Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 7 (1877)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 7
Afbeelding van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.59 MB)

ebook (3.37 MB)

XML (1.23 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 7

(1877)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 206]
[p. 206]

Poëzie.

I.
Huishouden.

 
De lente lonkt door bot en bladje,
 
De lucht is lauw, de zonne lacht;
 
De kindren mogen buiten spelen
 
En hebben 't speelgoed meêgebracht.
 
 
 
En heel het huisraad, pot en pannen
 
En stoof en disch, wordt uitgezet;
 
Het zusje weet het mooi te schikken,
 
Maar 't broerke kent noch maat noch wet.
 
 
 
Hij wil het zóo, dan eensklaps ànders,
 
Zóo moet het zijn, hij is de man!
 
Hij proeft en peuzelt reeds op voorhand,
 
En lekt en nipt wat hij maar karen.
 
 
 
‘Och hemel! m' heeft dan wel te zorgen!’
 
Zoo denkt en klaagt zij; ‘maar ik zal!...’
 
En hij verbergt dan schelmsch 't geroofde
 
En blikt als wist hij niemendal.
 
 
 
En 't popje dan! wie zal 't verzorgen?
 
Ja, 't kleine vrouwtje heeft het druk
 
Met zulk een man! wou 't kind maar slapen,
 
Dat ware nu een puur geluk.
 
 
 
Zij wiegt een poos, doet hem ook wiegen,
 
Berispt hem soms en stookt maar sterk,
 
En dekt den disch en brengt de spijzen,
 
En zingt dan nog bij al haar werk.
 
 
 
't Is alles klaar; de man mag komen;
 
En juichend neemt hij plaats bij haar.
 
De vogels zingen in de boomen,
 
De zonne lacht op 't kleine paar.
 
 
 
Thourout
 
G. Antheunis.
[pagina 207]
[p. 207]

II.
De man met vrome rede.

 
Hij ziet niet om, hij ziet niet om,
 
De man met vrome rede;
 
Hij kent het doel waarheen hij gaat,
 
Ook weet hij wat hij achterlaat,
 
Doch gaat zijn gang in vrede.
 
Is 't juk hem zwaar, het werk hem ruw,
 
Hij is van lastig werk niet schuw;
 
En de uitkomst voor zijn pogen
 
Staat immer hem voor de oogen.
 
 
 
De booze wereld spant haar net,
 
En zoekt hem te bekoren;
 
Zij reikt hem titels, goud en eer:
 
Doch, waar een ander kruipt voor neêr,
 
't Kan zijnen blik niet storen.
 
O neen! De wil en 't hart zijn kloek.
 
En hoe hem ook de list verzoek'
 
Zijn wil en hart hem rotsen
 
Waar de ondengd op komt botsen.
 
 
 
Hij voelt dat deugd en eerlijkheid
 
Alleen ten goede leiden;
 
Dat in 't gemoed het loon slechts ligt
 
Voor wat hij deed uit trouwe plicht,
 
Wat ook de boozen zeiden;
 
En daarom, op de levensbaan
 
Ziet men den man met vrome daân
 
De deugd als leidster volgen,
 
Al waar' 't heelal verbolgen.
 
 
 
Eilaas! hoe velen zijn er niet
 
Wier wangen niet meer blozen;
 
Niet weten meer wat wroeging zij
 
Voor lafheèn en voor schelmerij,
 
Dat ze op hun tocht verkozen.
 
- Den vrome prijkt op 't streng gelaat
 
Wat hem in 't hart geschreven staat.
 
't Is als een merk en teeken,
 
Of hem de ziel wou spreken.
 
 
 
Alveringhem.
 
Ad. Beernaert.
[pagina 208]
[p. 208]

III.
Eene morgenidylle van Robert Hamerling.

 
't Is vroeg in den morgen,
 
daar heft reeds het wijfje
 
van de zijde des gaden
 
het blanke lijfje.
 
 
 
Hij schijnt nog te sluimren
 
maar hij slaapt niet meer, neen:
 
hij tuurt verholen
 
zoo achter haar heen.
 
 
 
Hij slaapt niet, hij loert hoe
 
zij het rokje zich aantrekt,
 
dan trippelt naar de kachel
 
en 't vuurtjen aanlegt.
 
 
 
De lokken vallen
 
Over 't lieve gezicht,
 
en den boezem, den blanken,
 
haar weeldrig en dicht.
 
 
 
Met toevallende oogjes
 
nog slapedronken,
 
blaast zij op de kolen,
 
daar dansen de vonken.
 
 
 
Nu knettren de vlammen
 
en zingen en klagen
 
zacht als het wieglied
 
in heim volle sagen.
 
 
 
Zij zingen en suizen
 
en knetterend groeien,
 
dat haar bij den rooden schijn
 
de wangen ontgloeien.
 
 
 
De gade, de loerende
 
vindt in het huifje
 
haar lief om te stelen
 
en fluistert: ‘mijn duifje...’
 
 
 
En troont haar nog eenmaal
 
tot zoenen terug,
 
en de zingende vlamme
 
beglanst zijn geluk.
 
(Deutsche Dichterhalle.)
 
V.A. dela Montagne.
[pagina 209]
[p. 209]

IV.
De Vlaamsche muziekgeest

 
Hij waakt, staat pal; steeds onverlegen
 
Bekampt hij 's vijands driest geweld;
 
't Genie kan meer dan knods en degen
 
Waar 't kunst, en recht, en waarheid geldt.
 
't Verstaalt de ziel, 't versterkt de zinnen:
 
't Kan lijden, worstlen, overwinnen,
 
Wat donderknal
 
't Bedreigen moog' met val.
 
 
 
Zóó blijft de Vlaamsche Geest volharden,
 
Gesteund door eigen moed en macht.
 
Wat muil serpenten opensparden,
 
Vrank staart hij die in 't oog - en lacht!...
 
Ja, wat al stormen om hem loeien,
 
De kunstverbastring uit te roeien,
 
En 't Vlaamsch gevoel
 
Te ontwikklen, blijft zijn doel.
 
 
 
De Heer schonk ons 't gevoel bij 't denken,
 
Het zangorgaan en 't vrije woord.
 
Waarom ons eigen aard verkrenken,
 
Die 't volk naar de echte kunstsfeer spoort?
 
In Vlaandren Vlaamsch! De tijd is henen
 
Dat onze Kunst ging 't vreemde ontleenen,
 
En valschen glans
 
Wou dragen in heur krans.
 
 
 
Bloei, Toonkunst! bloei ter eer uws stichtersGa naar voetnoot(1)
 
Gepaard aan Neêrlands schoone taal,
 
Onpeilbre bron, voor zangers, dichters,
 
Die in hun lied zoo menigmaal
 
Met kracht en klem, of zacht en roerend,
 
Weérklonk zoo grootsch, zoo geestvervoerend.
 
Want, zeg, wat toon
 
Treft diep als 't eigen schoon?
[pagina 210]
[p. 210]
 
Die taal, den Vlaming ingeboren,
 
Is zijn bezielster; ze is de geest,
 
Die in muziek doet 't schoon bekoren,
 
Als 't schoon, dat me in Gods schepping leest.
 
En, met die Moedertaal vereenigd,
 
ô Toonkunst, dringt ge in 't hart der menigt;
 
Geen ijdle klank
 
Is zóó de Vaderlandsche zang.
 
 
 
Geen volk of 't heeft zijn eigenwaarde,
 
Oorspronklijkheid in geest en aard;
 
Zoo 't immers Webers, Mozarts baarde,
 
Hun Kunst had hunne taal bewaard,
 
Maar niet (in vreemd gareel gespannen)
 
Den ingeboren geest verbannen,
 
En eigen kracht
 
Met eigen kunst versmacht.
 
 
 
Bloei, Vlaamsche School! kweek volgelingen,
 
Als onze Schilderschool hier deed.
 
Doe vreemden zelfs uw loflied zingen;
 
Schep roem, dien volk noch tijd vergeet.
 
Schonk ginds Natuur een Wagner 't leven,
 
Hier heeft zij een Benoit gegeven.
 
Zijn moed van staal
 
Bescherm' Muziek en Taal!
 
 
 
Hij waakt, staat pal; steeds onverlegen
 
Bekampt hij 's vijands driest geweld.
 
't Genie kan meer dan knods en degen,
 
Waar 't kunst, en recht, en waarheid geldt.
 
't Verstaalt de ziel, 't versterkt de zinnen,
 
't Kan lijden, worstlen, overwinnen,
 
Wat donderknal
 
Het ook bedreig' met val.
 
 
 
Dixmuide, Mei 1877.
 
Vrouwe Van Ackere,
geb. Maria Doolaeghe.
voetnoot(1)
Men weet dat Peter Benoit de Vlaamsche Muziekschool heeft gesticht, die veel voor de toekomst der Nationale Toonkunst belooft.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Gentil Antheunis

  • Adolf August Beernaert

  • V.A. dela Montagne

  • Maria Doolaeghe

  • over Robert Hamerling


datums

  • mei 1877