Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 13 (1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 13
Afbeelding van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.56 MB)

ebook (3.32 MB)

XML (1.20 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 13

(1883)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 309]
[p. 309]

Poëzie.

I.
De slaapwandelaarster.
Door Gustaaf Rens.

 
Daar sluipt zij uit haar legerstede
 
De tengre maagd, die, vóór een poos,
 
Nog scheen te sluimren als een roos;
 
Daar rijst zij op met zwakke schrede,
 
Als 't levend lijk, dat uit de kist
 
Traag opstaat, en 't bewustzijn mist.
 
 
 
Zie hoe haar open oog strak heenstaart, bij 't geflonker
 
Der lamp, wier lichtvlam schier vergaat;
 
Hoe bleek heur wang is, en hoe 't donker
 
Haar met zijn floers omhult, dat 't hart met ijzing slaat!
 
 
 
En toch, ze is schoon, al rimpelt soms haar wezen
 
Zich met de groef van 't zielsverdriet!
 
Voor hem, ja, die haar ziet,
 
Moet zij aanminnig wezen,
 
Al spreek' zij hem van liefde niet!
 
Ontzetting moog' zijn geest voor 't aaklig zicht doen vreezen,
 
Wen hij de schim begluurt, die vliedt,
 
Steeds blijft hij in de maagd het beeld der liefde lezen,
 
Wat sombren aanblik hem heur glazen oog ook biedt.
 
 
 
Wel droevig is uw lot, dus door onheelbre droomen
 
Ter schaduw van den nacht te worden voortgezweept,
 
o Maagd, die in uw lent' den rukwind aan ziet komen,
 
Die u in d'open grafkuil sleept!
 
Geen jongling aan uw zij kwam ooit uw zinnen streelen
 
Met liefde 's troost, zoo hemel-zoet;
 
De kelk van 't zielsgenot mocht nimmer 't hart u heelen
 
Met nektar, die het leven voedt. -
 
Uw morgen was als de avondstonde,
 
Wanneer de herfst de blaadren maait,
 
En zóó viel een voor een uw bloesemkrans ten gronde,
 
En liet elk vallend blad in uw gemoed een wonde
[pagina 310]
[p. 310]
 
Waarin geen balsem werd gezaaid!
 
Aldus werdt gij gelaafd met smarte,
 
Sinds 't scheemren van uw dageraad,
 
En zóó weegt weedom op uw harte,
 
Dat onder al dien last vergaat!
 
 
 
Slechts dan, o Schaduwnimf, zal zich het dwaalpad sluiten,
 
Waarop uw voet, al slapend, ging,
 
Wanneer gij tegen 't graf zult stuiten,
 
Ontwakend in des hemels kring.
 
 
 
Gustaaf Rens.

Antwerpen, Mei 1883.

II.
Bij eene bron.

 
o Vreedzaam stroomend water,
 
Dat over kei en zand
 
Met onverstoord geklater
 
Daar slingert tusschen 't land!
 
Laat mij in vreugde droomen
 
Hier onder 't ritslend groen,
 
Bij uw bebloemde zoomen,
 
Met welke ik mij verzoen.
 
Schijn' 't suizen van de luchtjes
 
Door 't lover in mijn oor
 
Mij als die minnezuchtjes
 
Die ik met wellust hoor.
 
Spoel met uw heimlijkheden
 
Mijn harte blank en rein,
 
En 'k voele mij te vreden,
 
o Murmlende fontein!
 
De paarkens, wen de mane
 
Het avondblauw verlicht,
 
Verkiezen uwe bane
 
En juichen bij uw zicht.
 
Zij luistren naar uw noten
 
Als naar een echo, die
 
Hun ziel eerst is ontvloten
 
Vol teedre melodie,
 
En zien zich in uw spiegel
 
Vereenigd naast elkaâr,
 
Bij 't tooverend gewiegel
 
Van 't maanlicht op uw baar!
[pagina 311]
[p. 311]
 
Gezegend wien, o Bronne,
 
Uw borrlend water lust,
 
En wien, beschut voor zonne,
 
Uw golf in mijmring sust,
 
Terwijl de nachtegalen
 
Hun zielsverrukkend lied
 
Uit 't diepst der loverzalen
 
Doen galmen langs uw vliet!
 
Om al die lieve gaven,
 
Fontein, zijt gij mij zoet,
 
Wanneer ik mij mag laven
 
Aan uw verkoren vloed.
 
o, Mocht ik lange jaren
 
Nog stappen naar dit bosch,
 
En U hier om zien varen
 
Al kabblend over 't mos,
 
o Bron, wier helder water
 
Het beeld is van de deugd,
 
En uit wier gul geklater
 
De stem klinkt van de vreugd!
 
 
 
Gustaaf RENS.

Antwerpen, 1883.

III.
Aan een lieflijk paar

M. Lodewijk Dierickx en Mejufvrouw Alida David,
door Vrouw Van Ackere, geb. Doolaeghe.

 
Heb ik geen prachttuil aan te bieden,
 
Ik draag een hart vol vriendschapsgloed
 
En teederheên, die nooit me ontvlieden,
 
Maar, diep mij wortlen in 't gemoed.
 
 
 
Dat zegt meer dan een handvol rozen,
 
Geofferd op uw bruiloftsfeest,
 
Die jeugdig, vreugdig 's morgens blozen;
 
Maar.. reeds des avonds zijn geweest!..
 
 
[pagina 312]
[p. 312]
 
Een handdruk en een wensch van zegen,
 
Dat bied ik u uit hartegrond:
 
Ontsluite u Liefde de eigen wegen
 
Waarop ik 's levens blijheid vond.
 
 
 
Een echt vol hoop, een vredig leven,
 
Dat, lieflijk paar, dat zij uw deel,
 
Geniet, als 't vinkje in frissche dreven,
 
Waar 't zingt en klingt uit volle keel.
 
 
 
Of, lustig fladdrend, rond gaat loeren,
 
Waar 't best zijn nestje bouwt in 't groen,
 
Waar roovers 't niet zijn zorg ontvoeren
 
Wen 't piepend jong gezin moet voên.

8 Mei, 1883.

IV.
Na den storm van maart 1883. Den heere Alfons van Mullem, Burgemeester der stad Blankenberge.

Blijk van hoogachting en dankbaarheid.

 
Waarom zoo weemoedvolle woorden,
 
Waarom zoo diepe klacht,
 
In 't land weêrgalmend uit die oorden,
 
Waar liefde en blijheid lacht?..
 
 
 
Waarom die bange smeekgebeden
 
Van jongen, meisje en vrouw!
 
Die angst en al die treurigheden
 
Die tranen en die rouw!
 
 
 
***
 
 
 
- ‘'t Is onweêr geweest,
 
Daar zijn visschers bezweken
 
Bij 't woedend tempeest:
 
En daarom dan dat smeeken,
 
Dat gezucht, dat getraan en die rouw
 
Van den jongen, het meisje en de vrouw!’
[pagina 313]
[p. 313]
 
Dus roepen er stemmen aan 't strand
 
En de winden verdragen de mare,
 
Verwekkend den schrik door het land...
 
En nog luider zoo roept ons de schare:
 
 
 
- ‘Vijf mannen gedood,
 
In de woelige golven
 
Vergaan... Gansch de vloot
 
In de baren gedolven!...
 
In de wanhoop zijn moeder en kind
 
Zoo gezonken... Hoe wreed was de wind!
 
 
 
***
 
 
 
En de moeders die smeeken, de handen geheven
 
Tot den Hemel, Hem biddend den dood haar te geven;
 
Met haar mannen ze wenschen hun levensleed te enden,
 
Om heur kroost niet te zien in gebrek en ellende...
 
 
 
..............
 
...Maar de zonen aan 't strand, die verstaan hunne plichten;
 
Der bedrukten ze willen het onheil verlichten:
 
Van de ellende de moeders en kindren bevrijden
 
En dus moedig de slagen van 't noodlot bestrijden...
 
 
 
***
 
 
 
En nogmaals de stemmen aan 't strand,
 
Die herhalen de treurige mare
 
Verwekkend het meêlij door 't land...
 
En smeekende roept weêr de schare:
 
 
 
- ‘Vrienden! ziet neêr
 
Op uw lijdende broeders
 
Zij minnen u teêr, -
 
Gij verstrekt hun tot hoeders..
 
O, ze zullen uit het diepste van 't hart
 
U bedanken! - Verlicht hunne smart!...
 
.......
 
.......
 
.......
 
 
 
Alfried la Gravière, Jz.

Meenen, 1883.

[pagina 314]
[p. 314]

V.
Gelegenheidsverzen.

I. Op het huwelijk van...

 
Een onverbreekbre band, uit rozen saamgeweven,
 
Die slechts uit liefde bloeien, bloemen, geuren, tieren:
 
Waarachtig zinnebeeld, dat hoop en kracht zal geven
 
Aan 't jeugdig paar, wiens bruiloft wij hier heden vieren!
 
Reislustig gaan ze thans den levensboot bestieren:
 
Dat 't bootje vaar' met heil in 't lang en moedig streven!
 
 
 
Zij heeft een gouden hart, hij heeft de ziel tot 't strijden;
 
Een waarborg voor het lot beschoren aan zulk paar.
 
Laat soms de levenskamp op aarde last en lijden,
 
In 't dragen van dien last steunt beider hart elkaar:
 
Met kracht en moed aan 't roer, hoe lustig gaat zoo glijden,
 
Alleen de boot thans die vol hoop doorklieft de baar!

II. Bij de benoeming van den vrederechter P.A.

 
Men zegt: ‘in Vlaanderen gaat het immer slecht om slechter!’
 
't Kan zijn, maar ik geloof het tegendeel gewis;
 
Aan u thans zij de taak, als nieuwe vrederechter,
 
De rust te brengen waar die soms niet is.
 
Die taak kan moeilijk zijn en zwaar, ik weet het; echter
 
U schiet daarvoor noch moed noch wil te kort;
 
Proficiat dus, vriend, en blijf als vrederechter
 
Steeds met den gloed van Recht en Plicht omgord!
 
 
 
Victorien Vande Weghe.

Charleroi, 1883.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Gustaaf Rens

  • Maria Doolaeghe

  • Alfried la Gravière

  • Victorien vande Weghe


datums

  • mei 1883

  • 1883

  • 8 mei 1883

  • 1883

  • maart 1883

  • 1883