Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 8 (1878)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 8
Afbeelding van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.58 MB)

ebook (3.33 MB)

XML (1.22 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 8

(1878)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 439]
[p. 439]

Poezie.

I.
Brugge.

Aan August Michiels.

 
Vriend, u riep mijn telegram:
 
's Avonds, 's avonds moet gij reizen,
 
Naar de stad der volkspaleizen,
 
Naar de wieg van onzen stam.
 
 
 
't Is bij nacht en maneschijn
 
Dat ge Brugge rond moet varen,
 
Als de groote schimmen waren,
 
En wie leven, slapen zijn.
 
 
 
't Is bij maneschijn en nacht
 
Dat ge Brugge moet doorkruisen,
 
Als er zware stemmen ruisen:
 
‘Wat verval van zooveel macht!’
 
 
 
Als geen kloosterklok er klept,
 
Als ge er beedlen ziet noch geeuwen;
 
Maar uw ziel de heldeneeuwen
 
En de aloude kunst herschept.
 
 
 
Als het bleeke hemellicht
 
Blikkert op de torentransen;
 
Als het hooge en 't schoone glansen,
 
En het lage in 't donker ligt.
 
 
 
Als van menig grijs gebouw,
 
Brokklend Steen of Vrijheidstempel,
 
Kunstwerk van den echten stempel
 
Afsteekt op het hemelsblauw.
 
 
 
Als de stille, kille maan
 
Over gevels, tinnen, kruinen
 
Weemoed spreidt, als over puinen
 
Waar de Dood is doorgegaan.
 
 
[pagina 440]
[p. 440]
 
Vriend, het is bij heldren nacht
 
Dat gij Brugge moet aanschouwen,
 
Dat gij Brugge moet herbouwen
 
In zijn grootheid en zijn pracht!
 
 
 
J. de Geyter.

Sept. 78.

II.
Het noordpoolgraf

van Robert Hamerling.

 
Op 't ijsveld schreên, in rendierhuid
 
gehuld, - een sombre schaar, -
 
vier Noordpoolvaarders, torschend
 
een' ruwe, planken baar.
 
 
 
Zij graafden in den Gletchergrond
 
met spaden stil een graf,
 
en lieten er den dooden
 
gezel voor eeuwig af.
 
 
 
Rondom beglanst het blanke licht
 
't onmeetlijk ijsgebied;
 
stom rust op steilverheven,
 
kristallen troon het Niet.
 
 
 
't Rust waar der Poolnacht stormen
 
omgieren slechts zijn troon,
 
en 't slingert valen Noordlichtschijn
 
om 't hoofd zich als een kroon.
 
 
 
Het troont waar blokken, krakend
 
zich horten, wrak op wrak...
 
Maar nooit een menschenhart nog sloeg
 
een menschenhart nog brak.
 
 
 
Nu schouwen sneeuw'ge kruinen
 
ten eersten male af,
 
op een gebroken oog en hart
 
en op een open graf.
 
 
[pagina 441]
[p. 441]
 
De vorst des Pools wordt op zijn troon,
 
wel bleeker nog dan - 't lijk,
 
een onbekende gruwen
 
gaat door zijn zwijgend rijk.
 
 
 
Door de eeuwig woeste stilte klonk
 
de zucht der laatste nood:
 
Het Niet verbleekt en siddert,
 
het siddert voor den Dood!
 
 
 
V.A. dela Montagne.

1878.

III.
Mannen.

- Mijnen vriende A.J. Cosyn. -

 
En mannen zoo vrij als de onvatbare lucht,
 
en mannen met machtigen geest,
 
en mannen voor niemand ter wereld beducht,
 
met vuisten en stevigen leest;
 
en strijders en kampers vol koenheid en moed,
 
o Vlaandren, zoo dikwerf misacht!
 
geen streek die er ooit zooveel enkelen voedt
 
als ge er duizenden voort hebt gebracht!
 
 
 
Dit tuigen uw Kerels, die mannen van staal,
 
uw Blauwvoeten, vrij ende vrank;
 
dit tuigen uw Klauwaarts, de schrik van den Waal,
 
en razend op ketens en dwang;
 
dit tuigen, o Gent, uw Kaproenen zoo vroom,
 
steeds waakzaam op iederen nood,
 
uw Groenteuters, Flips' en der ridderen schoom,
 
die jubelend snelden ter dood!
 
 
 
Dit tuigen en Bouwen, en Janssoon en Feyt,
 
die stierven, den lach om den mond!
 
dit tuige de Koninck's reusachtig beleid
 
voor de ontslaving van Vlaanderen's grond:
 
dit tuige de bijl van Jan Breydel, dien held
 
zoo koen als 't op aarde kan zijn;
 
dit tuige het roemrijke Groeningheveld,
 
en Borluut en Klaas Zannekijn!
 
 
[pagina 442]
[p. 442]
 
En gij ook, o stralende tweetal, dat rijst
 
als een baak in den nacht van 't voorheen:
 
gij, Jacob, wiens hand nog de gloriezon wijst
 
die door u, eens op Vlaanderen scheen!
 
Gij, Filips, wiens geest, met uw vader, als 't waar
 
de gezonkene stad nog bezielt,
 
die gij schuttet en reddet in de uur van 't gevaar
 
en voor welke gij, strijdende, vielt!
 
 
 
En alle die honderden, die gelijk gij
 
voor 't vaderland kampten en streên,
 
een Sneyssoon, een Yoens! heel die tallooze rei
 
die geen dwangmiddels afschrikken deên!
 
o! Wou men ze noemen, en alle hunne daân
 
herinneren, men moest eene kroon
 
bestemmen, o Vlaandren, en 't snarentuig slaan
 
voor al wie mag heeten uw zoon!
 
 
 
Ja, elk uwer zoons was een man, was een held!
 
een man, met machtigen geest,
 
een man, voor geen vijand beducht noch geweld,
 
en gegoten in stevigen leest!
 
een kamper, een strijder, vol koenheid en moed!
 
Neen! Vlaandren, zoo dikwerf misacht,
 
geen streek die er ooit zooveel enkelen voedt
 
als ge er duizenden voort hebt gebracht!

Leuven, 14 Oktober, 77.

IV.
Vertelling.

 
O! liefste kind, o! liefste kind,
 
Gij hebt mij niet bedrogen:
 
Leg op mijn hart uw boezem zacht,
 
En zie me goed in de oogen.
 
 
 
***
 
 
 
Er stond eens eene schoone bloem
 
Te bloeien in de weide:
 
De schoonste, door de Lente gestrooid
 
In gras, in bosch, op heide.
 
 
[pagina 443]
[p. 443]
 
De vlinders kwamen lustig en blij
 
Haar geurige kronetjes streelen;
 
Maar zij - ze joeg de vlinders weg:
 
‘Ge kunt mij maar vervelen!...’
 
 
 
De bijtjes wilden voor haar alleen
 
Hun liefdegegons beginnen;
 
Maar zij - ze joeg de bijtjes weg:
 
‘Ge moogt mij niet beminnen!...’
 
 
 
En zóo - zoo spotte de schoone bloem
 
Met alle zielesmarte;
 
Ze joeg de heilige Liefde weg:
 
‘Voor u blijft koud mijn harte!...’
 
 
 
Maar later?... Later stond ze verdroogd
 
En eenzaam in de weide;
 
Er hing een traan aan ieder blad:
 
De bloeme schreide, schreide...
 
 
 
***
 
 
 
O! liefste kind, o! liefste kind,
 
Ik heb u niet bedrogen:
 
Blijf rusten op mijn harte zacht,
 
En zie me goed in de oogen!
 
 
 
Is. Teirlinck.

Brussel, 1878.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Julius de Geyter

  • V.A. dela Montagne

  • Pol de Mont

  • Isidoor Teirlinck

  • over August Josef Cosijn


plaatsen

  • Brugge


datums

  • 4 september 1878

  • 1878

  • 14 oktober 1877