Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 14 (1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 14
Afbeelding van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 14Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.56 MB)

ebook (3.30 MB)

XML (1.21 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 14

(1884)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 213]
[p. 213]

Poëzie.

I.
Huldekrans neêrgelegd op het graf van Mevrouw van Ackere, geb. Maria Doolaeghe, te Diksmuide, op 12 April 1884.
(In naam der Lettervrienden van Vlaanderen).

Ja, kronen worden op haar graf geleid
Uit trouwe liefde en dankbaarheid!
P.P.D.
I.
 
Reeds trilde op Vlaandrens Dichterssnaren
 
Het vroolik juichend lentelied,
 
En thans de droevigste der maren
 
Vol wee van Zuid tot Noorden vliedt!...
 
Zij is niet meer!... Onz' Zangvorstinne!
 
En 't treurig domm'lend klokkenlied
 
Valt weenend van de torentinne,
 
En galmt door 't Dietsche grondgebied!...
 
 
 
Het was dus tijd, dat, vòòr vier maanden,
 
Het Vlaamsche Volk Haar hulde bracht,
 
Terwijl heure oogen zich betraanden
 
Bij 't zien van Vlaandrens strijdersmacht!...
 
O! welke een vreugd, haar zoons te ontmoeten,
 
Na gansch een leven strijd en zang!...
 
Haar zoons, die saâm Haar kwamen groeten
 
Bij jubelfeest en snarenklank!...
 
 
[pagina 214]
[p. 214]
 
Wat feest voor Haar - de groote Vrouwe!...
 
Wier gansche, lange levensstrijd
 
Aan 't volk der Dietsche gouwen,
 
In reinen kunstdienst werd gewijd!...
 
Die dag zij nooit door ons vergeten...
 
De heilige eed, dan afgeleid,
 
Zij door het nageslacht geweten
 
En dwars door 't eeuwgegolf herzeid!..
 
 
 
En ach! nu komen wij hier weder
 
Tot haar, die 't goede voorbeeld gaf,
 
En zaaien onze tranen neder
 
In 't gras, rond 't hunkrend, kille graf!...
 
Dit 't zij 't bewijs hoe wij haar minnen,
 
Omdat zij Vlaandren heeft vereerd...
 
Omdat Zij ons het zegewinnen
 
Door eigen grootheid heeft geleerd!...
II.
 
Wat was Zij goed!... de reine Brave!...
 
Door 't gansche leven, - tot den grave
 
Werd 't oog betraand van edelmoed,
 
Als 't weenend kind of de arme vrouwe
 
Haar de aalmoes vroeg of kloeg van rouwe;
 
Zij schonk hun raad en hulp en moed.
 
Wat was zij goed, ja hartlik goed!...
 
 
 
Wat was Zij wijs!... de brave Goede!...
 
Als lettervrienden, droef te moede,
 
Heur hulp inriepen op hun baan,
 
Wist Zij een helder licht te spreiden,
 
Ze moedvol, hopend op te leiden,
 
Met raad en daad hen bij staan,
 
De hand hun reikend op hun baan!...
 
 
 
Wat was Zij sterk! de goede Wijze!...
 
Als rampen, die het hart doen ijzen,
 
Haar drukten in den diepsten rouw,
 
Boog Zij helaas! het hoofd wel neder;
 
Maar dan verhief zij 't moedig weder,
 
Zooals de ware sterke vrouw,
 
Die 't leed van 't noodlot tarten wou!...
 
 
[pagina 215]
[p. 215]
 
Wat was Zij groot! de wijze Sterke!...
 
't Genie straalt schittrend uit haar werken!...
 
't Genie, welk hooger sfeer Haar bood,
 
Deed Haar dien kreet door Vlaandren slaken,
 
Die ons geslacht moest doen ontwaken
 
En stijgen uit den bangen nood!...
 
Wat was Zij goed - wat was Zij groot!..
III.
 
En nu, helaas! slaat 't uur van 't smartlik scheiden!...
 
Vaarwel! dus, reine, goede, groote Zangster!...
 
Stijg bij Van Duyse, Ledeganck, Conscience
 
En Blieck in de Eerewacht van 't hopend Vlaanderen!...
 
 
 
De Lente spreidt op aarde groen en bloemen
 
Als om uw eeuwgen rustdag op te luisteren!...
 
Het vogellied klinkt uit het trillend loover,
 
Als om de reinheid van uw zang te hulden!...
 
 
 
Uw vrienden, Vlaandrens zonen, leggen kronen
 
Van mirt en immortellen op uw grafsteê;
 
En 't volk ze zegent met zijn warme tranen,
 
Waaruit eens geurge bloemen zullen opstaan!...
 
 
 
Het eergeschut des Lands galmt door de stede,Ga naar voetnoot(1)
 
Omdat Ge een luister voor uw volk geweest zijt!...
 
Uw geest stijge in den lieldevloed der Godheid,
 
Omdat Gij 't goede, als ideaal bemind hebt!...
 
Vaarwel!...
 
 
 
P.P. DENYS.
[pagina 216]
[p. 216]

II.
Tranen, op het graf der dichteres, Mev. van Ackere geb. Maria Doolaeghe.

 
Zij is opgestaan als het nog nacht was.
 
Hare lenden heeft zij omgord met kracht
 
en haren arm gestaafd met sterkte.
 
Haren mond heeft zij ontsloten om
 
wijsheid te spreken.
 
Bijbel. Prov. Cap. XXXI.
 
Ze is heen!
 
De waarde, zielsgeliefde vrouw,
 
Die vroeg en laat, in vreugd en rouw,
 
Haar plichten volgde, moedig, trouw
 
met vaste schreên.
 
 
 
Ze is heen!
 
De moeder teêr, de priesterin;
 
Voor gade en kroost een bron van min;
 
Een helle zon, die 't lief gezin
 
Zoo mild bescheen.
 
 
 
Ze is heen!
 
De kloeke kerelin, die streed
 
Voor taal en recht; wier forsche kreet
 
De koudste harten gloeien deed
 
Voor 't grootsch voorheen.
 
 
 
Ze is heen!...
 
Verstomd is thans die mond, die dorst
 
De vrijheid preêken;... koud die borst,
 
Die steeds naar waarheid heeft gedorst
 
Voor groot en kleen.
 
 
 
Ze is heen!
 
O zij, die zong in Vlaandrens taal;
 
Wier stemme galmde als brons en staal;
 
Of streelend ruischte, wars van praal
 
En grilligheên.
 
 
[pagina 217]
[p. 217]
 
Ze is heen!
 
De grijze zangster, Vlaandrens roem;
 
O, dat ons volk haar zeegnend noem'
 
En koestere op heur graf een' bloem,
 
In stil geween!
 
 
 
Jacob STINISSEN.

Kortrijk, 12 April 1884.

III.
Een lied aan haar door Hipp. de Quéker
(getoonzet door Hendrik Moerman).Ga naar voetnoot(1)

 
Gij zijt zoo schoon, zoo zacht! De jonge morgen
 
bracht nooit den dauw zoovele kleuren aan
 
als liefdevonken in uw hart verborgen;
 
benêen den ouden blauwen Oceaan
 
en hebben nooit de ronde, blonde golven
 
zoo dure schatten onder 't zand bedolven,
 
als zoete woorden van uw lippen gaan!
 
 
 
Gij zijt zoo rein, en ik... De koude wereld
 
liet op mijn voorhoofd hare sporen staan.
 
Gij zijt zoo blij... De straal, uw oog ontpereld,
 
is rijk met heilgen levenslust belaên.
 
Gij volgt verrukt den tocht der dartle wolken,
 
en ik... staar neder in de diepe kolken
 
den sombren strijd van stof en eeuwen aan!
 
 
 
Gij zijt nabij en ach! van mij zoo verre,
 
dat nooit mijn lied uw oor bereiken mag.
 
Ik ben de bloem en gij de blanke sterre,
 
die eeuwig straalt, maar nooit de bloeme zag;
 
ik ben het riet en gij de sneeuwen zwane,
 
gij 't ideaal en ik de weemoedstrane,
 
die 't englenoog verloor, den scheppingsdag!
[pagina 218]
[p. 218]

IV.
Het minnelied des dichters.

 
't Windje suist in de eikenkronen,
 
't Blaadje ritselt heimelijk zacht,
 
Diep verscholen in de struiken
 
Tiert 't viooltje in volle pracht.
 
 
 
Klaatrend vliet het zilvren beekjen
 
Over kruid en zand en kei,
 
Dartlend speelt de bonte vlinder
 
Met den schat der blonde Mei.
 
 
 
Zilvren klanken stijgen trillend,
 
Zoet als hymnen, door het bosch,
 
Waar de dichter met de maged
 
Neerzit op 't fluweelen mos.
 
 
 
Daar, betooverd door 't natuurspel,
 
Spreekt zijn mond van zoete min,
 
Wat hij slechts in gulden droomen
 
Fluisterde aan de hartsvriendin:
 
 
 
‘Liefste, zacht als 't lentewindje
 
Is uw gouden lokkenvloed,
 
Als 't aanminnelijk viooltjen
 
Zijn uw oogjes blauw en zoet.
 
 
 
Als de kristallijnen bronne
 
Is uw ziele rein en blank,
 
Hemelsch klinkt uw englenstemme
 
Als der nachtegalen zang.
 
 
 
Lieflijk op uw frissche wangen
 
Drijft de schoonste rozenkleur,
 
En uw aanschijn schenkt iets heelends,
 
Als der bloemen balsemgeur!...
 
 
 
Liefste, hoor hoe 't zacht zephierken
 
Suizend 't jonge blaadje koost
 
Zie, de vlinder zoent het roosjen
 
Dat van min en wellust bloost.
 
 
[pagina 219]
[p. 219]
 
't Beekje streelde geur'ge kruiden;
 
Uit de groene looverzaal
 
Stijgen zoete liefdezangen -
 
't Lied is slechts der liefde taal!...
 
 
 
Heel natuur is ééne liefde,
 
Alles tot de min bekoort,
 
Die weldadig als de zongloed
 
't Schoone pad der jeugd begloort.
 
 
 
Dat ze in 's levens zoete lente
 
Ons dan 't harte warm doe slaan...
 
Aan de roepstem der nature
 
Mag de stervling niet weerstaan.’
 
 
 
Theodule Van Hauwermeiren.

Gent, April 1884.

V.
In Transvaal.
(Getoonzet door Peter Benoit).

I.
 
Daar is een zucht, die gloeit in ieder harte;
 
Daar is een kreet, die dreunt door ieder land:
 
't Waait uit de vlag, die wappert in de verte;
 
t Vliegt met het schip, dat stevent van het strand...
 
‘Vrij zijn! Vrij zijn!’
 
Dreune 't ook uit onzen mond,
 
Daar op Afrikaanschen grond,
 
Daar geen volk op 't wereldrond
 
Vrijer is dan wij zijn!
II.
 
Wie kent ze niet, de Huguenots en Geuzen?
 
Ze zeilden uit, op wilde volken af.
 
Elk werelddeel bracht schatting aan die reuzen..
 
Wij zijn hun zoons, en zwaaien hier den staf,
 
‘Vrij zijn! Vrij zijn!’
 
Enz.
[pagina 220]
[p. 220]
III.
 
De vijand kwam... Ons wilde hij tot slaven...
 
Te paard! Te paard! met buksen en met lood.
 
Waar bleef hij, waar? - Men vrage 't aan de raven:
 
Langs elken weg zijn nog de rotsen rood.
 
‘Vrij zijn! Vrij zijn!’
 
Enz.
IV.
 
Jong is de Staat; maar eikels worden boomen.
 
's Lands moed, 's lands eer, o God, verlaat ons nooit.
 
Laat op Transvaal uw zegen nederstroomen;
 
Weze Afrika met steden eens bestrooid.
 
‘Vrij zijn! Vrij zijn!’
 
Dreune 't ook uit onzen mond,
 
Daar op Afrikaanschen grond,
 
Daar geen volk op 't wereldrond
 
Vrijer is dan wij zijn!
 
 
 
Julius DE GEYTER.

Antwerpen, 26 Februari 1884.

VI.
Aan mijne moeder.
Op heuren verjaardag.

 
Ik zal geen krans u vlechten,
 
uit bloemen versch geplukt,
 
uit bloemen, die verslensen,
 
hun' stengel pas ontrukt...
 
 
 
ô, Neen! mijn lieve Moeder.
 
ik weet een andre bloem,
 
die nimmer zal verslensen,
 
wier eeuwgen bloei ik roem...
 
 
 
Men heet die bloem de liefde,
 
des levens koningin,
 
en deze bloem, mijn moeder,
 
bied ik u blij van zin!
 
 
 
Alfried la Gravière, Jz.

Brugge, 18 Maart 1880.

voetnoot(1)
Als Ridder der Leopoldsorde.

voetnoot(1)
De muziek van dit lied, met klavierbegeleiding, te bekomen bij den toonzetter, Elverdingestraat, te Ieperen. Prijs, fr. 1.50.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • P.P. de Nijs

  • P.J. Stinissen

  • Karel Victor Hippoliet de Queker

  • Theodule van Hauwermeiren

  • Julius de Geyter

  • Alfried la Gravière

  • over Maria Doolaeghe


datums

  • 12 april 1884

  • april 1884

  • 26 februari 1884

  • 18 maart 1880