Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 11 (1881)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 11
Afbeelding van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.58 MB)

ebook (3.34 MB)

XML (1.21 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 11

(1881)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 257]
[p. 257]

Poëzie.

I.
Heimwee.Ga naar voetnoot(1)

1.
 
O plekje hertlijk zoete,
 
waar mijne wiege zwonk!
 
Geen boomken ik er groette,
 
dat niet vol droomen hong...
 
 
 
Waar maar een bloemken bloeide,
 
daar bloeiden ze allen meê -
 
en alles zong en gloeide
 
mij toe bij elke schreê!
 
 
 
'k En wou geen vreemde gangen,
 
niet voor der wereld goud;
 
mijn liefde en mijn verlangen
 
rust hier in weide en woud!
2.
 
Ach, ware een weg die weer mij brocht
 
naar 't lang verloren kinderland!
 
Waarom heb ik 't geluk gezocht
 
zoover van moeders hand?
 
 
 
Mijn ziel is mat en zoekensmoê...
 
Ach, zong een droom ter zoete rust
 
mijn moêgekeken oogen toe,
 
des levens onbewust!
 
 
 
O ruste, kom! Mijn ziele zucht
 
om u, zoo droevig droomgezind!
 
Vergate ik al het aardsch gerucht,
 
ten tweeden male een kind!
 
 
[pagina 258]
[p. 258]
 
Wist gij den weg die weer mij brocht
 
naar 't hertgeliefde kinderland!
 
Vergeefs heb ik gezucht, gezocht; -
 
'k zie niets dan barre strand...
3.
 
Ik zag, als knaap, gebloemte in bloei -
 
'k en weet nie' meer - wat was het toch?...
 
Daarboven stond de zon in gloei, -
 
mij dunkt, ik zie het nog.
 
 
 
Dat was een balsem! was een glans!
 
Ik dronk vol drift dien ambrozijn
 
en reeg de bloemen tot een krans...
 
Waar mag die krans wel zijn?
 
 
 
Ik vraag 't aan al de struiken, ach!
 
aan elken straal die nederschiet;
 
ik zoeke heel den zomerdag, -
 
maar zulk een vind ik niet!
 
 
 
Ik geef het op, 'k en zoek nie' meer...
 
Eilaas, mijn oude bloemenkrans,
 
weleer zoo lief, zoo frisch, zoo teer,
 
gij waart - der jonkheid glans!
 
 
 
Dr Eugeen Van Oije.

Naar Klaus Groth.

II.
Het liedje van mijn tuin.Ga naar voetnoot(1)

 
Zeg mij, Priester, hoe 't mag komen,
 
Dat ik jubel in mijn tuin,
 
Als op nieuw mijn kale boomen
 
Wieglen met een groene kruin?
 
Dat mijn gades oogen glansen,
 
Als het eerste bloempje bloeit?
 
Dat mijn kind mij toe komt dansen:
 
‘Weeral een fezant die broeit!’
[pagina 259]
[p. 259]
 
Waarom gloeit door gansch de wereld,
 
Priester, 't zalig liefdevuur?
 
Waarom trilt en kiemt en perelt
 
Al wat kàn in de natuur?
 
En waarom in sombre cellen
 
Sluit gij, doodt gij 't maagdelijn?
 
Laat den maagdenboezem zwellen;
 
Laat elk meisje moeder zijn!
 
 
 
Julius de Geyter.

7 Juni 1881.

III.
Lente.

 
'k Zie, Lente, u eindlijk weder
 
Met leven, lied en lach!
 
Hoe vroolijk klinkt uw stemme
 
Den ganschen, blijden dag!
 
 
 
De leeuwerik stijgt juichend
 
Verrukt ter hemelzaal;
 
En 's avonds in de mane
 
Slaat blij de nachtegaal.
 
 
 
De kruiden geuren, wiegen,
 
Gevleid door frisschen wind!
 
De vliet, de zon, de sterre,
 
't Roept al dooreen: bemint!
 
 
 
En zou ik ook niet zingen
 
Mijn liefste en reinste lied?
 
Zou 'k ook niet lachen, juichen,
 
Verbannen 't bang verdriet?
 
 
 
Mijn hart is jong en lustig!
 
En - waarom 't niet gezeid? -
 
De Lente bracht me een liefste,
 
Een flinke, schalksche meid!
 
 
 
Jan Boucherij.

1874

[pagina 260]
[p. 260]

IV.
Een avondluchtje.

(Aan mijne teergeliefde Moeder.)

 
Het was bij zonnenondergang;
 
De vogelkens staakten hun gezang;
 
De bloemekens loken 't kelkje toe;
 
Ons jeugdig viertal speelde blij te moe
 
In 't geurig hoveken langs de straat.
 
Zij staken al in 't blanke slaapgewaad
 
En hadden hunne slofjes aan,
 
Maar moesten, eer naar bed te gaan,
 
Zich toch nog eens naar buiten spoên.
 
Die gasten hebben altijd iets te doen:
 
Het oudste danste met de koord,
 
En immer klonk haar vriendlijk woord.
 
Het tweede suste 't popje in slaap
 
En zong: ‘dodo, mijn liefste schaap’;
 
Het derde rolde in 't gras, gelijk een bol;
 
Het jongsten als een paardjen op den hol,
 
Liep rond totdat het niet meer kon,
 
En Pietje Vaak hem overwon.
 
Toen sprak de moeder tot de drij:
 
‘Genoeg gespeeld, nu komt bij mij;
 
Het starreken pinkt, het maantje lacht,
 
Toe wenscht hun goeden nacht!’
 
En binnen trok de kleine stoet,
 
Gelijk de kip met haar gebroed.
 
 
 
Jacob Stinissen.

Kortrijk.

[pagina 261]
[p. 261]

V.
Albrecht Rodenbach herdacht.

(Bij de opdracht van mijn verhaal: Het Misdrijf uit het Slot van Komen’)

 
En hier staan wij, 't hoofd omhooge,
 
Vuisten siddrend, kokend bloed,
 
Vlamme in 't herte, vlamme in d'ooge.
 
 
 
Alb. Rodenbach.
 
O! eedle Zoon van 't Vlaamsch geslacht,
 
Die al de zuchten van uw leven
 
Op Vlaandrens outer hebt gebracht,
 
En 't voorbeeld in den strijd gegeven,
 
Wees in mijn needrig boek herdacht.
 
 
 
Uw naam - zoo hoog verheven - staat
 
Op 't gouden glorieboek geschreven!...
 
Elk hart, dat vrij voor Vlaandren slaat,
 
Vereert u om uw edel streven,
 
Bewaart uw naam die nooit vergaat.
 
 
 
Gij zijt gesneuveld in den strijd,
 
Het hart vol vlam, de ziel vol leven,
 
Maar in uw korten levenstijd
 
Hebt gij de harten hoog geheven,
 
Ons edel kunstgenot bereid!
 
 
 
Gij hebt het woord gezegd! - het woord,
 
Dat in den kamp voor 't Vlaamsche leven
 
Met hartetrillen werd aanhoord,
 
Ons allen moed en kracht komt geven
 
En kampers wekt in Zuid en Noord
 
 
 
O Dichter! fiere Vlaamsche zoon,
 
Wiens schim mij voor den geest blijft zweven,
 
'k Leg op uw graf deez' kleine kroon
 
Waar ik uw naam heb opgeschreven -
 
Ze is u in diepen dank geboôn!
 
 
 
P.P. Denys.

Komen, April 1881.

voetnoot(1)
Gecomponeerd voor stem en klavier door Joh. Brahms.

voetnoot(1)
Zie verder: Brieven uit Zuid-Nederland.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Eugeen van Oye

  • Julius de Geyter

  • Jan Boucherij

  • P.J. Stinissen

  • P.P. de Nijs

  • over Albrecht Rodenbach


datums

  • 7 juni 1881

  • 1874

  • april 1881