De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 13
(1883)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 497]
| |
Poëzie.I.
| |
[pagina 498]
| |
ô, Lente! eenieder vindt u rijk en schoone,
eenieder roemt uw pracht en heerlikheid;
maar ik... 'k veracht uw rijke liefdekrone:
voor mij geen luister meer noch lieflikheid!...
Want driemaal, Lente, zijt gij heengevlogen,
sinds mij een mannenhart zijn' liefde schonk,
sinds mijn Adolf zich spiegelde in mijne oogen,
sinds op mijn wang zijn minnekus weêrklonk!...
Adolf is heen... wie zal mij 't hart nu heelen?
Hij 's dood; een jaar reeds rust hij in zijn graf:
op 't kerkhof dààr, in 't lommer der abeelen...
ô God!... gij waart toch wreed voor mij... van waar die straf?
Adolf is dood... waarom moet ik nog leven:
ik wou bij hem zijn, in den hemel dààr,
en zingen dan, 'lijk vroeger in de dreven
als 't lente was; - nu is het reeds drie jaar!...’
................
Nu zweeg het meisje, en zie: uit 's hemels zalen
een engel daald', - heur bede was aanhoord,
en zóó verliet de maagd het pad der kwalen
om God te loven, in een beter oord!...
Alfried la Gravière Jz.
Meenen, 1882. | |
III.
| |
[pagina 499]
| |
Alleenzang.
Er werd een kind geboren,
Een lief en dierbaar kind;
Men deed het liedje hooren,
Verheugd en blij gezind.
En bij de wieg, de moeder zong
Een lied, geteeld in 't harte;
Terwijl het wiegje schomlend gong,
Vergat zij leed en smarte.
Er werd getrouwd, gefeest, gedanst;
De liefde blonk met reinen gloed,
Eenieder had het hoofd omkranst
Met vreugdebloemen frisch en zoet;
En uit den parelenden wijn
Steeg warm en hupsch een liedekijn.
Koor.
Ja, al wat braaf is zingt zijn lied,
De boozen slechts, die zingen niet.
Alleenzang.
En wen een man, een vriend als Gij,
Het vierde van een eeuw met moed
En wijs beleid, ons Maatschappij
Bestuurt, dan vloeit het lied met gloed
En kracht den Vlaamschen boezem uit;
Dan zingen wij en juichen luid:
‘Geleider trouw en vroed, gegroet!’
O! steun nog lang door raad en daad,
Ons aller moed, ons zwakke kracht;
In menig brein ligt kunstnaarszaad,
Dat slechts den oogsttijd wacht.
Koor.
Dan zingen wij
Verheugd en blij
- Het reine hart verheven, -
Dan trekken wij
Steeds recht en vrij
Door 't lijdend, strijdend leven;
Dan zal ons dierbre Maatschappij
- Door vrede en kunst vereend -
Wen gij haar zon en dauw verleent,
Als eene kostbre plant,
Steeds weeldrig groeien
En bloeien,
Op 't kunstgebied van 't schoone Vlaanderland!
Jacob Stinissen.
Kortrijk, Augusti 1883. | |
[pagina 500]
| |
Onze dichters vertaald.Engelsche vertaling van ‘De wereld in,’ kinder-oratorio.
(Zie De Vlaamsche Kunstbode 1878, blz. 345). | |
Forth in the world!School cantata.
| |
[pagina 501]
| |
Youths.
And fruits, rich fruits of colors bright
In father's vineyards greet our sight;
We cull them all with loud delight.
Children.
Seeds.
Girls.
Plants.
Maidens.
Flowers.
Youths.
And fruits are there.
All.
These nature extracts from the earth and from air.
And our school extracts them from heart and from mind,
Therefore to praise it we're ever inclined.
Children.
As seeds were we, now plants ye see.
Girls.
We plants are gay with flowers to-day.
Maidens and Youths.
And therefore our fatherland justly can claim
Fruits of prosperity, freedom and fame.
Youths.
With valiant arm and judgment clear.
Maidens.
With earnest heart and words of cheer.
All.
As to the Paradise promised of yore,
Forth in the world and press on to the fore!
Youthse
(alone).
The fields we'll sow, the pastures mow,
We'll plough the sea as eagles free;
The wheels shall spin round and the hammer rebound,
Hearts beat with delight and the spirit be bright,
Prosperity, happiness all men shall see
Filling our country with glee.
| |
[pagina 502]
| |
Children. Girls. Maidens.
As wives, as brides or sisters true,
At home we'll strive our part to do;
With joy and peace,
With life's full bliss
Your hearts o'erflow.
Youths.
With joy and peace
With life's full bliss
Our hearts o'erflow?
But should the fierce foe on our country lay hand
As oaks of the forest we'll stand,
As heroes rush forth to the fight.
Our lives we've in charge for our country at large,
Since men are the bucklers defending the right!
Children. Girls. Maidens.
With the wounded shall women be found.
Youths.
A hurricane dashes one tree to the ground,
But a forest will scorn the wild blast,
When as fire and dense fumes it alarms.
To each other we'll cling till the tempest is past
As men, we'll rush forth with our arms.
Children. Girls. Maidens.
With the wounded shall women be found.
All.
No! No! No!
Brotherly love alone,
No discord's jarring tone.
As healthy plants our youths must stand,
As lovely flowers adorn our land,
As twining, clinging garlands be.
All humanity one tree
Where fruit of brain or hand we'd see
Shed equal blessings far and wide
Broadcast on every side!
W.L.M.
|
|