Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 7 (1877)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 7
Afbeelding van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.59 MB)

ebook (3.37 MB)

XML (1.23 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 7

(1877)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 540]
[p. 540]

Poezie.

I.
De val van Napoleon III.

I.
 
‘De tijden worden bang en banger,
 
en dreigend als een donderwolk,
 
van onheil en verwoesting zwanger,
 
gaapt aan uw voet de omwentlingskolk.
 
Neen, Sire, neen, men kan niet langer
 
dit immer rustloos woelend volk
 
doen buigen voor uw' heerschappij;
 
want, Keizer, ja, de linkerzij,
 
met Rochefort en Gambetta,
 
is zeedlijk sterker nu dan wij.’
 
 
 
‘Eilaas! zou 't waarheid zijn? Weldra,
 
als neveldamp voor zonneluister,
 
zou al mijn grootheid, al mijn macht
 
wegzinken in 't onpeilbaar duister,
 
zijgt op mijn roem een eeuwge nacht?
 
Duidt, Ollivier, mij 't middel aan
 
om al die woeste muitersdrommen
 
als op een wenk te doen verstommen....
 
Wat blijft gij aarzlend, raadloos staan?
 
Ach! kunt gij waarlijk niets verzinnen
 
om 't dreigend noodlot te overwinnen?
 
Is me alle reddingshoop ontgaan?’
 
 
 
- ‘Eén middel blijft nog bij der hand,
 
doch 't is gevaarlijk dat te wagen:
 
Een veldtocht tegen Pruisenland.
 
Dàt zou misschien uw macht weêr schragen;
 
behaalden wij maar de overhand,
 
dan zou men wat u tegenstand
 
durft biên de grenzen over jagen;
 
doch, werden we in dien krijg verslagen,
 
dàn, Sire, 't zij u niet verbloemd,
 
dan ware uw troon ten val gedoemd.’
[pagina 541]
[p. 541]
 
- ‘Welaan! er valt niet meer te kiezen,
 
ik waag mij, ja, aan de oorlogskans;
 
verwinnend, wordt me een lauwerkrans
 
gegund, bij vroeger gloor en glans;
 
en zoo ik moet den kamp verliezen,
 
dan zal toch - zij 't met mij gedaan -
 
ook Frankrijk's macht ten gronde gaan.’
II.
 
En dit besluit wordt doorgedreven;
 
al spoedig is een list bedacht
 
om 't aaklig sein te kunnen geven,
 
dat Bonaparte tegenlacht....
 
Gij, die naar stillen vrede tracht,
 
zie toe dat gij die neiging smacht;
 
men eischt uw goed, uw bloed, uw leven;
 
dit alles nu ten prijs gegeven,
 
uw' vorst ten offer aangebracht!
 
 
 
‘Op Frankrijk! Pruisen durft u honen.
 
Op! allen 't wapen aangevat,
 
‘om aan den trotschen Pruis te toonen,
 
hoe 't eerste volk der aarde, dat
 
door alle eeuwen heen, het pad
 
van heldendeugd en roem betrad,
 
nog niet zijn' ouden roem vergat.
 
Ha! Pruisen wil u overvleugelen;
 
we Snellen allen naar den Rijn,
 
Germaanjes overmoed beteugelen!
 
In Duitschland houden wij festijn.
 
Sa, leve de oorlog! Naar Berlijn!’
 
 
 
Ah, leve de Oorlog!... dwaze kreet,
 
die reeds alom, uit voller longen,
 
in woeste drift wordt nagezongen!
 
En 't arme volk dat slaaft en zweet,
 
het volk dat zelfs niet eenmaal weet
 
waarom Germaanje dient besprongen, -
 
het volk huilt meê dien oorlogskreet!
[pagina 542]
[p. 542]
III.
 
Ach! arme Moeders, waarom weenen?
 
Omdat uw zoon ten strijde gaat
 
en troost noch hulp u meer kan leenen? -
 
Ach! alle hoop is thans verdwenen,
 
uw tranen blijven zonder baat.
 
Of zou een vorst die tranen drogen?
 
of kent een keizer mededoogen
 
voor moedersmart?..., De trommel slaat:
 
Vaarwel... uw zoon, hij is soldaat!
 
 
 
Wat laat gij 't hoofd wanhopig hangen?
 
Gij, arme vader, die met spoed
 
thans vrouw en kroost verlaten moet,
 
die u met tranen op de wangen
 
en snikkend aan den boezem hangen.
 
Sa, toon u man, met koenen moet;
 
vooruit!... En kost het ook uw bloed,
 
en valt gij ginder stervend neder,
 
en ziet gij de uwen nooit meer weder,
 
welnu.... Och, stoort een Bonaparte
 
zich aan der weezen nood of smarte,
 
zoo slechts zijn macht, zijn heerschappij,
 
zijn zucht naar roem bevredigd zij?
 
 
 
Zeg waarom, meisje, in tranen stikken,
 
waarom dat zuchten droef en bang?
 
Hoor! ginder klinken luid en lang
 
bazuingeschal en krijgsgezang!
 
En hij, die zijne liefde u wijdde,
 
trekt met het leger op, ten strijde.
 
Ach! valt hij dra misschien, de borst
 
doorboord, met bloedig slijk bemorst,
 
wie troost u dan?... Wat stoort een vorst
 
zich om uw' smart, uw eindloos rouwen,
 
om 't bloed dat aan zijn schepter kleeft?
 
En of zoo menig jongling sneeft,
 
en of hij kindren, grijsaards, vrouwen
 
hun levensheil vernietigd heeft,
 
wat nood?.... zoo maar de Keizer leeft!
[pagina 543]
[p. 543]
 
Ga, arrem volk! uw bloed vergieten,
 
niet voor uw land, neen, voor uw' vorst;
 
ga, mensch, uw medemensch doorschieten,
 
plof 't wapen in zijn broederborst.
 
En moet gij ook bij duizentallen,
 
op 't bloedig slagveld nedervallen,
 
uw vorst zal daarom nooit een traan
 
toch plengen; zoo hij bij uw sterven,
 
maar roem en eere mag verwerven,
 
zoo maar zijn heerschzucht wordt voldaan.
IV.
 
‘Hoezee! laat, Duitschland, 't loflied schallen
 
door de echo's duizend voud herhaald.
 
Triomf! De Franschman is gevallen,
 
Hoezee! ons Duitschland zegepraalt!’
 
 
 
Hoezee!... Maar neen.... Hoor, allerwegen,
 
van 't ijslijk slagveld opgestegen,
 
klinkt doodsgejammer en gesteen
 
den droeven wandlaar aaklig tegen.
 
ô Neen! geen vreugdezangen, neen!
 
slechts tranen voor die duizendtallen,
 
die ginds op 't bloedig oorlogsveld
 
of dood of stervend zijn gevallen,
 
in 's levens bloeitijd neergeveld!
 
 
 
Komt, Vorsten, gij die zoo lichtvaardig
 
't verdelgend krijgsvuur blaken doet,
 
komt zien, 't tooneel is uwer waardig:
 
hier hebt ge een zee van menschenbloed;
 
hoort gij dat wee- en jammerklagen,
 
dat bang gekerm, dat droef gezucht?
 
Komt Sedan zien, herkent de vrucht
 
der oorlogsfeiten waar ge op roemt,
 
en dan,... vermeet u nog te vragen,
 
waarom het volk, met afschuw, doemt
 
die vorsten, die men helden noemt!
 
 
 
Brussel, 1877.
 
Leonard Buyst.
[pagina 544]
[p. 544]

II.
De Houten Handkruk van den Terschellinger Willem BarendszGa naar voetnoot(1).

- 1597. -

 
Dees ruwe kruk diende eens de onwrikbre zeemanshand,
 
ten steun voor 't kranke lijf van een der stoutste Helden,
 
wiens wonderdaden 's Lands geschiednisblaân vermelden,
 
en die zijn naamgrifte in het ijs van 't Noordpoolstrand. -
 
 
 
Hij, Barendsz, liet dien stok ten speelbal aan de orkanen,
 
toen hij zijn hut verliet, op Nova-Zembla's kust,
 
om, in een wrakke boot, 't onzeker pad te banen,
 
ter redding van zijn volk, zich-zelf ter eeuw'ge rust. -
 
 
 
Ginds, vèr aan d'IJshoek, bleef zijn stervend oog nog staren
 
op 't doelwit van een togt, voor Neêrlands roem gewaagd,
 
ten spijt der duizenden van nood- en doodsgevaren,
 
en toch bereikt, al is ook de uitkomst niet geslaagd. -
 
 
 
Die ruwe kruk blijft 't Land ten onverganklijk teeken
 
van wat volharding, voor zijne eer, eens heeft volbracht: -
 
Al moog natuur de kracht van 't veege lichaam breken,
 
zij brak op d'ijzren wil van 't Reuzenvoorgeslacht.
 
 
 
Delft, September, 1877.
 
Dr. Wap.
[pagina 545]
[p. 545]

III.
't Is twee.

 
‘Is dàt slapen!’ lacht zij heimlijk:
 
'k Ben reeds tweemaal aan de poort
 
Van de schuur hem luid gaan wekken,
 
En nóg heeft hij 't niet gehoord!
 
 
 
‘En 't gaat twee slaan op het uurwerk,
 
Onze boer is reeds naar 't land;
 
Pieter ook moet naar den arbeid;
 
Is dat slapen! 't is een schand!’
 
 
 
En de meid loopt weêr ter hooischelf,
 
Waar de knecht der hoeve slaapt;
 
Roept nog luider, tot dat deze
 
IJlings opspringt, geeuwt en gaapt.
 
 
 
- Ha, dag Lena, gij! zijt gij het'!...
 
Kom, een kus... o Wees niet bang!...
 
‘Welaan, kus, bloost zij, maar spoed u;
 
Want 't is al twee, gij sliept te lang.
 
 
 
Alveringhem, 1877.
 
Ad. Beernaert.

IV.
Winteravond.

 
Nu heeft ze àlles gegeven,
 
de milde Moederaarde:
 
de bloemen heurer gaarden,
 
de schaduw heurer dreven;
 
de vruchten die gedijd zijn
 
tot rijpheid in heur schoot; -
 
zij mag gebenedijd zijn
 
de milde Moederaarde.
 
 
[pagina 546]
[p. 546]
 
Nu wil zij rusten, de vroede;
 
de milde Moederaarde,
 
die zooveel schats ons baarde,
 
is eindlik barensmoede; -
 
zie, open wonden gapen
 
in heure naakte borst;
 
nu wil zij rusten, slapen,
 
de milde Moederaarde.
 
 
 
Donzen vlokken
 
vallen dwarlend wijd en zijde,
 
vallen stille
 
tot een hermelijnen spreide,
 
die de sluimrende aarde dekt...
 
En der winden
 
gierend loeien, klagend zingen,
 
wild en somber,
 
wiegt den slaap der koninginne
 
die in 't vorstlik hulsel ligt.
 
 
 
Rust zacht, in statigen luister
 
o milde Moederaarde,
 
wij schuiven bij den haarde
 
waar heime sagen fluistren; -
 
van, als gij weêr verrezen,
 
in lentebloei en pracht....
 
Het moge spoedig wezen,
 
o milde Moederaarde!
 
 
 
Antwerpen, 1877.
 
V.A. dela Montagne.

voetnoot(1)
Willem Barendsz stierf, bij zijn derden togt naar de Noordpool, den 20 Juni 1597, gezeten met vijf man in een zwakke open boot, die den 13 Juni in zee stak, te Nova-Zembla, waar men 8 maanden - en daarvan 3 in volle nacht - overwinterde. De kloeke opperstuurman, doodziek, verzocht onderweg zijn' makker, Gerrit De Veer, dat deze hem, bij den IJshoek komende, mogt willen optillen, om dit gewichtig punt, met de zeekaart voor zich, nog eens te kunnen zien, hetgeen geschiedde waarna hij wat te drinken vroeg, en onmiddelijk daarop den geest gaf - De bedoelde houten kruk is nr 26 der Geschenken van Chs. Gardiner aan Nederland, en berust te 's Gravenhage, in het Ministerie van Marine. -
Zie blz, 8 van: Nova-Zembla, door Jhr. Mr. J.K. de Jonge. 1877
Dr W.
Bovenstaaande dichtregelen werden ons ter opname gestuurd met een bijschrift van den dichter, waarin hij een' oproep tot de menschlievende lezers richt, ten voordeele eener school voor arme visscherskinderen te West-Terschelling. Wij deelen dien oproep verder in onze Kunstkroniek mede.
Red.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Leonard Buyst

  • Jan J.F. Wap

  • Adolf August Beernaert

  • V.A. dela Montagne


datums

  • 1877

  • september 1877

  • 1597

  • 1877