Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 10 (1880)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 10
Afbeelding van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.59 MB)

ebook (3.38 MB)

XML (1.22 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 10

(1880)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 206]
[p. 206]

Poëzie.

I.
Onzalig lot!

 
De windbui woedt; het huisje kraakt,
 
de koû snerpt door de spleten;
 
Het smeulend vuurtjen, uitgeblaakt!
 
veel honger en... geen eten!
 
 
 
Wanhopig blikt ze naar omhoog,
 
dan, legt zich schreiend neder
 
Op 't weduwbed; haar neevlig oog
 
vraagt 't daglicht niet meer weder.
 
 
 
Wat zou zij wenschen langer nog
 
te leven, afgescheiden
 
Van hem, wier steun en liefde toch
 
het echtheil was voor beiden?
 
 
 
Vraag niet waarom dat hart zoo slaat,
 
waarom die dood in d' oogen.
 
Zie 't ledig wiegje dat daar staat:
 
ook 't kindje is haar onttogen!
 
 
 
En zie, daar op dien biezen stoel,
 
daar zat haar man, eens terend
 
Zoo lang, vermand door angstgevoel,
 
en toch Gods wil vereerend.
 
 
 
Bezie 't armzalig ledikant:
 
't behangsel is verdwenen,
 
Verkocht met 't koper van den wand,
 
om hulp hem te verleenen.
 
 
 
Haar laatste kleedjen werd verkoch, -
 
helaas! niets kon haar baten
 
Vergeefs dat zij naar redding zocht...
 
Heeft God haar dan verlaten?
 
 
 
Vrouw Vanackere
 
geb. Maria Doolaeghe.

Diksmuide, 1880.

[pagina 207]
[p. 207]

II.
Uit de nalatenschap van Dr WapGa naar voetnoot(1).

1. - Bede om een kleine liefdegift
voor de diep-beklagenswaardige weduwvrouw LockGa naar voetnoot(2).

 
In den barren Winternacht,
 
vol bekommring doorgebracht,
 
werd het Kind geboren,
 
haar door God beschoren.-
 
Nu had zij er vier bij-een,
 
blijder Moeder was er geen!
 
 
 
Maar, vóór nog de dag verdween,
 
vòòr nog de avondstar verscheen,
 
ging haar trouwe Gade heen:-
 
zwoegend voor wat eerlijk brood,
 
stortte de arme werkman dood!
 
 
 
Daar zit nu in bittren rouw
 
de afgeschreide Weduwvrouw:-
 
wie dat Beeld der Smarte ziet,
 
- 't Beeld van 't pijnlijkst zielsverdriet-
 
weigre haar zijn Aalmoes niet.

2. - De XVI van oogstmaand, 1878.
- sterfdag van mijn éénigen zoon. -

 
Zoo stoof dan blad voor blad van d'ouden stam in 't stof,
 
en bleef er van zijn kruin geen schaduw-zelfs meer over,
 
toch hief hij nog het hoofd hoe fel de orkaan hem trof,
 
al wacht hem na dees storm geen lommer meer, geen loover.
 
 
 
Dus Gij, die 't schutdak van zijn twijgen eens genoot,
 
kies nu een andre plek, om soms een poos te toeven,-
 
wat van d'eens forschen Eik er thans nog overschoot,
 
is een verdorde tronk, die 't oog slechts kan bedroeven.
 
 
[pagina 208]
[p. 208]
 
Maar neen, al dekt een digte sneeuwjacht ook zijn kroon,
 
Toch is nog 't leven uit zijn wortel niet verdwenen,
 
en 't rustpunt, bij zijn voet den zijnen aangeboôn,
 
wordt nog door 't troostrijk licht van de avondzon beschenen.
 
 
 
Treedt toe dan, Vriend en Maag! komt, zet u om hem rond,
 
en moge uw aanblik hem tot kalm vaarwel verstrekken,
 
als eenmaal de oostergloed van d'eeuwgen morgenstond,
 
in hooger bloei, ten eindloos leven hem komt wekken.
 
 
 
Dr Wap.

III.
Bij het afsterven
van den jongen dichter Frans de Meyere.

 
Weêr viel een offer van den dood:
 
De Meyer is niet meer!
 
Zacht rust' zijne asch, en in Gods schoot
 
Keer' zijne ziele weêr.
 
 
 
Gelijk de dauwdrop, wen de nacht
 
Zijn schaduwfloers verspreidt,
 
Zoo blonk een traan me in 't oog, en 'k dacht:
 
'k Zie hem in de eeuwigheid!
 
 
 
Hem kende ik nimmer, maar zijn lied
 
Schonk mij die stille vreugd,
 
Die lust die 't rein gevoel slechts biedt,
 
Als bloesem zijner jeugd.
 
 
 
In zijne zangen leeft steeds voort,
 
Zijn dichterlijk gemoed,
 
Uit zijne zangen ruischt 't accoord
 
Van zijne harp zoo zoet.
 
 
 
De tonen zijner lier ontvloeid
 
Getuigen van een hart,
 
Dat zich aan 't goede en schoone boeit
 
In levensvreugd en -smart.
 
 
 
Steeds zingend op verheevner toon,
 
Zoo blies hij d'adem uit,
 
Om 't voorhoofd de eedle dichterkroon,
 
Den vinger op zijn luit.
 
 
 
Hij was een star die helder schijnt
 
Tot eens heur licht vergaat,
 
Wanneer hier de aardsche nacht verdwijnt
 
Voor 's hemels dageraad.
 
 
 
Gustaaf Rens.

Ledeberg (Gent), April 1880.

[pagina 209]
[p. 209]

Hymne aan Maria.
- Vrij naar het engelsch. -

 
De donkere avondsluier zijgt
 
Langs berg en pijnboom neder;
 
Ons aller avondbede stijgt
 
Tot U, Maria teeder.
 
 
 
Een bede, de eerste van de beên,
 
Voor vader, zoon en broeder.
 
Al zijn ze hier of ver daarheen,
 
O wees hun aller Moeder.
 
 
 
Vergeet den armen zeeman niet
 
In storm en onweêrsvlagen;
 
Moge U, ô star der zee, zijn lied,
 
Zijn needrig lied behagen.
 
 
 
Den krijgren, die voor land en eer
 
Van vrouw en kindren scheiden,
 
Geef hun den lieven vrede weer.
 
Die vreugde schenkt na 't lijden.
 
 
 
Geef ook dat de arme Savoyard,
 
Na lang en vruchtloos zwerven,
 
Op eigen bodem, ginds in 't hart
 
Zijns vaderlands moog sterven!
 
 
 
Och laat èn dauw èn zonnegloed
 
Ons veld en wijngaard kronen,
 
Opdat eens de oogstijd, mild en goed,
 
Onz' arbeid moge loonen.
 
 
 
Stort menschenliefde ons steeds in 't hart.
 
Gij, liefdrijkste aller Moeder,
 
In 't aardsche dal, bij vreugde of smart,
 
Zijn alle menschen broeders.
 
 
 
Hoe needrig ook de bloemenkrans,
 
Waarmêe we uw beeltnis sieren,
 
't Behage U in der heemlen glans
 
Dat wij uw feestmaand vieren.
 
 
 
A. Syrier.

Luik, Meimaand, 1880.

voetnoot(1)
Medegedeeld door 's dichters kunstvriendin, Mevr. Van Ackere, geb. Doolaeghe.
Red.

voetnoot(2)
Op Maandag, den 8 December, 79, is, nadat zijne vrouw 's nachts van het vierde kind was bevallen, Joris Lock, 35 jaar oud, Metselaarsknecht, uit den trans van 's Rijks-Constructie-winkel, te Delft, vreeslijk verminkt, te pletter gestort en spoedig daarna overleden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Maria Doolaeghe

  • Jan J.F. Wap

  • Gustaaf Rens

  • A. SijriĆ«r


datums

  • april 1880

  • mei 1880