Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 14
Toon afbeeldingen van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 14zoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2,56 MB)

ebook (3,30 MB)

XML (1,21 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 14

(1884)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 400]
[p. 400]

Poëzie.

I.
Verbroedering.

De Republiek der letteren heeft niets te doen met omwentelingen of scheidingen.
J.-F. Willems.
I.
 
Hier vloeien Maas en Schelde,
 
Ginds stroomen Lek en Waal;
 
En waar zij ruischen, bruisen,
 
Daar klinkt een zelfde taal;
 
Daar eert men de eigen zeden,
 
Den eigen levenstrant;
 
Daar wonen broedervolken:
 
Daar is ons Nederland!
II.
 
Wij hoorden Holland zingen: Neen,
 
Aan Vlaandren niet alleen -
 
Aan heel den Dietschen stam behoort
 
Van Maerlant's werkGa naar voetnoot(1) Conscience's woord:
 
Want Neêrlands roem is éen!
 
 
 
En langs de Leie steeg het lied:
 
Aanveerd mijn hand, o Noorderling;
 
En zoo gij mij ook de uwe biedt,
 
In stam- en taalondeelbaarheid,
 
Dan zij u driemaal dank gezeid.Ga naar voetnoot(2)
[pagina 401]
[p. 401]
III.
 
Die woorden vielen uit den mond
 
Van menig denker, menig bard;
 
Het Dietsche volk vernam ze graag,
 
Bewaarde ze in zijn hert.
 
 
 
Zij vielen in het hert des volks,
 
Als vruchtbaar zaad in de akkervoor;
 
En toen Oranjes hand de hand
 
Van Coburg drukte, galmde een koor,
 
Een krachtig, God behaaglijk lied,
 
De velden van heel Neerland door:
IV.
 
o Broeders uit het Noorden,
 
aan u ons warm gemoed!
 
O Broeders uit het Zuiden,
 
weest hertelijk gegroet!
 
 
 
Vòòr jaren scheidde een storm
 
ons huisgezin vaneen;
 
Die ‘veeten zijn vergeten,’
 
de tijd van wrok is heen!
 
 
 
En leven we ook gescheiden,
 
wij streven, eens van zin,
 
In vriendschap trouw verbonden,
 
de schoone toekomst in.
 
 
 
De Hemel spare ónze erve,
 
beware ùw vaderland;
 
Door eendracht sterk en machtig,
 
hoû Neerland eeuwig stand!
 
 
 
Houdt stand, volschoone gouwen,
 
en wankelt nooit of nooit,
 
Al wordt in andere oorden
 
ook de oproervaan ontplooid!
 
 
[pagina 402]
[p. 402]
 
Betreedt het pad der kunsten,
 
zoo eervol als gij moogt;
 
Voor Neerland zijn de lauwers,
 
waarop elk onzer boogt!
 
 
 
De nijverheid, de handel
 
verhooge uw vreugd en heil;
 
Daarvoor heeft elk zijn krachten
 
van geest en handen veil!
 
 
 
De Hemel spare ónze erve,
 
beware úw vaderland;
 
Door eendracht sterk en machtig,
 
hoû Neerland eeuwig stand!
 
 
 
Theodoor SEVENS.

Kortrijk, 1884.

II.
Een blik op rozebeke.

 
De dag komt schittrend op in 't oost.
 
En schijnt elk van geluk te spreken:
 
Eilaas, hij licht ook 't rouwfloers thans
 
Van 't aklig slagveld Rozebeke!
 
Vertoont die eens zoo weelge streke,
 
Als 't graf van Vlaanderen in zijn glans.
 
 
 
En ginder feest der Franschen vorst,
 
Met priesters, hopliên en vazalen;
 
De zege klinkt uit aller mond,
 
Zij stelden, door hun trots aan 't dwalen,
 
Hun vlag op 't Vlaamsch gebied te pralen,
 
Alsof geen Vlaandren meer bestond.
 
 
 
En ziet, die krijgers jubelen mêe.
 
Alsof zij, ach! ook zegepralen,
 
Nieteen begrijpt de vrijheidszon,
 
Die gistren schitterde op deez' dalen,
 
Gereed de wereld te overstralen,
 
't Verdrukte menschdom redden kon!
 
 
[pagina 403]
[p. 403]
 
Al tergt de dwingland dit gewest,
 
De vrijheidsgeest blijft hooger prijken;
 
De Vlaamsche maagd, die spruit der min,
 
Stort heimlijk hare liefdeblijken,
 
Haar vree, heur bloemkorf op die lijken,
 
En hoedt haar lijdend huisgezin.
 
 
 
Daar komt der Franken vorst te paard
 
In krijgsmansdos als daags te voren,
 
Hij roemt zijn knap gevolg, dat op
 
Zijn beurt, des konings lof doet hooren,
 
Zij geven 't steigrend ros de sporen,
 
En rijden juichend 't slagveld op!
 
 
 
Die troep blikt rond en pocht en schertst,
 
Doch spreekt geen woord van liefde of achting
 
Voor 't menschlijk recht, voor 't brave volk,
 
Dat sneuvelde onder 't zwaard der slachting.
 
Zijn leus, zijn wil is wetverkrachting,
 
Is de onderdrukking van het volk.
 
 
 
O vrijheid! uw verheven geest
 
Doortintelt ieder levend wezen,
 
Uit uwe schrandre ontwikkling sproot
 
Dat Godlijk beeld zoo hoog geprezen;
 
En wee den mensch, die zonder vreezen
 
Het licht bezwalkt, Dat hem vergoodt!
 
 
 
‘Houdt stil! daar zit een strijder, ziet,
 
De kracht schijnt hem bijna ontweken.’
 
Dus spreekt de vorst tot zijn trawant,
 
‘Komt, 't is een Vlaming, 'k wil hem spreken
 
Van Artevelde en van zijn streken,
 
Van 't Fransche volk, en van zijn land.’
 
 
 
De koning spreekt den lijder toe,
 
Betoogt hem liefde en mededoogen,
 
En de uitgeputte Vlaming richt
 
Zijn flauwen blik nog fier ten hoogen.
 
Doch uit geen woord. De vorst, bewogen,
 
Vraagt hem waar Flips, zijn ruwaard, ligt.
 
 
[pagina 404]
[p. 404]
 
Die naam hergeeft den Vlaming kracht,
 
En moed aan zijn verpletterd harte.
 
Hij recht zich op, zoekt, vindt zijn Heer,
 
Beschouwt hem met het oog vol smarte,
 
Vervloekt den dwingland, die hem tartte,
 
En stort op 't lijk zijns Ruwaards neer.
 
 
 
Verbluft bezien ze elkaar, hun oog
 
Schiet blikken van bewondring neder
 
Op Flips en op zijn onderdaan.
 
Die Flips, dus spreekt de koning weder,
 
Weleer de schrik van ons gelederen,
 
Doet eerbied in mijn hart ontstaan!
 
 
 
He, Vlaming! spreekt de Koning voort,
 
Mijn wil en wet zal Vlaandren leiden,
 
Ik voer den adlaar in mijn schild,
 
Die zijne macht nog uit zal breiden,
 
Gij moogt mijn liefde en gunst verbeiden,
 
Indien ge Franschman worden wilt.
 
 
 
En stervend zucht de Vlaming thans:
 
Wij moesten macht noch roem verwerven,
 
Ons leus is vrijheid, zelfbeheer,...
 
Ik, zal mijn land noch Ruwaard derven;
 
'k Ben Vlaming en 'k wil Vlaming sterven!...
 
De lijder zinkt en is niet meer.
 
 
 
Ziedaar wat dwang en trots vermag,
 
Ziet, in de half gesloten oogen
 
Der strijders blinkt een heldre traan,
 
De laatste uit beider hart getogen.
 
Fluks sieren zij des hemels bogen,
 
En glinstren Vlaandren glansrijk aan!
 
 
 
CONSTANT CORNELIS.

Gent.

[pagina 405]
[p. 405]

III.
Starreliedje.
Aan Rachel.

 
Zoo hupsch en rein
 
is de heldere glans
 
der starre klein
 
aan den hemeltrans;
 
 
 
Ze lacht en lonkt
 
zoo lieflik zoet,
 
en pinkt en pronkt
 
met hellen gloed;
 
 
 
Toch mijmer ik
 
bij starrenpracht,
 
dat Rachel's blik
 
mij zoeter lacht...
 
 
 
Heur lokkenblond
 
mij schooner blinkt,
 
dan 't zilvren rond
 
der star, die pinkt...
 
 
 
ô, Liefste mijn,
 
bij starrenglans,
 
het herte dijn,
 
ik wou het gansch!...
 
 
 
Alfried la Gravière, Jz.
 
getoonzet door Jhr. Albert de Sutter.

Meenen, 1884.

IV.
Nu wou ik...
(Nog een rijmken voor U, Rachel!)

I.
 
Nu wou ik een liedeken zingen,
 
- een liedeken vroolik en rein, -
[pagina 406]
[p. 406]
 
dat heller en zoeter zou klingen,
 
dan dàt van het vogelken klein...
 
- Ik zong het een' maged ter eere,
 
een meideken goddelik schoon,
 
een' frissche ende jeugdige deerne,
 
met kriekende, bollige koon!
 
 
 
ô, Kindeken goed,
 
mijn lieveken zoet!...
II.
 
En 'k liet dan mijn liedeken schallen,
 
als nooit er een zanger het deed;
 
Het zou heur, voorwaar! wel bevallen,
 
want verre ras joeg het heur leed...
 
Het zou heur tot minnen bekoren,
 
het vroolike liedeken mijn!
 
't zou 't hert haar van liefde doen gloren,
 
't zou spreken van lustig te zijn!
 
ô, Kindeken goed,
 
mijn lieveken zoet!...
 
 
 
Alfried la Gravière, Jz.

Meenen, 1884.

V.
Bij het brugje.

 
Kabbelend klotst het groene water
 
Onder 't brugjen aan zijn voet;
 
Stil en heimlik is 't geklater,
 
Dat het murmelend hooren doet;
 
Suizlend zweeft het zacht zefierken
 
Door het loover in 't geboomt,
 
En streelt lichtjes 't glad rivierken,
 
Bij het brugje, waar hij droomt.
 
 
 
Aan den overkant van 't water,
 
Half verscholen in klimop,
 
Rijst een needrig huisje: 't staat er
 
Met zijn blanken strooien top
 
Naar het frissche groen te glimmen
 
Van het loover in 't geboomt,
 
Waar der vooglen tonen klimmen,
 
Bij het brugje, waar hij droomt
 
 
[pagina 407]
[p. 407]
 
In dit huisje woont een blonde,
 
Ho, betoovrend schoone maagd!
 
Zachtjes sluimert ze op haar sponde,
 
Tot de heldre morgen daagt. -
 
Naar de kleine vensterruiten,
 
Met klimop zoo slank bezoomd,
 
Richt zich 't oog van hem, die buiten
 
Aan het klotsend beekje droomt.
 
 
 
Komt hij haar zijn min vertolken
 
In het rozig morgenduur?......
 
Daar breekt eindlik uit de wolken
 
Van saffier en van lazuur,
 
't Zonneken, met goud omgeven;
 
En de milde stralenkrans
 
Brengt de schepping weer in leven,
 
Weer in vreugde, in gloed en glans.
 
 
 
Kijk, het helder zonneschijntje
 
Zet ook 't huisje ginds in gloor,
 
En langs 's vensters blank gordijntje
 
Dringt een vroolijk straaltje door.
 
't Raam schuift op, en door het loover
 
Van klimop, begroet al vlug
 
Eene blonde maagd, daarover
 
Haren ‘lieverd’ bij de brug.
 
 
 
Schielijk kruisen zich hun blikken,
 
Groetend wuift zij met de hand,
 
Gul en goedig lachend, knikken
 
Zij, hun min ten onderpand. -
 
Doch ..welhaast moet 't venster sluiten!
 
Nog een groet en dan - terug!
 
En daar staat de knaap weer buiten
 
Zoet te droomen bij de brug.
 
 
 
Kabbelend klotst het groene water.
 
Onder 't brugjen aan zijn voet.
 
Stil en heimlik is 't geklater,
 
Dat het murmelend hooren doet,
 
Wen het langs zijn groene zoomen
 
Zingt van 't engelachtig kind,
 
Dat den jongeling zoo doet droomen,
 
Dat zoo vurig hem bemint!
 
 
 
POL ANRI.

Gent, 1884.

[pagina 408]
[p. 408]

VI.
Een standbeeld!
Den Heer G. De Breyne-Dubois, Voorzitter van Mevrouw Van Ackeres' huldefeest, - daags na de plechtigheid.

 
Zeer veel hebt gij nu reeds gedaan
 
Voor haar, de glorie uwer stede;
 
Het Vlaamsche volk - zoo licht voldaan! -
 
Behoudt nochtans U eene bede!..
 
 
 
Mevrouw van Ackers blanke poëzij
 
Hebt Gij door vreemden zelfs doen smaken, -
 
Heur edel streven, rein en vrij.
 
Heur levenswandel doen doorblaken!Ga naar voetnoot(1)
 
 
 
Gij hebt gewrocht bij 's Landes vorst
 
Om Heur verdiensten te doen loonen!
 
En 't ridderkruis versiert heur borst,
 
Om zielegrootheid te bekronen!
 
 
 
Een praalsteenGa naar voetnoot(2) wijst de woon ons aan,
 
Waar 't levenslicht Heur werd geschonken;
 
En heure woonstraat mag voortaan
 
Met heuren naam voor eeuwig pronken!...
 
 
 
Als tachtig maal zij was verjaard,
 
Hebt Gij heur strijden doen herdenken, -
 
Heur Vlaamsche vrienden saâmgepaard
 
Om Vlaandrens hulde Heur te schenken!
 
 
 
Nochtans, het Vlaamsche volk wil meer:
 
‘Nog dient Ge Uw' stede te bezielen,
 
Opdat men eens, Mevrouw ter eer,
 
Er rond heur standbeeld moge knielen!Ga naar voetnoot(3).
 
 
 
P.P. DENYS.

Komen, 17 December 1883.

[pagina 409]
[p. 409]

VII.
De eerste broek.
(Aan mijn zoontje Peter-Pauwel-Emiel).

 
Mijn Pauwel wordt nu groot en kloek,
 
En thans staat hij in de eerste broek!...
 
Dat is nu iets met onzen jongen!...
 
Hij voelt zich nu een knaap, - een man!..
 
Nu gaat hij stijf, - zoo stijf hij kan,
 
Dan loopt hij rond in wilde sprongen,
 
En toont aan elk zijn manlik kleed,
 
Herhalend dat hij jongman heet!
 
 
 
En wie is preutscher zoudt ge meenen,
 
Ja, preutscher dan de preutsche kleene?
 
't Zijn groote kinderen, ja voorwaar,
 
't Zijn de ouders, die op 't schouwspel staren,
 
En wier nu in den kleine daar,
 
De zon van hun bestaan ontwaren!
 
 
 
Hij lache vrij, die zulk genot,
 
Als nietig kinderspel bespot!
 
Eene eerste broek, - métamorphose!...
 
Doet vader juichen, moeder blozen,
 
En 't kind zich wanen groot en kloek!
 
Vivat! Vivat! dus de eerste broek!...
 
 
 
Nu Peter-Pauwel, beste jongen,
 
Ik heb uwe eerste broek bezongen!
 
Zij staat u goed, dus draag ze goed,
 
En wordt een man vol kracht en moed.
 
Ik zeg het u: eens komen dagen,
 
Waar 't goed zal zijn een' broek te dragen!
 
Herinner U dan de eerste broek,
 
En wees dan Man en houd u kloek!
 
 
 
P.P. DENYS.

Komen.

[pagina 410]
[p. 410]

VIII.
Heimwee.

 
k Was naar den groenen waterboord
 
Al mijmrend heengegaan,
 
En door een wonder als bekoord
 
Bleef ik ontroerd daar staan.
 
 
 
'k Zag iets dat mij van zilver scheen
 
Weêrschittren in het nat,
 
Waar 't goud stil wemelde ondereen
 
En 't vuur als gloeide in 't bad.
 
 
 
En mijne blikken sloeg ik thans,
 
Vóor mij, naar 't westen heen;
 
En 't zilver smolt aan 's hemels trans
 
Met 't goud en 't vuur ineen.
 
 
 
o Vischjes, die door 't water boort,
 
Ontvange uw vocht mijn traan!
 
En gij, o zonne die daar gloort,
 
Neem gij mijn zuchten aan!
 
 
 
Gustaaf RENS.

Antwerpen, 1884.

voetnoot(1)
M. De Vries.
voetnoot(2)
Guido Gezelle.

voetnoot(1)
Door zijn werk: Etude biographique de Me Van Ackere, Gand, Snoeck-Ducaju, 1867.
voetnoot(2)
Door 't stadsbestuur van Diksmuide daar geplaatst bij hare benoeming tot Ridder der Leopoldsorde.
voetnoot(3)
In zijn schoone lijkrede op haar graf, beloofde hij dit denkbeeld te verwezenlijken.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Theodoor Sevens

  • Alfried la Gravière

  • Pol Anri

  • P.P. de Nijs

  • Gustaaf Rens

  • Constant Cornelis


datums

  • 17 december 1883