Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 11 (1881)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 11
Afbeelding van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.58 MB)

ebook (3.34 MB)

XML (1.21 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 11

(1881)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 117]
[p. 117]

Poëzie.

I.
Uit ‘Lentesotternijen.’

XIV.

 
Waneer ik in het woud verschijn,
 
mij kennen de vogels daar allen. -
 
‘Daar is ons vroolik zangerlijn?
 
O je! Dat gaat er weer lustig zijn!’ -
 
Zoo hoor ik ze lallen en mallen.
 
 
 
Geflodder alhier, gefladder aldaar -
 
uit alle hoeken en kanten
 
schetteren stemmekens helder en klaar:
 
‘Fit! Fit!... De lustige vrijer is daar!
 
Die komt wel geen bloemekens zandten.’
 
 
 
Voorwaar 't gevogelt vergeet niet licht
 
wat het eens heeft afgekeken.
 
Al wat men onder hun oogskens verricht,
 
dat weven zij trouw in een spottend gedicht!
 
Zoo'n spotters heeft niemand ontweken! -
 
 
 
‘Die bengel is niet dom, voorwaar!’
 
hoorde ik den koekoek schallen.
 
- ‘Die neemt, waar hij mag, de kansjes waar -
 
Zeg, zangerke, denk aan het ander jaar!...
 
Geen kerel om mede te mallen!’ -
 
 
 
‘Dat is gesproken’ - dacht een musch,
 
slim pinkend tot hare gezellen.
 
Mij klinkt in d'ooren nog immer die kus!
 
Ai mij! Dat gong er daar, jongens! - maar, husch!
 
Dat laat ik door de ekster vertellen!’
 
 
 
‘En wat hij uren en uren lang
 
zijn liefken in 't oor heeft gefluisterd,
 
- Sprong schertsend de kwikstaart op van de brank,
 
dat heb ik van tusschen den loverhang,
 
dat heb ik alleen wel beluisterd!...
[pagina 118]
[p. 118]
 
‘Nooit werd er een gekkere litany
 
beloften samengeregen...
 
Al wat ik hoorde was du en dij,
 
mijn hertje aan dij, dijn hertje aan mij,
 
en - 't gekste dient verzwegen!
 
 
 
‘Doch, of dat aardig gedoen van een meid
 
dat alles heeft willen gelooven,
 
daar heeft zij geen enkel woord van gezegd,
 
en, voor alle antwoord, alle bescheid,
 
zag ik haar eene streeling rooven!...’
 
 
 
- Een schaterlach! En gansch die schaar
 
maakte daar zulk en leven
 
van kusser alhier en vrijer aldaar,
 
dat ik mij rekkelings spoedde van daar -
 
Wat kon ik ten antwoord geven?

II.
Morgenwalzer uit ‘Lentenacht,’

Muzikale tafereelen.

XXII.

 
In den morgengloed,
 
als het Oosten blinkt,
 
in het eerste zonnegetoover,
 
als de muggenstoet
 
rond de bronnen zingt,
 
is het bal, onder 't bottende lover.
 
 
 
Hoort! kleppende vleugelen, zoevende schacht,...
 
het nadert en nadert, nu luid, dan zacht...
 
He hopsa! de muggen, de torren!
 
Al wat lonkt
 
en ronkt,
 
al wat hinkt
 
en springt,
 
wat kan linken
 
en winken,
 
vliegen
 
en wiegen.
[pagina 119]
[p. 119]
 
kan hommelen,
 
stommelen,
 
snorren...
 
Snelt bij - in den blakenden ochtendglans!
 
't Is dans!
 
 
 
Den krekel de trom,
 
den kievit de fluit,
 
den kikker de klarinette;
 
de kever bromm'
 
en, hoog boven uit,
 
klinke des leeuwriks trompette
 
Van hegge en haag,
 
van blad en blom,
 
al wat linkt, en pinkt en blikkert,
 
't zij rap of traag
 
't zij krom of slom,
 
het is daar; en het trippelt en flikkert!
 
De gersmusch danst met den weduwaal.
 
de goudvlieg walst met de spinne,
 
vrouw-merel noodigt heer-nachtegaal,
 
en het gonst en het zwermt er rond halm en staal,
 
en bloedrood glanst de zonnestraal,
 
als de spelers de walze beginnen.
 
 
 
He hopsa, loederi, fallala!
 
He hopsa! De muggen, de torren!
 
Al wat lonkt
 
en ronkt,
 
al wat hinkt
 
en pinkt,
 
wat kan linken
 
en winken,
 
kan vliegen
 
en wiegen,
 
kan hommelen,
 
stommelen,
 
snorren. -
 
Snelt bij, snelt toe; in den ochtendglans,
 
't Is dans, ei! Muggendans!
 
 
 
Pol De Mont.

Doornik. (Lentesotternijen).

[pagina 120]
[p. 120]

III.
Uit ‘Gelukkig leven.’

 
Hebt gij niet eenmaal over 't wiegje
 
Ter sluiks het hoofd gebukt,
 
Op zacht fluweelen kinderwangen
 
Een zoeten kus gedrukt?
 
Kan ooit uw hart gesloten blijven,
 
Uw wezen stuur en koud,
 
Wanneer een kind de mollige armen
 
U toegestoken houdt? -
 
 
 
***
 
 
 
Het kind heeft veler oog verteederd
 
En vele zorg verjaagd,
 
Het was voor menig hart de lichtglans
 
Die in het duister daagt.
 
Neem alle droeve levensboeken
 
Van tranen kil en nat,
 
Gij vindt een lieve kinderbeeldnis
 
Op ieder zuiver blad.
 
 
 
***
 
Hoor alle dichterlijke liedren
 
Gezongen wijd en zijd,
 
Geen enkel zal u meer bekoren
 
Dan 't lied aan 't kind gewijd,
 
Neem al wat schoon en goed en rein is,
 
Verbeelding ooit verzint.
 
Het evenaart in schoonheid, goedheid,
 
In reinheid nooit een kind...
 
 
 
Theophiel Coopman.

IV.
Wijsheid.Ga naar voetnoot(1)

 
Gij weet het raadsel op te klaren
 
Van 's levens voorspoed en geluk,
 
o Gaaf, den boezem ingevaren
 
Nog juichend in den bangsten druk!
[pagina 121]
[p. 121]
 
o Wijsheid, boven 't lot verheven,
 
Wie mag in uwe kringen zweven,
 
Die niet verstaald wordt van gemoed?
 
Uw telg hoeft voor geen ramp te beven:
 
Hem sterkt en loutert 's hemels gloed.
 
Hij vindt door U den knoop ontbonden,
 
Zoo vast en neetlig toegestrikt,
 
Die 's aardrijks schatten houdt omwonden,
 
En 's levens lief en leed gewikt.
 
Gij siert met goddelijke tinten
 
Het vlekloos hart waar vrede woont,
 
En dat uw leer in zich blijft printen
 
Terwijl ge er als vorstinne troont!
 
De schaduwen der zondenachten
 
Verzwinden voor uw dageraad;
 
Den diepsten rouw kunt gij verzachten,
 
En dempen d'oorsprong van het kwaad.
 
Het menschdom schenkt ge onschatbre gaven
 
Als peerlen van verfijnd gevoel,
 
Die 't langer niet aan de aard verslaven,
 
Maar leiden naar een hooger doel.
 
Gij biedt, o Wijsheid, uwen zegen
 
Aan 't schuldloos kind der eedle deugd,
 
Dat bloemen plukt op uwe wegen
 
Tot lach gestemd en teedre vreugd;
 
Die bloemen zijn hoedanigheden
 
Door uwe zorg in 't hart geteeld,
 
Haar zoete geuren zijn als beden
 
Door rozig' englenmond gekweeld.
 
o! Rezen uit ons aller gorgel
 
Zoo'n zuchten als één harpaccoord,
 
Als 't lied van één harmonisch orgel
 
Het rijk der rede door gehoord,
 
Dan schenen aarde en stervelingen
 
Eén paradijs van vreugd en lust,
 
Waar elke ziel haar heil zou zingen,
 
En 't menschdom smaakte vrede en rust!
 
 
 
Gustaaf Rens

1880.

[pagina 122]
[p. 122]

V.
Winteravond.

 
Bij vonklende vlokjes vliegen
 
Nu sneeuw en hagelgruis
 
En dik en ook doovend dekken
 
Zij veld en boom en huis...
 
 
 
Daar klinkt nu de klank der klokken,
 
Die 't uur der rust verkondt;
 
Als zilveren zaadjes zwieren
 
Haar tonen ruischend rond;
 
 
 
En krullend ontklimt de kaven
 
Een blauwe rookkolom, -
 
En duisternis dekt ons dorpje,
 
En... sneeuw en dag zijn om...
 
 
 
En stille verschijnen sterren
 
En rood de manebol;
 
Van pinklende perels prijken
 
Des hemels diepten vol!
 
 
 
Nu drijven er duizend droomen
 
Door 't brein des dichters heen;
 
Nu wielen er, warlend, weerlden
 
Vol schoonheid in dooreen.
 
 
 
K.D.F.

15 December 1878.

VI.
Der ouderen graf.

 
Zoo rolden dan een tiental jaren
 
Voorbij! Veel kommer en verdriet
 
Zijn sinds mij over 't hoofd gevaren,
 
Veel wat me een droef herdenken liet...
 
Ach! 't is met vreugd en weemoed tevens,
 
Dat ik mijn eerste jeugd herdenk,
 
En thans dien schoonsten tijd des levens
 
In beelden voor 't geheugen breng...
 
Helaas! die tijd van zoet genot,
 
Voorbij voor eeuwig... ô mijn God!
 
 
[pagina 123]
[p. 123]
 
***
 
 
 
Hoe peilloos diep trof mij de smarte,
 
Hoe zeer heeft mij de rouw gedrukt;
 
O neen, geen pen beschrijft die smarte:
 
Mijne ouders beiden mij ontrukt!...
 
Eerst onze Moeder!... Ach, nog bloedde
 
Ons hart om een verlies zoo groot,
 
Toen 't wreede lot mij in zijn woede
 
De tijding bracht van Vaders dood!
 
Niet één, maar zes bedrukte kinderen,
 
Die dan in tranen smolten. Ach!
 
God moge zulke smarten minderen
 
Te grievend was die dubble slag!
 
 
 
***
 
 
 
In 't dorpje waar ik ben geboren,
 
Waar me eens der kindsheid heil omgaf,
 
Dààr is ook 't plekjen uitverkoren,
 
De plaats van mijner oudren graf.
 
Daar, op het stille veld der dooden,
 
Rust Moeder lief, aan Vader's zij;
 
En hoe de jaren ook vervloden,
 
Daar is 't dat ik hun tranen wij'.
 
Doch hier, mijn hart bewaart van beiden
 
Met heilgen eerbied 't dierbaar beeld,
 
En treur ik om hun droef verscheiden,
 
De hoop is 't die de droefheid heelt.
 
Rust zacht, ô oudren, rust in vrede,
 
Tot eens uw kroost, na 't aardsch verdriet,
 
U in het rijk van d'Eeuwgen Vrede,
 
Bij God voor immer wederziet!
 
 
 
Arn. Syrier.

1 Augustus, 1875.

voetnoot(1)
Uit ‘Mijmeringen’ door G. Rens. Dendermonde, bij den uitgever Aug. De Schepper-Philips. (1 fr. per inschrijving.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Lentesotternijen


auteurs

  • Pol de Mont

  • Th. Coopman

  • Gustaaf Rens

  • A. Sijriër


datums

  • 1880

  • 15 december 1878

  • 1 augustus 1875