Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 9 (1879)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 9
Afbeelding van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 9Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.54 MB)

ebook (3.33 MB)

XML (1.19 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 9

(1879)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 497]
[p. 497]

Poëzie.

I.
Van Dido.Ga naar voetnoot(1)

 
Eene ondergaande zon hangt bloedend over zee -
 
een zeil verlaat het strand. - De stalen riemen blinken
 
in 't bruischend schuim, en van de hooge, platte ree
 
begroet Carthago's volk Pergames bannelingen.
 
 
 
Op 't hoogste harer burcht, in 't zicht der haven, zit
 
de zoete Dido, midden in een krans van vrouwen
 
en volgt met droeven blik de baren rood en wit.
 
Wat schijnt ze krank en droef! Heur fijngetinde brouwen
 
zijn licht gefronst; den hals dekt ordloos 't lange haar
 
met vlechten ravenzwart, en bleeker zijn heur wangen
 
dan 't beeld van Astarté op 't heilig zoenaltaar,
 
dan 't koude marmer van heur breede tempelgangen.
 
En dan die oogen: gansch een wereld driften straalt
 
heur lange blikken uit, - het ongetemd verzuchten
 
van 't wildste vrouwenhert, dat bonzend klimt en daalt
 
en strakker steeds betracht, wie heur weerstaat met vluchten. -
 
 
 
Stom zijn de vrouwen, stom de have, zee en klip,
 
en rooder bloedt de zon. - ‘Kabyla, wend uwe oogen
 
met mij ter zee, mijn kind. - Ziet ge op der Troyers schip
 
geen reuzgen krijger staan, die bleek en diep bewogen
 
te mijwaarts henenschouwt?’ - ‘Ik zie hem koningin.
 
't Is Hectors broêr. Rond hem, in dichterlike schare,
 
staan cytherspeelsters. - Hij, den blik vol wilde min,
 
aanhoort met stillen lach het wuft getril der snaren!’...
 
 
 
Een schrille kreet weerklonk. - Is dat de zon nog steeds,
 
die rood het marmer verft en 't blanke kleed der vrouwen?
 
De nacht zakt op de zee - de sterren schijnen reeds;
 
maar op de burcht wêerklinkt een droevig lied van rouwe.
 
Daar ligt, in doodstrijd, eene slanke vrouw ten grond.
 
Een diepe wonde gaapt in hare linke zijde. -
 
Maar 't lijdend hert verborg een tienmaal diepre wond,
 
een die niet bloedt, o neen! maar tienmaal meer doet lijden?
 
 
 
K.M. Pol. de Mont.
[pagina 498]
[p. 498]

II.
Wikingslied.

 
In wondere droomen zag ik blauwe Wikings varen,
 
en wilde liederen klonken langs de baren:
 
 
 
‘Indien er een mijn bruid wil rooven,
 
'k zal hem bekampen met dolk en lans!
 
En stort hij ten gronde de hersens doorkloven,
 
- hij kome ze rooven! -
 
mijn is ze gansch!
 
 
 
Heur kleed is blank als het schuim der baren,
 
zonder een vlek, lijk heur maagdlik gemoed!
 
Ik verw het, en zal het als bruidstooi besparen -
 
- van blank als de baren -
 
rood in zijn bloed!...
 
 
 
Heur mond is rood als zeekoralen,
 
rooder nog zal hare bruidstooi zijn,
 
en rooder, in klinkende feestbokalen,
 
- gelijk de koralen -
 
vloeit er geen wijn....
 
 
 
Ter bruiloft rennen op donkere schachten
 
krassende raven, van over de zee -
 
‘Ik ben gaan jagen, drij dagen, drij nachten,
 
laat zweven de schachten,
 
'k joeg u dit ree!’
 
 
 
Mij ligt dan 't blanke kind in de armen,
 
luisterend stille naar 't barengeluid!
 
Den doode zal zonne noch liefde verwarmen!
 
‘Ik prang u in de armen,
 
minlike bruid!’
 
 
 
En daalt in 't Westen de roode zonne,
 
schietend naar 't Oosten heur vurigen gloed,
 
Dan toon ik mijn bruidje, vol wondere wonne
 
de glimmende zonne -
 
zwemmend in bloed.
 
 
 
K.M. Pol De Mont.
[pagina 499]
[p. 499]

III.
Weemoed.

 
In 't nachtelike donker
 
ruischt weemoedvol 't geblaart,
 
stijgt als een lijzig weelied
 
het zuchten op der aard!
 
 
 
Dan gaan de wolken open,
 
en, statig, als de zwaan,
 
verschijnt in zilvren luister
 
de tooverende maan...
 
 
 
En stille, luisterend hangen
 
terstond de blaren neêr:
 
't onrustig weelied eindigt,
 
en zalig bruist het meer! -
 
 
 
Gij zijt, o gij, de mane,
 
de scheiding is de nacht,
 
en droevig ruischen de lovers
 
met mij een lijzige klacht.
 
 
 
Doch zie 'k uw oogen weer blinken,
 
vergeten is alle smert,
 
en, als het luisterend lover,
 
jaagt zalig weêr mijn hert.
 
 
 
K.M. Pol De Mont.

Leuven.

IV.
De dorpsklok.

 
Ginds rijst hij statig voor het oog,
 
Geteekend in het zwerk.
 
De lieve toren oud en hoog,
 
De toren onzer kerk.
 
 
 
Van daar de klokgalm, die men hoort
 
Versterven in 't verschiet, -
 
't Gelui dat nauw de stilte stoort,
 
Zacht trillend als een riet.
[pagina 500]
[p. 500]
 
Geliefde klanken, mij zoo waard,
 
't Geheugt mij: reeds als kind,
 
Wanneer ik huppelde in den gaard,
 
Heb ik uw toon bemind.
 
En als uw stem mijne ooren trof
 
Bij naadrend hooggetij,
 
Dan danste ik juichend rond ons hof,
 
Want zij verrukte mij.
 
 
 
o Klokken, als de zonne glanst
 
In spiegelreinen gloed,
 
En 't meiloof 't aarderijk bekranst,
 
Wat klinkt gij wonderzoet!
 
Een blij gezang is dan uw toon,
 
Die in het ronde zweeft;
 
Een lied zoo heerlijk en zoo schoon
 
Als 't schoon, dat ons omgeeft.
 
 
 
Maar droef en pijnlijk als een zucht,
 
Die 't weenend hart ontschiet,
 
Weergalmt uw klaagtoon door de lucht,
 
Wanneer die toon bediedt
 
Dat weer een vriend of bloedverwant,
 
Een teerbeminde ziel,
 
Verdween naar beter vaderland,
 
En onze liefde ontviel.
 
 
 
Zóó geeft uw klank een wederschijn
 
Van onze vreugd, ons wee:
 
Gij treurt wanneer wij droevig zijn,
 
Of jubelt met ons mee.
 
Lief klokgelui, zoo helder zoet,
 
In blijdschap of in smart
 
Zijt gij de snaar van ons gemoed,
 
De weêrgalm van ons hart!
 
 
 
Meldakind.

Maldegem, April 1879.

[pagina 501]
[p. 501]

V.
Mijn buurvrouw Ant.

Een Volksliedje.

 
Van al de vrouwen uit mijn buurt
 
Zie 'k 't liefste buurvrouw Ant,
 
Zij heeft het, wel is waar, niet breed,
 
Maar zij is deksels vlug ter hand
 
En helder als een brand.
 
 
 
Je kunt haar woning binnentreên
 
Op elk uur van den dag,
 
Je ziet het dat er orde heerscht.
 
Antje is een vrouw van 't fijnste slag
 
En netheid is haar vlag.
 
 
 
En dan haar kindren! alle vier
 
Zijn immer knap gekleed,
 
Hun kleertjes zien wel dikwijls kaal -
 
Alsof dat volkje ook niets versleet -
 
Hun moeder heeft 't niet breed;
 
 
 
Maar helder proper dat ze zijn
 
Daar sta ik je voor in,
 
Want moeder Antje weet het wel:
 
Breng je er geen lust tot netheid in
 
Dan is 't een slecht begin.
 
 
 
Dan staat de slordigheid gereed,
 
De krankheid volgt haar spoor,
 
De luiheid hitst dat tweetal aan,
 
En allen zingen dan in koor
 
Zoo 'n aardig liedje voor:
 
 
 
Je hebt geen lust meer in je werk,
 
Je boel verloopt ter deeg,
 
Je woning wordt een vuilnisbak,
 
Je spaarpot raakt al spoedig leeg,
 
Je vrouw wordt helleveeg.
 
 
 
Dus, netheid aangekweekt! Geveegd
 
Het vuilnis van de baan,
 
Dat kost geen geld, neen 't geeft je geld!
 
Wie dàt niet weet of wil verstaan
 
Moet naar de ganzen gaan.
 
 
 
Piet Vluchtig.

's Gravenhage,

[pagina 502]
[p. 502]

VI.
Aan eene lasteraarster.

 
Gij, die door schijn van deugd, de vrome menschen sticht.
 
En onder kweezlarij uw lasterwerk verricht,
 
Bedenkt gij welke schand uw reine ziel besmet,
 
Als zoo de helsche geest zijn wapens op u zet;
 
Als gij door haat en nijd en ijverzucht verblind,
 
In vuige lastertaal uw eenge vreugde vindt? -
 
Aanvaard dan, helsch gedrocht, van 't wraakgodinnendom,
 
Als bruid van Belzebub, Satan tot bruidegom!
 
 
 
Gods bloemen kent gij niet; gij zoekt de doornen uit,
 
Den scherpen distelstruik, en 't brandend netelkruid,
 
En sleurt die dol verwoed, met onverzoenbren haat,
 
Naar 't hoofd der onschuld heen!... Maar zie, in de overmaat
 
Dier dolle en blinde drift, stort ge op de netels nêer,
 
Rukt doorn en distels uit, doch doet uw klaauwen zeer,
 
Rijt u de handen wond, en krimpende van pijn
 
Vervalt gij zelf ter prooi aan 't brandende venijn.
 
 
 
Zóó treft op aarde reeds den lasteraar Gods straf,
 
Doch eindloos grooter wee wacht hem na 't leven af. -
 
Blikt voor een korte wijl op dit uw vonnis neder,
 
En kom van uwen waan, kom tot u zelven weder.
 
 
 
A. Syrier.

Luik.

VII.
Troost.

(Vrij naar Longfellow.)
 
Gij door de smart gekweld, o wezens gansch onttooverd,
 
O zielen in den rouw, stelt u in rust. Eens smaakt
 
Ge een zaalge liefde weêr, die uw gemoed verovert,
 
En na berouw en spijt, uw wachtend hart doorblaakt.
 
 
 
Neen, zeker hier omlaag wordt er geen mensch gevonden,
 
Zóó door het lot gezweept, zoo eenzaam en zoo zwak,
 
Die geen beschermer vind', licht in de droefste stonden,
 
Een vriend die hoop en troost hem in het harte sprak.
 
 
 
Een vriend die zijne min door zachtheid houdt veroverd,
 
Die, reikend hem de hand in d'akeligsten strijd,
 
Hem zegt met gullen lach, die zijne ziel betoovert:
 
Hoe leedt gij dus alléén zoo'n eindeloozen tijd?
 
 
 
Gustaaf Rens.

Ledeberg (Gent), Herfstmaand 1879.

voetnoot(1)
Uit de aangekondigde ‘Gedichten’ (1876-79) van K.M. Pol. de Mont Leuven, ter pers bij Fonteyn Karel, uitgever. Een schoon boekdeel van ongeveer 500 blz.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Gedichten


auteurs

  • Pol de Mont

  • Meldakind

  • A. Sijriër

  • Fritz Smit Kleine

  • Gustaaf Rens


datums

  • april 1879

  • 1879