Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 11 (1881)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 11
Afbeelding van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.58 MB)

ebook (3.34 MB)

XML (1.21 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 11

(1881)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 327]
[p. 327]

Poëzie.

I.
De slag van Zulpich.Ga naar voetnoot(1)

Cantate.

 
Priesters, priesterinnen en bloedmannen.
(bij het paardenoffer).
 
(Mannen).
 
Afgrijslijke Nornen, Alven, gij zwarte, verwijdert u snel!
 
We bezweren u, Loki, Loki gij booze, gij laffe: verplettre de rots u!
 
(Vrouwen).
 
Wij aanroepen u Azen, sterke, goede, verhoort onze bede!
 
(Mannen).
 
Woden, Alvader, bronne van kracht, steun onze helden!
 
(Vrouwen).
 
Schimmen der vaderen, slaat onzen vijand met schrik!
 
(Mannen).
 
Thor, met den hamer, vreeslijke Dijs, breekt hun de ruggegraat!
 
(Vrouwen).
 
Aan u dien schedel bloed, van edele rossen!
 
Aan u die bloemen, dit bier, dit heilig vuur,
 
Dat opgaat als een bode ten hemel!
 
(Mannen).
 
- Terwijl de lillende ingewanden ons vertrouwen
 
Wat gij besloten hebt, onzichtbaren, alomgeduchten!
 
(Vrouwen).
 
Wij aanroepen u Azen, sterke, goede, verhoort onze bede!
 
Opperpriester.
 
Den koning heil! de Goden zijn met hem!
 
Hij, tegen ons ten kamp gerezen,
 
Moet vreezen:
 
Hij is ter nederlaag verwezen!
 
Den koning heil! de Goden zijn met hem!
 
Grijpt aan! gehoorzaamt hunner stem!
 
Priesters.
 
Wij hebben het besluit gelezen:
 
Den koning heil! de Goden zijn met hem!
[pagina 328]
[p. 328]
 
Hlodwig.
 
Ik zie den vijand naderen
 
Vol overmoed;
 
O Goden onzer vaderen
 
Aan u mijn groet!
 
Mijn leger staat bereid ten grooten wapendans!
 
Wilt uit Walhalla de Walkuren
 
Tot bruiden mijner helden sturen,
 
Die sneven voor den roem des lands!
 
Ik zie een reuzenleger naderen
 
Als eene wolk van schrik en rouw;
 
Bescherm ons, Goden onzer vaderen:
 
Ik zweer u eeuwig trouw!
 
Priesters.
 
Eeuwig trouw!
 
Heil den koning! Woden is met hem!
 
Hlodhilde.
 
Zweer niet! Mijn gade!
 
Genade!
 
De ware God
 
De Christus weet ons lot!
 
Geloof in Hem alleen!
 
Verhoor mijn kermen, mijn geween:
 
Ik heb nog heden
 
Voor u zoo vuriglijk gebeden!
 
O ga niet heen:
 
Geloof, geloof in hem alleen!
 
Hlodwig.
 
Welk vrije man verduurt er hoon en spot?
 
Opperpriester.
 
Uw Christus is een laffe God!
 
Hij, die zich wreekt, is groot!
 
Hlodwig.
 
Ter zegepraal of wel: ter dood!
[pagina 329]
[p. 329]
 
Hlodhilde.
 
Ach!
(Zij bezwijmt)
.
 
Opperpriester.
 
Heil! Wie kan den Goden wederstaan?
 
Zangers heft het strijdlied aan!
 
Zangers.
 
Vrije Franken vreezen;
 
Belgen beven en bidden;
 
Weermans weenen, als wijven;
 
Schuilen schuw in hun schilden:
 
Schande der schanden!
 
Krijgers.
 
Schande? - Wee u!
 
Zangers.
 
Helden hooren den hoon, ha!
 
Helden heffen het hoofd op!
 
Rijzen reuzig als rotsen:
 
Bijlen blinken als bliksems
 
Bloed zal ze blusschen!
 
Krijgers.
 
Bloed!
 
Zangers
 
Drieste drommen dreigen;
 
Strijders stormen als stieren,
 
Kampen, kappen en kerven!
 
Strijders.
 
Vooruit!
 
Hlodwig.
 
Valt aan! vooruit!
 
Hlodhilde.
 
Waar ben ik? Hoort, wat helsch gehuil doorsnijdt de lucht!
 
Twee zeeën menschen storten op elkander in
 
En de aarde davert onder zulk geweld!
[pagina 330]
[p. 330]
 
Priesters.
 
Thor met den hamer!
 
Sla onzen vijand!
 
Vreeslijke Dijs
 
Sla hem met schrik!
 
Zangers.
 
Zwaarden zwaaien en zwieren;
 
Lansen lachen en lonken;
 
Moedig maaien de mannen
 
Honderd helden tot halmen!
 
Hlodhilde.
 
Ik beef, ik bid.. Ik kan niet bidden! Ginder vaart
 
Mijn held vooruit door 's vijands rangen... God!..
 
 
 
Zie duizend priemen zijn op hem gericht,
 
De vijand zwicht!
 
Heb dank! - Ach, hij moet wijken!
 
Ik voel mijn hart bezwijken;
 
De ruiters vallen neer;
 
Geen hope meer,
 
Ik zie mijn' koning nimmer weer!
 
 
 
(Eenige vrouwen uit het gevolg van Hlodhilde.)
 
Erbarming Heer! Steun ons, krachtige!
 
Ontferming Heer! Help ons, machtige!
 
Kyrie eleison!
 
Hlodwig.
 
Hlodhilde vlucht! verslagen.. Schande en rouw!
 
Opperpriester.
 
De Goden zijn verbitterd om die vrouw!
 
Priesters
(halfluid).
 
Rave, gij zwarte,
 
Alruine, hekse
 
Verwijder u snel!
 
Hlodwig.
 
Nog liever sterven!
 
Uw goden brachten mij verderven:
 
Ik loochen uwe goden! O de God
 
Der christenen is groot! Kon ik zijn gunst verwerven:
 
- Ik roep hem aan, en doe naar mijn gebod!
 
Zangers
(in de verte).
 
Weermans weenen als wijven:
 
Belgen beven en bidden...
 
Hlodhilde
(met hare vrouwen).
 
Erbarming Heer!
 
Ontferming Heer!
 
Verlaatons niet in dezen nood!
[pagina 331]
[p. 331]
 
Hlodwig.
 
Help mij, machtige,
 
Steun mij krachtige,
 
Hlodhilde
 
Help ons machtige,
 
Steun ons krachtige,
 
O Christus gij alleen zijt groot!
 
De vrouwen
en Hlodhilde.
 
Kyrie eleison!
 
Hlodwig.
 
Wat zie ik? Dichte scharen
 
Ripuaren
 
Dringen door het bosch?
 
Stormen op den vijand los?
 
Alles buigt nu!
 
Alles breekt nu!
 
Franken juicht nu
 
Franken wreekt u!
 
Vooruit!
 
Slot.
 
Driedubbel Koor.
 
Hlodhilde
en de Vrouwen.
 
Mijn ziel verheft zich tot den Heer,
 
Die groot is in zijn werken!
 
Hij zag op zijne dienstmaagd neer,
 
Verbrak de macht der sterken
 
Hij sprak: zij zijn niet meer!
 
Zangers.
 
Dichte drommen dreigden;
 
Strijders stormden als stieren;
 
Kampten, kapten en kerfden:
 
- Ze zingen den zegezang!
 
 
 
Wolven woelen en woeden,
 
Raven rooven zich rijk thans!
 
Krijgers.
 
Heil! den koning, heil!
 
Als het vurige ros
 
Voer hij los,
 
Als de grimmige beer
 
Viel hij neer
 
In die golven
 
Van wolven!
 
Hlodhilde en Hlodwig.
 
De Heer is groot in zijne werken,
 
Hij brak de macht der sterken.
 
Vrouwen.
 
Hij zag op onze bede neer
 
Hij sprak: zij zijn niet meer!
 
Hlodwig.
 
De God der christenen is groot!
 
Allen.
 
Ja, groot is God!
 
 
 
J.A. van Droogenbroeck.

Brussel, 1881.

[pagina 332]
[p. 332]

II.
De grijsaard en het kind.

 
Liefste kind, gij weet nog niet,
 
Wat al vreugde gij geniet
 
In de lente van uw dagen;
 
Vrij van kommer en verdriet
 
Is 't al zonschijn wat ge ziet,
 
Lente zonder onweêrsvlagen.
 
 
 
Al wat echter ons bekoort
 
Wordt hier eenmaal wreed gestoord.
 
Door den kreet van leed en pijnen;
 
Ook de zon die om u gloort
 
Duurt voor U niet eeuwig voort:
 
Wolken doen haar glans verdwijnen.
 
 
 
Velen dreven om dit hoofd,
 
Grijs van lokken, afgesloofd,
 
Reeds ten grave neêrgebogen.
 
Heil en liefde, mij beloofd,
 
Zijn mij door den tijd ontroofd,
 
Met den tijd ook heêngetogen.
 
 
 
'k Had een vrouw, uw moeder, kind,
 
'k Werd door haar oprecht bemind.
 
Zij was 't leven van mijn leven;
 
Doch 'k moest haar als in verbind
 
Met mijn eerst geboren kind
 
Aan den schoot der aarde geven.
 
 
 
Ga, en laat mij thans alleen
 
Met mijn droefheid en geween,
 
Want u lacht de vreugde tegen;
 
Vlecht de bloemen ondereen,
 
Eeuwig bloeiend zijn er geen:
 
Zij vergaan door zon en regen.
 
 
 
Speel, mijn kind, gij voelt nog niet,
 
Wat geluk U reeds ontvliedt
 
In de lente van Uw dagen;
 
Vrij van kommer en verdriet
 
Blijv' 't al zonschijn wat ge ziet.
 
Lente zonder onweêrsvlagen.
 
 
 
(Uit de Nalatenschap van Edmond van Herendael.)
[pagina 333]
[p. 333]

III.
Het onvindbaar lied.

 
Er woelt mij in 't hoofd een verwonderlijk lied,
 
Waarvoor ik geen naam vind of woorden,
 
Welks wijze onverwachts soms te binnen mij schiet
 
In vreemde en betoovrende akkoorden.
 
 
 
Dan mompel ik zacht, met onhoorbare stem,
 
Dat liedje, half treurig, half teeder;
 
Doch, zoo ik mijn tonen wil geven wat klem,
 
Ontgaat mij de wijs telkens weder.
 
 
 
Maar zing ik het stille, dan schijnt het mij vaak
 
Als had ik het deuntje gevonden,
 
Als orgelde een zoete geheimvolle spraak
 
Uit 's harten verholenste gronden.
 
 
 
Soms klinkt het eentonig, verdrietig en hol,
 
Als wou 't diepe droefheid beduiden;
 
Als ware de mate van treurigheid vol,
 
Als hoorde ik de doodsklokke luiden.
 
 
 
Hoe diep ik ook denk en 't verleden doorzoek,
 
Van waar toch dat liedje mag komen,
 
Lang voort is elk beeld, als het nevelendoek
 
Verzwindend ginds achter de boomen.
 
 
 
Wis hoorde ik dat lied in het vroegste der jeugd,
 
Misschien heeft mijn moeder 't gezongen!
 
Ik heb om dat lied soms getreurd, mij verheugd,
 
'k Voel nog er de ziel van doordrongen.
 
 
 
A. Beernaert.

Alveringhem.

IV.
Bij mijnen penning voor den Gedenksteen van A.J. Cosyn.

 
Den last van zware dagen
 
Heeft zijne jeugd gedragen
 
Op schoudren ongewrikt;
 
En onder 't moedig voorwaartsstreven
 
Vroeg hij, zoo hoopvol, aan het leven:
 
‘Wat houdt gij in uw hand, ten lot mij voorbeschikt?’
 
 
[pagina 334]
[p. 334]
 
En zijner oudren liefdezegen
 
Ging mede langs de wegen
 
Waar hem zijn hart op dreef;
 
Zij volgden met aandachtige oogen
 
Hem in zijn zwoegend, manlijk pogen,
 
En juichten, dat hij hen zoo teêr beminnen bleef.
 
 
 
Welhaast nu droeg hij 't hoofd omlooverd
 
Van lauweren, veroverd
 
Op geest- en kunstgebied;
 
Hij toog voor 't Vlaamsche land ten strijde
 
Met wakkre vrienden aan de zijde,
 
Op wie de zon der kunst hare eêlste stralen schiet.
 
 
 
En, of de harde strijd soms griefde,
 
Hem wachtte een heilge liefde
 
Met balsem in haar hand...
 
Nu dankte hij het milde leven...
 
Heeft het zijn' wensch hem niet gegeven -
 
Niet heil en roem, in dienst van huis en kunst en land?
 
 
 
En nauwelijks aan die zoete gaven
 
Mocht hij zijne harte laven,
 
Of ijzend zag hij om...
 
Een siddring kil doorliep zijne aderen,
 
Hij had een aaklig beeld zien naderen,
 
En grijpen naar zijn hand en wenkend fluistren: ‘kom!’
 
 
 
O! Die zoo trouw en teêr beminnen,
 
Zij blijven hoop verzinnen
 
Tot in den kus der dood...
 
Zijn liefde kon die hoop niet derven:
 
De duurbre had geloofd in sterven,
 
Waart gij daar niet geweest, zijn minnende Echtgenoot!
 
 
 
Wanneer bij 't graf de stemmen zwijgen,
 
Die nog in 't rouwkoor stijgen
 
En 't laatste huldelied,
 
Dan blijft met ongenezen harte
 
Nog iemand immer daar, die, in een heldre verte,
 
Aan d'overkant van 't graf, zijn beeld herzoekt en ziet,
 
En in haar stille liefdebeden
 
Zijn geest beveelt aan Gods barmhartigheden.
 
 
 
H. Claeys, pr.
voetnoot(1)
Zie Consciences, Hlodwig en Clothildis.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Jan van Droogenbroeck

  • Edmond Van Herendael

  • Adolf August Beernaert

  • Hendrik Claeys

  • over August Josef Cosijn


landen

  • Duitsland


datums

  • 1881