Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 14 (1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 14
Afbeelding van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 14Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.56 MB)

ebook (3.30 MB)

XML (1.21 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 14

(1884)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 496]
[p. 496]

Poëzie.

I.
Zonneschijn.

 
Goddank! daar is de zonne weêr!
 
Reeds breekt de grauwe nevel op,
 
Vergeet slechts hier en daar een drop....
 
Daar vloeit de gulden lichtstroom neêr
 
In wijden beemd en bocht'ge steeg.
 
En alles lacht, of 't blijde waar,
 
Wijl 't aan dien gloed, zoo warm en klaar,
 
Eens feesten mag ter deeg!
 
 
 
Goddank! daar is de zonne weêr!
 
Nu houdt geen sneeuw of ijs het uit,
 
Geen kille dam, die 't straaltje stuit',
 
Zijn zacht, doordringend streelen weer'!
 
't Smelt alles neêr in hellen stroom,
 
En danst al klatrend voort en voort,
 
En vangt elk straaltje, dat daar gloort,
 
En viert zijn speelsche vreugd den toom.
 
 
 
Goddank! daar wordt mij 't harte licht,
 
Want, waar zich 't weldoend zonvuur spreidt,
 
Daar vlieden twijfel, liefdloosheid
 
En argwaan. Sombre droefheid zwicht.
 
Vlug naakt vertrouwen, broedermin,
 
Met hoop en moed en stil geneugt,
 
En allen juichen, in hun vreugd:
 
‘Kom! liefde, neem uw rijk weêr in!
 
 
 
Hilda RAM.

December '83.

[pagina 497]
[p. 497]

II.
Mirza-Schaffy'sGa naar voetnoot(1) liederen ten lof des wijns en der aardsche gelukzaligheid.
Uit het Hoogduitsch in het Nederlandsch overgebracht door Teirlinck-Stijns.

Bekerrand en lippen
Zijn koralenklippen,
Waar ook reeds gestrande
Schippers gaarne stranden.
Rückert.
1.
 
Uit de vuurge bron met wijne,
 
Uit des bekers toovergronde,
 
Borrelt gift en zoete laving,
 
Borrelt 't schoone en het gemeine:
 
Naar de waard des drinkers monde,
 
Naar zijne eigene begaving.
 
 
 
In gemeinheid diep verzonken,
 
Ligt de nar, door roes bemeesterd;
 
Als hij drinkt, wordt hij bedronken;
 
Drinken wij, we zijn begeesterd,
 
Sproeien hooge geestesvonken,
 
Spreken als met englentongen,
 
En van gloed zijn wij doordrongen,
 
En van schoonheid zijn we dronken!
 
 
 
Dan, de wijn gelijkt den regen,
 
Die in slijk zich zelven slijk maakt,
 
Doch op goeden akker zegen
 
Brengt en ieder vroo en rijk maakt.
[pagina 498]
[p. 498]
2.
 
Mijn leeraar is Hafis, ik bid op kroegenbanken,
 
Ik lieve goede menschen en sterkende echte dranken;
 
Dus lijden mij zeer wel en immer prijzen
 
Mij drinkers en ze noemen mij den wijze.
 
Kom ik - daar komt de wijze, wagen zij;
 
Ga ik - reeds gaat de wijze, klagen zij;
 
Faal ik - waar steekt de wijze, vragen zij;
 
Blijf ik - in lustige wijze jagen zij
 
Luid glas aan glas. Dus bid ik God den Heer,
 
Dat hij steeds hart en voet ten rechten pade wende,
 
Wijd van moskeeën voer', van alle bonzen weer',
 
Mijn hart ter liefde en mijnen voet ter kroege zende,
 
Dat ik der menschen domheid en hun waan trotseere,
 
Het raadsel mijnes wezens in bekers wijn doordringe,
 
Aan 't lijf van mijn geliefde het al omvatten leere,
 
Aan haren oogengloed mijn hart tot vroomheid dwinge...
 
O zaligste gevoelen! o vroomheid zonder name!
 
Wen Kolchis' vonkenwijn mij merg en bloed doordringen,
 
Ik mijne liefste houd, hare armen mij omringen
 
Zoo zalig en zoo zaligend - zoo wou ik sterven - Amen!
3.
 
Des drinkers wijze zeker is,
 
In vroege en late stonde,
 
Dat oude wijn in den beker is
 
En nieuwe geest in den monde -
 
Want zoo men éen daarvan ontbeert,
 
Zoo is het ander niets ook weerd -
 
Het eene past aan 't andere.
 
 
 
Hoe meer we zijn verdiept in wijn,
 
Te hooger zwaait de mond ons -
 
De baard der wijsheid druipt van wijn;
 
De gansche wereld, rond ons
 
Verzonken, draait in dronken lust,
 
Ligt dronken in verzonken rust,
 
In wijn, gezang en liefde.
 
 
 
De wijzen bij lokalen staan
 
Hoog boven de gemeinheid,
 
Als bergen over dalen staan
 
In hemelhooge reinheid -
[pagina 499]
[p. 499]
 
De bergen verft des hemels licht,
 
Bij ons weerstraalt het aangezicht
 
Den glans des vollen bekers.
 
 
 
Zeg, wat des werelds kroes ons geeft
 
Voor ons zoo lustig leven?
 
De wonne, die een roes ons geeft...
 
Wie kan ons beters geven?
 
Ik ken maar iets, dat meer verblijdt,
 
Als gij, Hafisa, bij mij zijt:
 
Uw kussen en uw schertsen!
 
 
 
En wijl zoo kort het leven is,
 
Moet steeds der wijzen groet zijn:
 
't Geluk, dat ons gegeven is,
 
Kan nimmermeer te zoet zijn!
 
Dus, kind, laat allen twijfel thans
 
En stijge neer met ons ten dans,
 
Lijk in 't gebergt de zonne.
4.
 
Mullah, rein is de wijn,
 
En zonde is 't hem te vliên!
 
Gij moogt laken mijn woord,
 
Doch er wijsheid in zien:
 
 
 
Niet het bidden heeft mij
 
Ter moskee vroom gehaald:
 
Bedronken ben ik
 
Van den wege verdwaald!...
5.
 
Iedren dage, ter gedachtnis,
 
Zij een lange dronk gemaakt,
 
Daar van bidhuis in den kroeg ik
 
Heb den eersten sprong gemaakt.
 
 
 
'k Was verdomd in blinden ootmoed,
 
'k Was verouderd, stram en grijs -
 
Echter wijn, gezang en liefde
 
Hebben weer me jong gemaakt!
 
 
 
Drink, Mirza-Schaffy; bedwelme
 
U door liefde, zang en wijn -
 
Slechts in roes zijn uwe liedren
 
Zoo vol gloed en pronk gemaakt!
[pagina 500]
[p. 500]
6.
 
Lijk de nachtegalen aan de rozen nippen
 
- Zij zijn kloek en weten, dat het goed is! -
 
Weeken wij in wijnnat onze fijne lippen -
 
Wij zijn kloek en weten, dat het goed is!
 
 
 
Lijk der zeeën baren aan de rots'ge klippen
 
- Als 't door storm bewogen sop in woed' is! -
 
Breke schuimend zich de wijn aan onze lippen,
 
- Wij zijn kloek en weten, dat het goed is!
 
 
 
Lijk een schimmenkoning zonder vleesch en ribben
 
Wijl zijn wezen enkel damp en gloed is! -
 
Trekk' hij zeegrijk door de rozendeur der lippen -
 
Wij zijn kloek en weten, dat het goed is!
7.
 
Waar men vroolijk verzameld in trouwlijke ronde is,
 
Zonder te denken of vroege of late de stonde is;
 
Waar de beker van wijn overvloeit en de lippe van geest,
 
En een rozige deern met de drinkers in bonde is:
 
Gaarne daar wijlt gij, o Mirza-Schaffy, waar de wijsheid
 
Achter de ooren niet nat, en niet droog in den monde is!
8.
 
Waaraan herkent ge best de schoonste bloemen?
 
Aan kleur en zoetheid!
 
Waaraan herkent ge best de beste wijnen?
 
Aan hunne goedheid!
 
Waaraan herkent ge best de beste menschen?
 
Aan wat 't gemoed zeit!
 
Waaraan herkent ge best den scheick en mufti?
 
Aan hunne mutse!
 
De antwoorden, vriend, zijn richtig; ga en make
 
Voor u ten nut ze!
9.
 
Des winters drinke ik en zinge liedren
 
Uit vreugde, omdat de lente na is -
 
En komt de lente, ik zinge weder
 
Uit vreugde, omdat zij eindlijk daar is!
[pagina 501]
[p. 501]
10.
 
Verbittere u het jonge leven niet;
 
Versmade, wat God heeft gegeven, niet!
 
 
 
En sluite uw hart voor liefde en uwen monde
 
Voor wijn, waarin de vonken zweven, niet!
 
 
 
Zie, schooner dubbelloon, als wijn en liefde,
 
Biedt u de wereld voor uw streven niet!
 
 
 
Dus eere bei als uwe wereldgoden,
 
En huldige andere daarneven niet!
 
 
 
De dwazen, die naar hooger sferen smachten,
 
Ze laten leven, doch ze leven niet!
 
 
 
De mufti mag met hel en duivel dreigen,
 
De wijzen hooren dat en beven niet!
 
 
 
De mufti denkt: ik weet ja alles beter!
 
Mirza-Schaffy denkt dat nu even niet!...
11.
 
Is zalig hij, van welken in
 
Het noodlotsboek geschreven is,
 
Dat hij bestemd, met lichten zin,
 
Voor drank en liefde tevens is!
 
 
 
De toorn des bonzen stoort hem niet,
 
Moskeeëngeur omsmoort hem niet,
 
Als hij zoo fijn
 
Alléen bij wijn
 
Of bij zijn lief gebleven is.
 
 
 
Mirza-Schaffy, dàt is uw lot!
 
Geniet het gansch, slaak klacht noch spot!
 
Bij glasgeschal
 
Denk dat 't getal
 
Der wekedagen zeven is!
 
 
 
Den eersten dag drink in galop
 
En eerst den laatsten dag houde op!
 
Tot uw profijt
 
Bedenk altijd,
 
Dat heil niet weg te geven is!
 
 
[pagina 502]
[p. 502]
 
Een lichte zin, een vroolijk lied
 
Zijn alles, wat uw God u liet -
 
Dus laat den waan,
 
Blijf op de baan,
 
Waarop uw voet gedreven is!
12.
 
U mishaagt mijn lied, dewijl ik
 
Immer 't zelfde kleine zinge!
 
Slechts van rozen, lente en liefde,
 
Nachtegaal en wijnen zinge?
 
 
 
Wat is schooner: dat de zanger
 
Dwaallicht, nacht en lampe prijz' -
 
Ofwel dat hij van der een'ge
 
Zonne eeuw'gen schijne zinge!
 
 
 
En als eene zonne giet ik
 
Mijne liederstralen uit,
 
Wijl ik immer slechts het schoone,
 
Nimmer het gemeine zinge!
 
 
 
Mogen andre liedren roemen
 
Kamp, moskee en vorstenglans -
 
Slechts van rozen, wijn en liefde
 
Zullen steeds de mijne zingen!
 
 
 
O Mirza-Schaffy, o lieflijk
 
Geuren uwe verzen al!
 
Want zoo schoon als uwe liedren
 
Kunnen geene reiner zingen!
13.
 
Drink wijn! dat is mijn spreuke kloek!
 
Ze zal me nooit geen zure zijn!
 
Koop u der flessche wijsheidsboek,
 
Al moest het zelfs te duur u zijn!
 
 
 
Als God de Heer de wereld schiep,
 
Sprak hij: ‘de mensch zij koning hier:
 
Dus moet des menschen hoofd vol geest,
 
Dus dient zijn drank vol vuur te zijn!’
 
 
 
Dit is de grond, dat Adam gauw
 
Uit 't paradijs verdreven werd:
 
Hij vlood den wijn; dus mocht hij niet
 
In Eden menig ure zijn!
 
 
[pagina 503]
[p. 503]
 
De heele menschheid werd verdelgd,
 
Slechts Noach bleef met gansch zijn huis;
 
De Heer sprak: ‘als ge druiven kweekt,
 
Zult gij mijn knecht, mijn dure zijn!
 
 
 
De waterdrinkers wezen nu
 
Versmacht in water altemaal;
 
Slechts gij, mijn knecht, gij zult bewaard
 
In dichte houten muren zijn!’
 
 
 
Mirza-Schaffy! U werd de keus
 
In dit geval toch niet ten kwaal:
 
Ge koost den wijn; geen meergedrocht,
 
Neen, wilt ge van nature zijn!
14.
 
We zaten nog laat en dronken,
 
Mijn oude waard en ik;
 
Des wijnes heilige vonken
 
Hel glinsterden in mijn blik;
 
Ze schenen mij weer te geven
 
Den reinen gloed der jeugd en
 
Nooit voelde ik in mijn leven
 
Zoo goed des wijnes deugden!
 
Ik kon, in zoeten drang,
 
Maar immer slurpen en nippen!
 
Ze werden tot gezang,
 
De woorden mijner lippen!
 
Lijk Adam voór het vallen
 
Zoo zwom ik in 't verrukt zijn
 
En wenschte: ‘ach, konden allen
 
Op aard zoo in 't geluk zijn!’
 
 
 
Ik sprak tot den waard: ‘ik woude
 
Als wijn zoo helder vlieten!
 
Mijn vloeiende lichaam zoude
 
In 's werelds zee zich gieten!
 
En zoude die zee verfrisschen,
 
En zoude haar wijsheid zingen!
 
Dan zoude in die zee, tot de visschen,
 
De gansche wereld springen!
 
Der scholen domme waan,
 
De heiligen, die in moskeeën
[pagina 504]
[p. 504]
 
Als wonders te gapen staan,
 
En alle onze oude ideeën,
 
't Zou alles ten onder gaan!
 
 
 
Toen werde 't al op erde
 
Bevrijd, uit de boeien gebracht!
 
Tot smaakloos water werde
 
Der kennis pronk en pracht!
 
Ze zou ten onder gaan gansch,
 
Vernieuwd toch weer opstaan thans,
 
Met verschen gloed en kracht!’
 
 
 
‘O laat, Mirza-Schaffy!’
 
- Zoo sprak mijn oude wijnwaard -
 
‘Laat uwe fantazie!
 
En tot uw lijf tot wijn werd,
 
Tot uwe leden vlieten
 
En zingen in zeeënvloed,
 
Wil in uw harte gieten
 
Des wijnes heiligen gloed!
 
Laat alle vrome doren
 
In nuchterheid verzinken:
 
Geen druppel gaat verloren -
 
Van wat de wijzen drinken!’
15.
 
Wane niemand zich den wijzen,
 
In 't genot des wijns, verg'lijkbaar;
 
Wat ik onder 't drinken prijze,
 
Blijft den gek vast onbereikbaar!
 
 
 
Gaard, met bloemen rijk bezaaid,
 
Wordt de zin door wijn veranderd -
 
Waarin Godes adem waait
 
Ende geest der schoonheid wandelt.
 
 
 
Bloemen bloeien aan mijn' voeten,
 
Boven 't hoofd daar gloeien sterren -
 
Uit nabijheid gene groeten,
 
Deze groeten uit het verre!
 
 
 
Welk een liefelijk gewemel!
 
Vreugde bloeit bij iedre schree mij -
 
En den ganschen sterrenhemel,
 
Met de bloemen, draag ik mee mij!
[pagina 505]
[p. 505]
16.
 
Drink nooit gedachtenloos,
 
Wil nooit gevoelloos drinken!
 
Maak u niet groot altoos,
 
Wil niet te diep verzinken,
 
Als voor u, wenkend aardig,
 
Een volle kruike blinkt -
 
Hij is den wijn onwaardig,
 
Die hem als water drinkt!
 
 
 
In wijngloed ligt de macht
 
Tot scheppen, ter vernieling!
 
Uit wijnsap welt met kracht
 
Of wijsheid of ontzieling!
 
Doch of het, wislend aardig,
 
U lust of droefheid schenkt:
 
Hij is den wijn onwaardig,
 
Die hem als water drinkt.
17.
 
Als Mirza-Schaffy den beker verheft,
 
Echten geest in den monde:
 
Blij der drinkers hart zich zeker verheft
 
In de juichende ronde!
 
Ze voelen het, dat, voor de dwaasheid der aard',
 
Zich op iedere stonde
 
Uit de geuren des wijnes een wreker verheft
 
Met de wijsheid in bonde!
[pagina 506]
[p. 506]

III.
Aan mijn' Vriend, den Kunstschilder H, de Pondt,
bij het afsterven van zijn' zoon Hendrik.

‘La mort a des rigueurs à nulle autre pareilles;
On a beau la prier,
La cruelle qu'elle est, se bouche les oreilles,
Et nous laisse crier.’
(Malherbe-Poësies, Livre 1er.)
 
Ongenoodigd, heimlik sluipt ze binnen,
 
Spottend met genot en weelde; stout
 
Gluurt ze rond; voor traan en bede koud,
 
Grijpt ze liefst hetgeen we 't diepst beminnen.
 
 
 
Ook ten uwent, Vriend, waar zaalge vrede en
 
Liefde als honing vloeiden, kwam ze wreed!
 
Killig blies haar adem, - grijnzend smeet
 
Ze in het stof de bloeme van uw eden.
 
 
 
'k Zie hem spelen nog, den kleinen bengel,
 
Juichend paardje-rijden, trommelslaan;
 
'k Zie, ik hoor hem hupplen, komen, gaan,
 
‘Vader-Moeder’ preevlen als een engel.
 
 
 
Huis vol zegening en kindervreugde,
 
Huis vol vadertrots en moedermin,
 
Waar de liefde troonde als koningin,
 
En de reine wellust 't hart verheugde.
 
 
 
't Bloemlijn geurt en fleurt sleehts luttel dagen,
 
Lenteweelde, pracht en melodij
 
Maken nauw het jeugdig harte blij,
 
Of reeds huilen droef de najaarsvlagen!....
 
 
 
Op den bodem van het vluchtig leven,
 
Rust de bange weemoed en de smart;
 
Maar, in het geslingerd menschenhart,
 
Rijst en bloeit de zoete Hoop er neven!....
 
 
 
Jacob STINISSEN.

Kortrijk, 8 Juli 1884.

[pagina 507]
[p. 507]

IV.
Satan's alleenspraak. (uit John Milton's Verloren Paradijs.)

 
O Zon, die met onovertrefbren gloor gekroond
 
En blaakrend, schittrend in uw weidsche staten, troont
 
Als Godheid dezer nieuwe wereld; op wier zicht
 
Verduistert en verdwijnt der starren pinkend licht;
 
'k Aanroep u, Zon! en zeg - u tartend in 't gelaat, -
 
Hoezeer 'k den hellen glans van uwe stralen haat!
 
Die glans herinnert mij hoe hoog ik - vóór ik viel -
 
Gezeten was. 'k Zou thans u pletten met den hiel
 
Indien ik door geen trots, geen' heerschzucht werd beloerd,
 
Ten strijd in 't Hemelrijk tot 's Hemels vorst gevoerd....
 
Ondankbre! Was 't niet hij, die mij verheven schiep,
 
Wiens goedheid elk genoot, dien hij in 't leven riep?
 
Noch was zijn' heerschappije hard; was dat een prijs,
 
Hem loven, dankbaar zijn? Gemaklijk eerbewijs;
 
Rechtmatig was 't; en toch zijn weldaân wekten 't Kwaad,
 
Het Slechte in mij. Hoe hoog nog, 'k was slechts onderzaat;
 
En 'k dacht: een stap slechts hooger bracht het hoogste mij,
 
Van de overgroote schuld der dankbetuiging vrij,
 
Dien zwaren last, steeds wegend, nooit vermindrend. 'k Viel!
 
'k Vergat zijn' weldaân, wist niet dat een' dankbre ziel
 
Van schuld ontheven wordt en geene zorgen kent....
 
O! Had Zijne almacht, die de lotsbestemming ment,
 
Mij needrig engel slechts geschapen; thans ik waar
 
Gelukkig nog; geene onbezonnen hoop had daar
 
De heerschzucht opgewekt.... Wellicht een andre Geest
 
Had haar gevoed....; 'k waar' meêgesleept zijn tuig geweest...
 
Doch andren, even groot, onwrikbaar, vielen niet,
 
Het vuig verzoek bestand, dat 't vuige doel verried.
 
Hadt gij dezelfde macht en wil dan niet als zij?
 
O ja! en nu helaas!... En wat beschuldigt gij
 
Dan 's hemels vrije Liefde, aan elk gelijk bedeeld?...
 
Zijn' Liefde wees gevloekt! want Haat of Liefde heelt
 
Mijn foltring niet!... Neen, ik slechts ben gevloekt! Ik zocht
 
Uit vrijen wil wat sinds mijn hart in rouwe brocht...
 
Rampzalige! Waar vlied ik thans mijn eeuwig wee?
 
Mijn' wanhoop? Waar ik vlucht, ik vind een Hellezee!
[pagina 508]
[p. 508]
 
De Helle zelf ben ik!... Een afgrond, grondeloos,
 
Omringt me en gaapt, waartegen 't lijden, dat ik koos,
 
Me een Hemel schijnt!... Erbarmen! Is er geen genâ
 
Voor hem die rouw heeft en.... zich onderwerpt zelfs ja?...
 
Mij onderwerpen!... Neen, mijn trots verbiedt dat woord;
 
Wat schande tusschen 't muitersrot in 't duister oord!
 
'k Verleidde 't eens met andre woorden, pochend dat
 
Ik de Almacht knotten zou en slechts te willen had....
 
Zij weten niet hoezeer dat ijdel zwetsen kwelt,
 
Noch wat de foltring is die mij den boezem knelt,
 
Terwijl ze mij aanbidden op den Helletroon!...
 
Hoe hooger boven hen met schepter, koningskroon,
 
Hoe lager steeds ik val, slechts in ellende hoogst;
 
Ziedaar wat bittre vreugd 't heerschzuchtig streven oogst! -
 
Maar zoo 'k mij rouwen kon en mijn verloren rang
 
Met onderdoen herwon!... Helaas! des noodlots gang
 
Zou dra mij nieuw verraad doen plegen; ja, 'k zou ras
 
Verbreken wat ik zwoer, wat veinzerij slechts was.
 
Den duren eed, in schriklijk lijden uitgebracht,
 
Zou 'k dra verfoeien, trots des Hemels overmacht!....
 
Kwame ooit verzoening waar een doodelijke haat
 
Zoo'n breede wonden sloeg, de schicht der eigenbaat
 
Bracht mij wellicht tot dieper val: Mijn lijdend hart
 
Won slechts een korte rust, ten prijs van dubble smart...
 
Zulks weet hij die mij doemde tot zoo'n wreede straf.
 
Daarom biedt hij geen' vreê, en 'k ben er ver van af
 
Hem dien te smeeken! Alle hoop verzwinde dan,
 
Wat voed ik inderdaad haar in mijn droeven ban?
 
Aanschouw die schepping - nieuw vergrijp - bewondrenswaard:
 
De mensch geschapen als de koning van deze aard'.
 
Vaarwel dus, Hoop! en met de hoop, vaarwel de Vrees!
 
Vaarwel de Wroeging! Al vergeefs!... Gij, Ondeugd, wees
 
Mijn steun, mijn Macht..., gij scheurdet immers 't Hemelrijk,
 
Waar 'k eens genieten mocht, aan 's hemels Vorst gelijk!
 
Wellicht regeer ik dan - dit is mijn doel, mijn wensch -
 
Op deze wereldschijf en onderjuk den mensch!
 
 
 
Constant DE WAEGENAERE.

7 Oogst 1884.

[pagina 509]
[p. 509]

V.
In het album van den hooggeschatten Dichter, den WelEdelen Heer Nicolaas Beets, op zijn 70sten verjaardag, 13 September 1884.

 
Ik minde u reeds van in mijn lentejaren,
 
Schoon nooit mijn oog uw trekken had aanschouwd;
 
Ik luisterde in verrukking naar uw zangen,
 
Ja, gansch mijn hart bleef aan uw tonen hangen,
 
Zoet, als het lied der filomeel in 't woud.
 
 
 
Zacht als 't gemurmel van het heldre beekje,
 
Dat suizend door de groene beemden stroomt;
 
Verkwikkend als de lokkende ambergeuren
 
Der veldviooltjes, die het hoofdje beuren
 
Uit 't mollig gras door 't zilveren nat omzoomd.
 
 
 
Gij peilt het menschlijk hart, heelt zijne wonden,
 
En ziet toegevend op onz' zwakheid neêr.
 
Uw zalvend woord doet aan de blauwe kimmen,
 
De ster der hoop in volle schoonheid glimmen,
 
En voert ons op tot hooger, reiner sfeer.
 
 
 
Dweepte ik met u in maagdelijke droomen,
 
Hoe dierbaar werdt gij mij, toen gij mijn hand
 
In de uwe sloot, ik in 't sympatisch wezen
 
Wat goed en schoon en edel is mocht lezen;
 
Die stond werd mijne ziel uw ziel verwant!
 
 
 
Duld, zanger, dat ik in de zegek rone,
 
Die Noord en Zuid u om den schedel hecht,
 
Waar mirte en roos in volle frischheid bloeien,
 
En liefdepaarlen 't jeugdig loof besproeien,
 
Ook, u ter eer, dit needrig bloempje vlecht.
 
 
 
Wed. DAVID,
 
geb. Mathilda Van Peene.

Aaltre, September 1884.

voetnoot(1)
Mirza-Schaffy, pseudoniem voor Friedrich von Bodenstedt, geboren te Peine in Hanover, den 22 April 1819. Een der prachtigste Hoogduitsche Dichters van onzen tijd, onsterflijk door zijnen eersten bundel: Lieder des Mirza-Schaffy. Munt uit door rijkheid van vorm, rijpheid van oordeel, gezonde luim. Deze drinkliederen zijn uit den eersten bundel genomen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Hilda Ram

  • Friedrich Bodenstedt

  • P.J. Stinissen

  • Const. de Waegenaere

  • Mathilde David-van Peene


vertalers

  • Reimond Stijns

  • Isidoor Teirlinck


datums

  • 8 juli 1884

  • 7 augustus 1884

  • september 1884