Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 5 (1875)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 5
Afbeelding van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.62 MB)

Scans (379.17 MB)

ebook (3.36 MB)

XML (1.24 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 5

(1875)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 247]
[p. 247]

Poëzie.

I.
Vrouwenkussen.

 
Moeder, Maagd, of Kind!
 
uw leven is minnen en kussen;
 
Minnen en kussen vooral
 
eer ge weet wat leven op aarde is:
 
Kussen aan moeder geschonken,
 
wanneer zij u de lavende borst biedt,
 
Kussen aan 't popje gegeven,
 
waarvan ge u reeds moeder als kind waant.
 
 
 
Komt met de lente des levens
 
opdagen de zonne der liefde,
 
Meer dan uw glimlach is zoet,
 
ja meer dan uw woord is betoovrend
 
De eerste der kussen waarin
 
gij en hart en ziel, en vertrouwen
 
Schenkt aan den jeudigen man,
 
verkozen tot steun in de toekomst.
 
 
 
Heeft het moedergewaad
 
nu vervangen het maagdelijk kleedje,
 
Wisslen kommer en heil
 
zich af in het huwelijksleven;
 
Dan is balsem de kus
 
dien gij gaaft aan gade en kindren:
 
Zaligmakende zoen
 
die vrede en zegen in huis brengt...
 
 
 
Oud, stokoud als de straat,
 
grootmoeder van talrijke kinderen,
 
Steeds nog wekt gij de vreugd
 
wanneer rond den haard het gezin zit,
 
Zoete betoovering, die u
 
een wereld van beelden en gansch uw
 
Strijdvol leven herinnert:
 
een lange volzalige kus slechts.

Dendermonde, Maart 1875.

Victorien Vande Weghe.

[pagina 248]
[p. 248]

II.
Een eerste liefdekus.

 
Liefje kom, de Lente is daar,
 
en zoo helder glanst de zonne
 
over veld en weide; dààr
 
ademt alles liefdewonne,
 
zielewellust streelend zoet.
 
Liefje kom, met blij gemoed,
 
de enge muren uitgesneld
 
naar het jeugdig groene veld!
 
 
 
En hand aan hand verlieten zij de stad,
 
en dwaalden keuvlend door de velden;
 
doch waar, hoelang zij samen doolden, wat
 
ze elkaar zoo al vertelden,
 
dat waren zij zich zelven onbewust.
 
Doch wàt hun ook al van de lippen vloeide,
 
hoe onbeduidend soms, 't verrukte en boeide
 
hun 't hart, dat zalig klopte en overvloeide
 
van zielsgenot en reine fust.
 
 
 
***
 
 
 
De vogeltjes zongen
 
in 't kiemende loover,
 
door 't koeltje gekust;
 
ze wipten en sprongen
 
de twijgetjes over
 
naar hartelust.
 
 
 
De vooglen, de bloemen,
 
het glanzen der zonne,
 
de lente in haar jeugd,
 
't scheen alles te roemen
 
de liefde, - die bronne
 
van levensvreugd.
 
 
 
***
 
 
 
Ze droomden, ze spraken niet meer,
 
maar blikten elkander in de oogen.
 
Iets hemelsch, zoo eindeloos teer,
 
dat blonk hem nu tegen uit 's lievekens oogen.
 
 
 
Zij droomden... van liefde en geluk,
 
van kozelen, minnen en paren.
 
Zij droomden: bij voorspoed of druk
 
vereenigd, doorworstlen zij 's levens gevaren.
 
 
[pagina 249]
[p. 249]
 
***
 
 
 
Droomend aan het beekje neergezegen,
 
boog zij over 't vlietend water,
 
lachte zij haar lieve beeltnis tegen
 
spieglende in het stille water.
 
 
 
Droomend sprak zij: ‘Wat is leven?
 
wat, gelukkig zijn op aarde?’
 
En hij sprak: ‘Van liefde omgeven,
 
smaakt men dubbel 's levenswaarde.’
 
 
 
Droomend liet zij 't blonde kopjen hangen,
 
liet het aan zijn harte rusten.
 
Minnend beiden en vol zoet verlangen.
 
was het dat ze elkander kusten.

Brussel, 1875.

Leonard Buyst.

III.
LenteGa naar voetnoot(1).

 
Lente, lente, lieve lente,
 
Alles zingt en danst;
 
Bloemen bloeien, vlieten vloeien,
 
Heel de schepping glanst.
 
 
 
Lauwe winden, blauwe hemel,
 
En de zonne lacht!
 
Balsemgeuren, schitterkleuren,
 
Leven, vreugde, pracht!
 
Lente, lente, lieve lente,
 
Wonderschoone tijd,
 
Zoete glimlach van de Godheid.
 
Die den mensch verblijdt.

IV.
ZondagGa naar voetnoot(1).
- Met muziek. -

 
Bim, bam, bom!
 
Het blijde klokgeschal
 
Doorgalmt het dal
 
Bim, bam, bom!
 
De week is om,
 
En heden is het zondag.
 
 
[pagina 250]
[p. 250]
 
Bim, bam, bom!
 
Ons noodt het klokgeluid
 
Tot bidden uit.
 
Bim, bam, bom!
 
De week is om,
 
En beden is het zondag.
 
 
 
Bim, bam, bom!
 
Ontvlucht, in 's Heeren huis,
 
Het aardsch gedruis.
 
Bim, bam, bom!
 
De week is om,
 
En heden is het zondag.

Lapscheure.

Theodoor Sevens.

V.
Voorheen en nu.

 
Hij voert een ronkenden titel,
 
hoogaadlik een blazoen:
 
dàt wonnen hem de vaadren
 
de vaadren kloek en koen!
 
 
 
Zij was een arme weeze,
 
vol eenvoud, zoet en teer,
 
zij had voor alle schatten,
 
heure eer!
 
 
 
De vaadren gordden de zwaarden
 
voor vorst en vaderland:
 
hij bracht - de zoon hunner glorie -
 
de maged in ramp en schand.
 
 
 
Zij stierf in 't gasthuis of elders.
 
door onheil en smarte vereeld...
 
Rijs, helden, in 't ijzren pantser,
 
dien dwerg hebt gij geteeld!
 
 
 
***
 
 
 
't Is waar, de vaderen vesten
 
wel vaak in bloed hun rijk:
 
den zonen is 't bloed een gruwel, -
 
zij wentlen zich in 't slijk!

Antwerpen, 1875.

V.A. Dela Montagne.

[pagina 251]
[p. 251]

VI.
De heliotroop.

 
Ge staat nog altijd even treurig,
 
Reeds weken, boompje, voor dat raam?
 
Zie eens hoe de and're boomkens keurig
 
Aan 't bloeien zijn! - Hoe is uw naam?
 
- Ik ben de kleine zonnewende
 
En moet dan wel veranderd zijn
 
Sinds men uit 't Maagdenoord mij wendde?
 
En toch gij kent het bloempje mijn?
 
Dit is zoo lieflijk - purperkleurig,
 
Van vorm en wasem weelderijk;
 
Doch, onbegrepen, laat ik treurig
 
Mijn bloesems smachten hier in 't slijk.
 
Ik zoek geen pracht: 'k ben als een kind
 
Dat Moeder's kusjes heeft verkoren
 
Tot eenig heil; mits zij het mint,
 
't Wil zich aan and'rens lof niet storen.
 
- U knelt misschien een slavenband
 
Ja dán begrijp ik uwe smarte;
 
Ze ontstolen u aan 't Vaderland
 
Ge liet wellicht aldaar uw harte?
 
- Neen. Overal toog Godes loover
 
't Fluweelen kleedsel om mij heen;
 
De levenslust in mij stroomt over
 
En, sterven - onbemind - alleen!...
 
Ik wou het boompje niets meer vragen
 
'k Begreep zijn lijden al te goed,
 
Doch, 'k liep het aanzien alle dagen
 
Tot rust en troost van mijn gemoed.
 
 
 
Op eens vond ik het boompje prijkend
 
Daar trotsch, doch lachend voor het raam,
 
En haar de versche bloempjes reikend
 
Die zij hersteld heeft in hun faam.

Antwerpen.

Thoone.

[pagina 252]
[p. 252]

VII.
Vergeet mij!

 
't Was eenzaam en doodsch in de dreven van 't woud,
 
De laatste geruchten verstierven in 't hout.
 
Daarboven, daar flikkerde een enkele sterre,
 
En ginder het gazlicht der woelige stad.
 
Wij zagen een grasbank: we kwamen van verre;
 
Zij trok mij, en 'k zette mij neêr bij mijn schat.
 
 
 
Zij had mij al gaande zooveel toch vertrouwd,
 
'k Had, vlammend van liefde, in heur harte geschouwd,
 
Geschouwd in heur oog, zoo begeesterd, zoo vinnig,
 
En thans dat ze zag hoe ik neêrblikte en zweeg,
 
Hergreep ze mijn hand, en ze sprak: ‘wees rechtzinnig’
 
Terwijl op mijn schouder haar hoofddeken zeeg.
 
 
 
‘O vriend, wees rechtzinnig, gij mint mij, niet waar?
 
En echter gij moogt niet, gij kent het gevaar;
 
Zie tusschen ons beiden den afgrond gespleten!
 
Vergeet mij, ik blijf een vriendinne voor u.’
 
Mijn lippen herhaalden: ‘ik zal u vergeten,’
 
Mijn hart zwoer: ‘'k min eeuwig zoo vurig als nu.’
 
 
 
‘Vergeet mij, beloof het!’ zoo fluistert ze voort,
 
Wen zachtjes heur stem in mijn zoenen versmoort,
 
‘Geen liefde, mijn vriendschap alleen mag ik schenken...’
 
- En, sedert, wanneer ik die plaats nog ontwaar,
 
Dan pleng ik een traan van weemoedig herdenken,
 
Een traan, ja, van vurige liefde voor haar.

Brussel, 1875.

Victor Vande Walle.

voetnoot(1)
Uit den aangekondigden bundel: ‘Liederen en andere gedichten voor de Jeugd door Th. Sevens.’

voetnoot(1)
Uit den aangekondigden bundel: ‘Liederen en andere gedichten voor de Jeugd door Th. Sevens.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Victorien vande Weghe

  • Leonard Buyst

  • Theodoor Sevens

  • V.A. dela Montagne

  • Victor Van de Walle

  • Thoone


datums

  • mei 1875