Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 7 (1877)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 7
Afbeelding van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.59 MB)

ebook (3.37 MB)

XML (1.23 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 7

(1877)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 481]
[p. 481]

De brief van kleinen Jean.
Naar Paul Féval.

.... Ja, kleine Jean besloot eenen brief aan de Heilige Maagd te schrijven. Dat was geen origineel idée van 't arme kind. Hij had hooren spreken van ‘la lettre au bon Dieu’ geschreven door een ander kind, welke brief was gedrukt en beroemd geworden.

Jean was een zesjarig knaapje, met een schoonen blonden krullenbol en groote blauwe oogen, die somwijlen eens lachtten, al hadden ze zooveel geweend! Zijn broekje droeg een gapende wond aan beide kniëen. Een net gesneden frakje in flarden had hij aan; een meisjeslaars aan den rechtervoet, een jongensschoen aan den linker, beiden te lang en te wijd, en te doorzichtig, helaas! van voren met gaten, van achter zonder hakken. Hij leed honger en koude, want het was winteravond, en hij had sedert den vorigen middag nog niet gegeten, toen hij op de gedachte kwam aan de goede Heilige Maagd te schrijven.

Ziehier hoe kleine Jean, die lezen noch schrijven kon, zijnen brief schreef.

Ergens in de buurt woonde een man, die brieven en stukken voor de menschen opstelde. Deze ‘rédacteur’ was een oud soldaat, behoeftig, slecht van humeur, maar toch een braaf man, on niet bigot, ah! nom de nom! neen! Hij had het ongeluk niet verminkt genoeg te zijn om in het Invaliedenhuis te worden opgenomen.

Jean zag hem door de beslagen glazen van 't lokaaltje zijn pijp zitten rooken, in afwachting dat iemand hem werk kwam geven. Jean trad binnen, en zei:

- ‘Bonjour, ik kom om eenen brief te schrijven.’

- ‘Dat kost tien stuivers,’ antwoordde Bouin.

Jean had geen muts om af te nemen, maar zei heel beleefd:

- ‘Neem me dan niet kwalijk, Mijnheer....’

[pagina 482]
[p. 482]

En hij opende de deur om weg te gaan, maar Bouin vond hem lief, en vroeg:

- ‘Zijt gij een soldatenkind, kleine wijsneus?’

- ‘Neen,’ antwoordde kleine Jean,’ ik ben 't kind van van mijne moeder, en die is heel alleen.’

- ‘Goed!’ zei de ‘rédacteur’, ‘connu! En hebt ge geen tien stuivers?’

- ‘O neen, ik heb nog niet éénen stuiver!’

- ‘Uw moeder ook niet?... Ik begrijp: 't is zeker een brief om soep te kunnen koken, niet waar petiot?’

- ‘Ja,’ antwoordde Jean, ‘juist!’

‘Kom dan maar hier, kereltje! om een regel of tien en een velletje papier zal ik niet armer zijn.’

Jean trad vooruit. Bouin legde zijn papier goed, doopte zijne pen in den inkt, en schreef met fraaie krulletters: ‘Paris, le 17 Janvier 1857,’

En links daaronder:

- ‘A Monsieur...’ ‘Hoe heet hij, bibi?’

- ‘Wie?’ vroeg Jean.

- ‘Wel, die mijnheer, moucheron!’

- ‘Welke mijnheer?’

- ‘Die maken moet dat ge soep krijgt, parbleu!’

Jean begreep nu, en antwoordde:

- ‘Dat is geen heer.’

- ‘Wat!... eene dame dan?’

‘Ja.... neen.... dat is te zeggen....’

- ‘Nom de bleu!’ riep Bouin uit, ‘weet ge niet eens aan wie ge schrijven wilt?’

- ‘O ja! zeker!’

- ‘Zeg het dan, en gauw wat.’

Kleine Jean was och, zoo rood geworden! Maar hij vermande zich.

- ‘Aan onze-Lieve-Vrouw wil ik 'nen brief zenden.’

Bouin lachte niet. Hij legde zijne pen neer, en nam zijne pijp uit den mond.

- ‘Moucheron,’ zei hij op strengen toon, ‘ik kan niet denken dat ge een oud militair voor den gek wilt houden, en

[pagina 483]
[p. 483]

ge zijt ook te klein om u mijn vuisten te laten voelen. Maak dat ge weg komt!’

Kleine Jean gehoorzaamde, maar Bouin bedacht zich.

- ‘Nom de nom de nom de nom!’ bromde hij, ‘wat een ellende in Parijs!... hoe heet je, bibi?’

- ‘Jean.’

- ‘Jean wie?... hoe nog meer?’

- ‘Jean, anders niet.’

Bouin's oogen begonnen te steken, maar hij haalde de schouders op.

- ‘En wat hebt ge te zeggen aan Onze-Lieve-Vrouw?’

- ‘Dat moeder slaapt van gister namiddag vier uur af, en of ze haar wil wakker maken als ze kan. Ik kan het niet.’

De borst van den ouden soldaat werd beklemd, want hij vreesde te begrijpen. Evenwel vroeg hij nog:

- ‘Waarom spraakt ge dan van soep?’

- ‘Wel,’ antwoordde 't kind, ‘die is er noodig. Vóórdat moeder ging slapen, had ze me 't laatste stuk brood gegeven.’

- ‘En zij? wat had zij gegeten?’

- ‘Ze zei al twee dagen: Ik heb geen honger.’

- ‘Hoe hebt ge gedaan om haar wakker te maken?’

- ‘Wel, zooals altijd, ik heb haar omhelsd.’

- ‘Haalde ze adem?’

Jean glimlachte, en die glimlach maakte hem zoo lief.

- ‘Ik weet niet,’ antwoordde hij. ‘Haalt men niet altijd adem?’

Bouin wendde het hoofd om, omdat er een paar tranen langs zijne wangen biggelden. Hij antwoordde niet op de vraag van het kind, maar zei met iets bevends in de stem:

- ‘Toen ge haar omhelsdet, merktet ge toen niets?’

- ‘Ja, zeker... Ze was koud. Het is zoo koud bij ons!’

- ‘En ze bibberde, niet waar?’

- ‘O, neen.... Ze was zoo schoon, zoo schoon! allebei heur handen lagen heel stil gekruist op hare borst, en zoo wit! Haar hoofd lag heelemaal achterover, dat het juist was of ze door de reetjes van hare oogen naar den hemel zag.’

Bouin dacht:

[pagina 484]
[p. 484]

- ‘Ik heb de rijken benijd, ik die te eten en te drinken heb... En die is van honger gestorven!... van honger!’

Hij trok het kind tot zich, nam het op zijnen schoot, en zei teêrhartig:

- ‘Petiot, uw brief is geschreven en verzonden en ontvangen. Breng me bij uw' moeder.’

- ‘Goed, dat wil ik wel, maar waarom schreit gij?’ vroeg Jean verwonderd.

- ‘Ik schrei niet.’ antwoordde de oude soldaat, het kind zoo hevig omhelzende dat het bijna stikte, en hem nat makend door een vloed van tranen: ‘mannen schreien niet!... Gij zult moeten schreien pauvre chéri!... Weet ge dat ik zooveel van u houd alsof ik uw vader was? Bête.... dwaas.... ten minste als... Tiens! ik had ook eene moeder... lang geleden, lang geleden, ja! maar daar zie ik haar door u, kind, op haar sterfbed... ‘Bouin,’ zei ze, ‘wees een braaf man en een goed Christen.’ De Heilige Maagd hing in een hoekje van 't bed, een beeldje van twee stuivers, dat lachte, en dat ik als kind lief had en bewonderde, en dat nu weer in mijn hart komt. Ik ben een braaf man geweest, - maar een goed Christen? dame!...’

Hij stond op, nog met het kind in de armen, en drukte het tegen zijne borst, er bijvoegend, alsof er nòg iemand in 't vertrek was:

- ‘Daar, oude moeder! wees te vreden. Laat me uitlachen wie wil. Waar gij zijt, wil ik komen, en ik breng u den petiot mee, 't arme engeltje, dat me nooit zal verlaten, omdat zijn schelmstuk van 'nen brief, die niet eens geschreven is, niettemin twee vliegen heeft geslagen in éénen slag: aan hèm heeft hij eenen vader gegeven en aan mij een hart.’

 

***

 

De gestorvene werd niet opgewekt. Wie was zij? Ik weet het niet. Wat was het martelaarsschap geweest van haar leven? Ik weet het niet.

Maar er is ergens in Parijs een jonge man, die ‘rédacteur’ is, echter niet zooals ‘papa Bouin. ‘Hij redigeert wèl

[pagina 485]
[p. 485]

geschrevene artikels, en wie in Parijs kent zijn naam niet? Noemen we hem: Jean, als te voren.

Bouin is een gelukkig grijsaard, een braaf man althans, en zeker een goed Christen, al was hij niet bigot, ‘nom de nom de nom de nom, neen!’ Hij geniet van den roem van den ‘petiot,’ zooals hij soms nog zijnen aangenomen zoon noemt.

X.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken