, zet uw hart op de ezelinnen niet,
 
En ga met mij. -
 
En Saul aan 't opperst zijner tafel zittend, at bij hem
 
Den schouder dien de kok had voorgezet.
 
Toen leidde Samuel hem op het dak van 't huis,
 
Alleen, en sprak met hem.
 
In de ochtendscheemring voerde hij hem buiten,
 
En nam een oliekruik, goot de olie op zijn hoofd,
 
En kuste hem en zeide:
 
- Is 't niet alzoo dat u de Heer
 
Gezalfd heeft tot een voorste van uw volk? -
 
 
 
Toen keerde Saul terug; zijn hart werd anders;
 
En staande in 't midden van zijn volk,
 
Zoo was hij hooger, van de schouders opwaarts,
 
Dan àl het volk.
 
En jublend met trommen en fluiten, riep 't volk: -
 
- De koning leef! -
 
 
 
Zóó wierden koningen bij de genade,
 
Maar thàns - - - - -
 
't Zijn de ezelinnen steeds waarin men 't zoekt,
 
En niet in 't hooger zijn dan ál het volk,
 
Van de schouderen opwaarts!
 
 
 
C. Vosmaer.

's Gravenhage, Febr. 1874.

[pagina 207]
[p. 207]

IV.
De eerste kus

Romance

Getoonzet door M. Cam. De Brabandere.
 
'k Vergeet ze nooit, de zoete stonden
 
Toen 't lieve blosje, de eerste maal
 
Geheimvol zacht mij kwam verkonden
 
Uw maagdlik reine liefdetaal.
 
Want 't rood dat uwe wangen kleurde,
 
Dat kon der schaamterood niet zijn.
 
Was 't liefde, wat ik dan bespeurde
 
ô Zeg het mij, lief Maagdelijn?
 
 
 
'k Aanschouwde toen uwe englenoogen
 
- Wat was uw blik mij streelend zoet! -
 
En als in geestdrift opgetogen,
 
Viel ik aanbiddend U te voet!
 
Ik drukte uw hand en van mijn lippen
 
Kwam, als de tolk des harten mijn,
 
Voor de eerste maal dit woord ontglippen:
 
‘Ik min u, liefste Maagdelijn!’
 
 
 
En thans, thans dat dit woord, Geliefde,
 
Ook weerklank vond in uw gemoed,
 
Zij thans een eerste kus der liefde
 
De tolk van beider zielegloed.
 
Och, laat een stond, mijn duurbare engel,
 
Uw hart zòo kloppen op het mijn; -
 
Der liefde Bloemenband omstrengel'
 
Twee wezens die gelukkig zijn!
 
 
 
Edm. De Bock.

Gent, 1874.

voetnoot(1)
Ant. Clesse is eene der vernuftigste uitvinders in zijn vak; vermaard door zijne fijn bewerkte wapenen, bevindt hij zich aan 't hoofd van eene der bijzonderste wapenwerkhuizen, te Bergen.
voetnoot(2)
Zijn lied: ‘Je ne suis pas savant.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Maria Doolaeghe

  • Carel Vosmaer

  • P.J. Stinissen

  • Edmond De Bock

  • over Antoine Clesse


datums

  • 1874

  • februari 1874