Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 13 (1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 13
Afbeelding van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.56 MB)

ebook (3.32 MB)

XML (1.20 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 13

(1883)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 26]
[p. 26]

Poëzie.

I.
Mevrouw Courtmans.

 
Gij hebt de schoonste taak voldongen,
 
Die aan de vrouw beschoren werd:
 
Gij hebt voor 't Vlaamsche Volk gezongen
 
Met milden geest en moedig hert.
 
En wat uw leven mocht bekommeren,
 
De felste smert verborgt ge stil......
 
Gij liet uw doel niet overlommeren,
 
Maar streedt met kracht en kloeken wil.
 
Mevrouw Courtmans,
 
Gij, gij mint Vlaandrens glans!
 
Daar waar de mans vertwijflend droomden,
 
En schroomden,
 
Daar klonk uw stem tot heil des vaderlands!
 
 
 
Geen huisje lachelt tusschen weiden
 
Of 't luistert naar uw rein verhaal!
 
Waar scholen lievend licht verspreiden,
 
Daar hoort het kind uw vrije taal.
 
De Vlaamsche dochters, Vlaamsche zonen,
 
Door uwe lessen zoet bekoord,
 
Het hert met hoop vervuld, beloonen
 
Door hunne liefde uw edel woord.
 
Mevrouw Courtmans,
 
Gij, gij mint Vlaandrens glans!
 
Daar, waar de mans vertwijflend droomden,
 
En schroomden,
 
Daar klonk uw stem tot heil des vaderlands!
 
 
 
Hebt gij, helaas, te jong verloren
 
Uw man! een strijder! welke ramp
 
Voor 't land! Was 't wreed voor u.... verloren
 
Gaaft gij toch niet den heldenkamp.
 
Welk fonds van liefde, zelfbetrouwen
 
Bezat uw dichterlijk gemoed....
 
Gegroet, gij toonbeeld Vlaamscher vrouwen,
 
Gegroet, door 't Vlaamsche Volk, gegroet!
[pagina 27]
[p. 27]
 
Mevrouw Courtmans,
 
Gij, gij mint Vlaandrens glans!
 
Daar, waar de mans vertwijflend droomden,
 
En schroomden,
 
Daar klonk uw stem tot heil des vaderlands!
 
 
 
Heil, brave moeder, goede moeder,
 
Uw volk hebt ge als uw kindren lief!
 
Gij waart voor hem een baak, een hoeder,
 
Voor hem verdroegt ge nood en grief.
 
Gelijk uw kindren u beminnen
 
Als 't hoogere goed dat God hun gaf,
 
Zoo blijft uw naam in hert en zinnen
 
Van 't Vlaamsche Volk tot in zijn graf.
 
Mevrouw Courtmans,
 
Gij, gij mint Vlaandrens glans!
 
Daar, waar de mans vertwijflend droomden,
 
En schroomden,
 
Daar klonk uw stem tot heil des vaderlands.
 
 
 
Emanuel Hiel.

Gecomponeerd door Flor. Van Duyse.

II.
Distels en bloemen.

 
Wanneer ik haastig trede
 
Of drentel langs de baan,
 
Zie ik niet zelden distels,
 
In gras en bloemen staan.
 
 
 
De distels tieren welig
 
En heffen hunnen kop,
 
In 't milde licht der zonne,
 
Vol trots ten hemel op.
 
 
 
Zij strooien hunne zaden
 
Zoo kwistig in het rond,
 
En schieten hunne wortels
 
Steeds dieper in den grond.
 
 
[pagina 28]
[p. 28]
 
Ik kan mij niet onthouden
 
Dat onkruid neêr te slaan;
 
Doch merk ik lieve bloemen,
 
Die zou ik nimmer schaân.
 
 
 
Zoo doe ik alle dagen,
 
Op mijne levensbaan:
 
'k Vertrap de ruige distels,
 
Maar lach de bloemen aan.
 
 
 
Jacob Stinissen.

Kortrijk, 1878.

III.
Allerzielen

 
‘'t Scheemren van den najaarsavond
 
dwaalt om beukentop en lind;
 
laat mij van de sponde neder,
 
leid mij tot den leunstoel weder,
 
ik gevoel mij beter, kind.’
 
 
 
Op den arm der dochter leunend,
 
treedt, tot gaan schier onbekwaam,
 
de oude, en sleept haar stramme leden,
 
traag, met wankelende schreden
 
tot den leunstoel, bij het raam.
 
 
 
Schaarsche lokken, blank als zilver,
 
steken boven 't voorhoofd uit,
 
onder 't mutsken, netgestreken,
 
dat de slapen en de bleeke en
 
rimpelige wang omsluit.
 
 
 
Langzaam schuift zij 't blank gordijntje
 
met de maagre hand op zij,
 
ziet de bladerlooze boomen
 
eenzaam langs de bane droomen,
 
als een naakte spokenrij.
 
 
[pagina 29]
[p. 29]
 
Kaal staan notelaar en vlierstruik
 
bij den ouden waterput;
 
en in 't droevig opwaarts staren,
 
ziet zij, hoe de wind de blâren
 
van den dorren wingerd schudt.
 
 
 
En zij ziet den avond grauwen....
 
Op de heide, wijd en breed,
 
vale najaarsdampen trekken,
 
en het stille veld zich dekken
 
met het grijze nevelkleed.
 
 
 
Hoor! daar luiden ginds de klokken....
 
droeve galmen, roerend zacht.
 
Van elks lippen ruisch' de bede:
 
‘rust, o dooden, rust in vrede,
 
in der graven donkren nacht.
 
 
 
Allerzielen! Allerzielen!
 
dag, aan traan en bêe gewijd;
 
Ga op dierbre graven knielen,
 
mensch, vergeet hen niet, die vielen
 
in den harden levensstrijd.’
 
 
 
De oude, met een kruis zich zegenend,
 
vouwt de handen op haar schoot.
 
't Is of elke toon der klokken
 
beelden opwekt, die haar lokken,
 
fluistrend uit het rijk der dood.
 
 
 
En zij hoort die galmen trekken,
 
langs de velden, droef en naar,
 
weemoedvol als orgelklanken,
 
somber als de rouwgezangen
 
ruischend om een doodenbaar.
 
 
 
't Lampken brandt in 't arme hutje
 
waar 't gezin vereenigd zit,
 
en met saamgevouwen handen,
 
voor te vroeg gestorven panden
 
liefdrijk 't ‘Onze Vader’ bidt.
 
 
 
Maar de moeder zit daar roerloos;
 
op haar lip verstierf de bêe;
 
doodskou heeft de wang betrokken.
 
En nog luiden ginds de klokken...
 
Rust, o dooden, rust in vrêe!
 
 
 
Arnold Sauwen.

Antwerpen.

[pagina 30]
[p. 30]

IV.
Nieuwjaarsgroet.

Aan de Leden van het Letter- en Tooneelkundig Gezelschap ‘Taal en Vrijheid’ te Aalst.
 
Heeren leden van 't Genootschap,
 
'k Breng vandaag de liefste boodschap,
 
Die 'k ooit deed voor ‘Taal en Vrijheid’
 
't Zijn mijn vrome nieuwjaarswenschen,
 
Oud gebruik dat bij de menschen
 
Hier nog heerscht in Vlaamsche blijheid.
 
 
 
Oud gebruik, hetwelk doet denken
 
Aan wat 't ander jaar mocht schenken,
 
Ons ten voordeel en 't Gezelschap;
 
Oud gebruik, en dat doet vragen
 
Wat men in het nieuw gaat wagen,
 
Reeds aan gang op Vlaamschen snelstap.
 
 
 
Toen, om ons thans vóor te zitten,
 
Vriend LefebverGa naar voetnoot(1) in ons midden
 
Plaats nam, deed hij dees belijdenis:
 
‘Heeft de kring, pas uit de kindsheid
 
Veel gedaan reeds, Vlaamschgezindheid
 
Was zijn leus, dat louter strijden is;
 
 
 
‘Want ons Vlaandren schudt zich wakker
 
Uit den looden slaap en strakker
 
Gespt het 't staal weer om de lenden,
 
Om den vijand te bevechten,
 
Die de onloochenbare rechten
 
Durft betwisten, hoonen, schenden.
 
 
[pagina 31]
[p. 31]
 
‘Franschlarij broeit hier nog immer:
 
Stamverraders, slim om slimmer,
 
Brouwen steeds hun lage plannen;
 
Maar hoe listig zij ook pogen,
 
Nooit zal Vlaanderen gedoogen
 
Zijn volkseigenheid te bannen.
 
 
 
‘Laat ons, als weleer die gilden
 
Die ‘steeds wonnen wat zij wilden’
 
Trachten naar het heil der volksklas;
 
Was het niet dier gilden tale,
 
Die tot in der vorsten zale
 
Onbeschroomd de vrije tolk was!
 
 
 
‘Brandt men elders en wel hier ook
 
Voor het vreemde en valsche wierook,
 
Weinig kan 't gewalm ons krenken;
 
Hooger is ons doel in 't werken.
 
Om door kunst den geest te sterken
 
In zijn streven, zoeken, denken.
 
 
 
‘Blijft in steden en in dorpen
 
Slaafs de geest nog onderworpen
 
Aan de dweepzucht, aan de domheid,
 
Hier klinkt 't woord der vrijheid krachtig
 
Voor de waarheid, die almachtig
 
Hare vaan de wereld om leidt!’
 
 
 
Zoo blijft vriend Lefebver 's sprake
 
Ons een spoorslag tot de zake,
 
Die met hart en ziel wij voorstaan;
 
Mochten wij nog lange jaren
 
Onder ons dien man bewaren,
 
Die ons leiden kan en voorgaan;
 
 
 
Want, men ziet het reeds bij voorbaat,
 
Drie en tachtig als zijn voorzaat,
 
Laat veel plichten aan 't Genootschap;
 
Plichten, die 'k met eerbied heden
 
U herinner, Heeren leden,
 
Bij dees jongste nieuwjaarsboodschap.
 
 
 
Kapitein Victorien van de Weghe.

Charleroi, 1 Januari 1883

[pagina 32]
[p. 32]

V.
Doe stil voort!

Aan den Uitgever De Seyn-Verhougstraete.
(Naar aanleiding van zijn drukkersmerk).
 
De zonne zendt heur gulden stralen
 
Uit 't gloeiend Oosten door 't heelal;
 
De lente komt en brengt herleving,
 
Door woud en veld, langs berg en dal.
 
 
 
De landman staat reeds in zijn akker;
 
Hij zaait het graan met volle hand:
 
Zijn aanzicht glanst van blijde droomen,
 
Want vruchtbaar wordt zijn akkerland.
 
 
 
En kalm, hij gaat zoo voort met zaaien
 
In 's aardrijks voorbereiden schoot:
 
Hij weet het, na zijn moedig zwoegen,
 
Wordt eens het graan gezegend brood!
 
 
 
En met dat brood voedt men eens mannen.
 
In arbeid sterk, in onspoed groot,
 
Op wie het vaderland mag steunen,
 
In d'onheilsdag van ramp en nood.
 
 
 
En zeg nu vriend, 't is wel dit denkbeeld,
 
Dat gij in schild als leus u stelt!...
 
Doe stille voort dan en zaai moedig
 
Op Vlaandrens vruchtbaar letterveld!
 
 
 
P.P. De Nys.

Komen.

VI.
Drinkliedje.

 
Hoe komt het, goddelijke wijn,
 
Dat gij het hart doet vroolijk zijn
 
En ons van liedjes spreekt?
 
Dat gij de meisjes blozen doet,
 
En bij den man, in 't jong gemoed
 
De liefdevlam ontsteekt?
 
 
[pagina 33]
[p. 33]
 
Niet waar, ge zijt een tooverkracht,
 
Door minnestralen voortgebracht?
 
Toen u de wijngaard schiep,
 
Gestreeld, geliefkoosd door de zon,
 
Was 't niet een warme liefdebron,
 
Die u in 't leven riep?
 
 
 
Niet waar, ge zijt een goede geest?
 
Ge zijt de ziel van zang en feest?
 
Wanneer de groene boord
 
Des Rijns van visschersliedren klonk,
 
De herderstroep zijn deuntjes zong, -
 
Welluidend vreugdakkoord! -
 
 
 
Toen stond de Wingerd luistrend daár
 
Te trillen als een harpesnaar,
 
Die al die tonen ving,
 
Hij liet die tonen nimmer los,
 
Maar dreef ze in elken druiventros,
 
Die in de ranken hing.
 
 
 
En als tot bij den wingerdstam,
 
De herder met zijn liefje kwam,
 
Toen zag hij 't jonge paar,
 
Bespiedde 't liefdetafereel,
 
En nam elk kusje, elk mingestreel,
 
Elk gloeiend woord te gaâr,
 
 
 
En perste er iedre druif meê vol,
 
Die onder 't loover blozend zwol; -
 
En 't is die zonneschijn,
 
Dit vreugdelied, dit liefdelied,
 
Die ge in de bekers overgiet,
 
Betooverende wijn!
 
 
 
Zoo komt het, goddelijke drank,
 
Dat gij de harten stemt tot zang,
 
En ons van vreugde spreekt,
 
Dat gij de meisjes blozen doet
 
En bij den man in 't jong gemoed
 
De liefdevlam ontsteekt!
 
 
 
Victor Van de Walle,

Duffel.

voetnoot(1)
De heer Ferdinand Lefebver trad als voorzitter op van Taal en Vrijheid sedert het overlijden van Edward Michels. Deze laat een aantal letterkundige gewrochten na, welke door toedoen van Taal en Vrijheid eerlang zullen het licht zien. (Gedichten, tooneel- en zangstukken, redevoeringen, enz.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Emanuel Hiel

  • P.J. Stinissen

  • Arnold Sauwen

  • Victorien vande Weghe

  • P.P. de Nijs

  • M.M. Walters

  • over Johanna Desideria Courtmans-Berchmans


datums

  • 1878

  • 1 januari 1883