Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 16 (1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 16
Afbeelding van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.67 MB)

ebook (3.36 MB)

XML (1.29 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 16

(1886)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 455]
[p. 455]

Poëzie

I.
Rozen!Ga naar voetnoot(1)

Den dichter Jan van Beers.
 
De nachtegaal had blij gezongen
 
Geheel den langen, stillen nacht!...
 
Zijn lied, van liefdeheil doordrongen,
 
Was harteroerend, zoet en zacht!...
 
 
 
En als de zon heur gouden stralen
 
Vol pracht op 't aardrijk nederschoot,
 
Stond de eerste roos hier lief te pralen,
 
Waarop de dauw zijn parels goot.
 
 
 
En heerlik klonk in wouden, velden
 
Het feestconcert van 't pluimgediert,
 
Om Rozes blijde komst te melden,
 
Die nu het jublend dal versiert.
 
 
 
En al de bloemen groetten fleurend
 
De zuster van den nachtegaal!...
 
En al de bloemen boden geurend
 
Hun Koningin een blij onthaal!...
 
 
 
* * *
 
 
 
En dan, als alles weer in ruste zonk
 
Op aard, zong weer de nachtegaal in 't loover;
 
Wijl 't zilvren maantje door de twijgen schong,
 
Het luistrend dal vervullend met getoover!
 
 
 
En duizend roosjes openden den knop,
 
En spreidden droomend geur en kleur beneden!...
 
En 't voglenheir, in veld en heuveltop
 
Ontwakend, zong het lied van ‘Aardrijks Eden!’
 
 
 
En al wat leefde juichte trillend meê
 
Bij 't dreunend feestlied, en der aard getoover! -
 
En alles blonk van wonne, liefde, vreê,
 
En de adem Gods blies door der boomen loover! -
 
 
[pagina 456]
[p. 456]
 
En thans!... Wat gaan en keeren in den gaard!...
 
- De kindren komen blij en rein van aard,
 
En vlechten kransen van de fleurge rozen,
 
Wijl zij van zoet genot en blijheid blozen!
 
 
 
Verliefden komen in het avonduur,
 
De ziel vol droomen, 't hart vol minnevuur,
 
En 't is een keuvelen, fezelen, zoenen, kozen,
 
Bij 't plukken en het geven van de rozen!
 
 
 
En oude lieden komen sukklend ook ten gaard!
 
Te droomen van hun jeugd, zoolang verjaard!
 
In zoet herdenken zij dan roosjes plukken,
 
Die zij vol zaalgen drift aan 't harte drukken!
 
 
 
Ja, heel de Menschheid brengt der rozen huid!...
 
Elk stort hier uit wat hem het hart vervult;
 
Elk zoekt hier liefde, wonne, hope tevens,
 
Bij 't frissche, lachend liefdebeeld des levens.
 
 
 
* * *
 
 
 
En in dat blij gejoel,
 
Dat opstijgt aller wegen,
 
De nachtegaal heeft koel
 
Zijn tooverlied gezwegen!...
 
Het woud ligt stil bij nacht:
 
Geen lied klinkt door de boomen!
 
De maan, in bleeke pracht,
 
blikt treurig in de stroomen!
 
De dag breekt weder aan!...
 
Helaas! ziedaar, in 't ronde,
 
Verwelkte rozenblaan!
 
Hun schoonheid is verzwonden!
 
Een rukwind stuift door 't dal,
 
en trekt verwoestend henen!...
 
De roosjes, zonder tal,
 
zijn uit den gaard verdwenen!..,
 
 
 
* * *
 
 
 
En kom nu, Menschheid, kom nu weer
 
Uw lieflik levensbeeld aanschouwen!
 
Het ligt verstrooid ter aarde neer!..,
 
Van al die schoonheid, lief en teer,
 
Is slechts een kale stam behouên!
 
 
[pagina 457]
[p. 457]
 
En doch! dit beeld is trouw en waar!...
 
Zoo broos is alles hier beneden!
 
Wij komen en wij gaan te gaar!..
 
Aan 't eind der wieg, staat reeds de baar!
 
Een rukwind stort ons in 't verleden!...
 
 
 
P.P. Denijs.

Komen, 25 Juni 1885.

II.
Avondgenoegens.

 
Als ik 's avonds in de velden
 
Wandel, door de maan verlicht,
 
En dan peinzend soms de blikken
 
Opwaarts tot den hemel richt;
 
 
 
Als de stilte mij begeestert,
 
Me aangrijpt door haar tooverkracht;
 
Wen 't gevoel der zoete tochten
 
't Klankgeluid der tong versmacht;
 
 
 
Dan ontwaar ik niets dan ruste,
 
Majesteit en hemelzoet,
 
Daar 'k in diep gedacht verslonden
 
Reis van star' tot starrenstoet.
 
 
 
Dan beschouw 'k in hen dien akker
 
Staag door Godes hand bestierd,
 
Wen mijn hart in stille aanbidding
 
Om 't genot hem hoogtijd viert.
 
 
 
Dan ontwaar 'k eerst orde en schikking,
 
Onbesefbre macht en eer,
 
Zeegning, werking, liefde en zorgen
 
Van de alleengen Opperheer!
 
 
 
Dan ontstaan in mij soms raadsels
 
Over 't gene ik zie en denk,
 
Raadsels zonder oplossingen,
 
Die ik ter verklaring wenk.
 
 
 
Dan, mijn geest soms, groote Newton!
 
Wenscht een vonk van uw verstand
 
Naar die kracht, die van uwe oogen
 
Afrukte elken nevelband.
 
 
[pagina 458]
[p. 458]
 
Doch vergeefs: mij bleef 't verstommen,
 
Daar beperkte wetenskracht
 
Mij staag toeriep; Godsgeheimen
 
Blijven voor de schepsels, nacht.
 
 
 
Hoe, verstommen? neen; 'k mag zingen
 
Ja, aanbidden, offers biên,
 
Wijl mij 't kleinste stip der schepping,
 
Op een Vader neêr doet zien.
 
 
 
Karel Delmotte.

Gent, Oogstmaand 1886.

III.
In het veld.

 
Alleen dwaal ik de velden rond,
 
En toch, ik min dit zeer:
 
Want ik vind daar, op elken stond,
 
Een nieuwe kennis weêr.
 
 
 
Ik vraag dan aan de lieve bloem:
 
- Waar is mijn liefste nu,
 
Het meisje, dat ik min en roem? -
 
‘Daar ginds droomt zij van u.’
 
 
 
- Gij, vlinderken, wellusteling,
 
Gij, die elk bloemken streelt,
 
Zeg, is van mijne lieveling'
 
De rozenknop niet 't beeld? -
 
 
 
‘Nog frisscher dan de rozenknop,
 
Veel reiner nog is zij,
 
Met haar blauw oog, en blonden kop
 
En rozenmond daarbij.’
 
 
 
- Gij vogelken, gij, nachtegaal,
 
Die kweelt en zingt uw lied,
 
Vertolkt gij mijne minnetaal
 
Voor 't lieve meisje niet? -
 
 
 
‘Ik zing en kweel haar 't liefdelied,
 
Het lied, dat 't jeugdig hart
 
Ontlast van kommer en verdriet,
 
En lenigt minnesmart.’
 
 
[pagina 459]
[p. 459]
 
- Gij, wilde speelsche zonnestraal,
 
Die glanst en schittren doet,
 
Voert gij ook soms een minnetaal
 
Tot meisje lief en zoet? -
 
 
 
‘Ik spreek van u aan 't maagdekijn,
 
Van als ik 's morgens gloor;
 
Ik kus haar mondje rood en fijn
 
En dring haar hartje door.’
 
 
 
En bloem en vlinder, vogelkijn,
 
Het spreekt mij al van min:
 
Dus houd ik van in 't veld te zijn;
 
Maar 't liefst met mijn vriendin.
 
 
 
Prosper Leflot.

Lier, Juli.

IV.

Aan den zoogenaamden DIEDERIK,

Dichter van Op haar naamdag, bladz. 413, voorg. afl.

 
Diederik,
 
Dat ben ik,
 
Maar wat moeten mijne vrinden
 
't Voor mijn leeftijd kluchtig vinden
 
Dat geliflaf, dat gezucht
 
't Hunkren naar verboden vrucht!
 
 
 
Diederik,
 
Dat was ik
 
Reeds vóór zes en twintig jaren!Ga naar voetnoot(1)
 
Laat me toch dien naam bewaren
 
En gebruiken tot mijn dood:
 
Stel mij aan geen lachmerkt bloot!
 
 
 
Diederik
 
Dat blijf ik
 
Voor wie deze lettren lezen!
 
Zoo gij nu mijn oir wilt wezen,
 
(Niets verliest mijn zoon daarmeê)
 
Teeken gij dan: Diederik II.
 
 
 
Diederik.

Namen, 18 September 1886.

[pagina 460]
[p. 460]

Upgedraghen aen dat soet lieveken mijn Mejoncvrouwe X....

 
Soet lieveken mijn!
 
Soet lieveken mijn!
 
Du bloemeken scone, du roseken fijn!
 
Ic dole so geren met di maer allene,
 
Ende singhs di mijn liefde als tvoghelcen clene,
 
Soet lieveken mijn!
 
In tloover kweelt tvincscen een voiseken teer,
 
Daer min ic di, liefken, wel dusendmael meer.
 
O, scoon maechdelijn,
 
Met di maer te sijn,
 
Met di ganse allene,
 
Soet lieveken mijn!
 
 
 
Soet lieveken mijn!
 
Soet lieveken mijn!
 
Dijn oogscens sijn blaue, dijn herteken rein.
 
Dijn oogscens zijn blau, ende diep als de baren
 
En traentjes - de dauw die de bloemekens garen,
 
Soet lieveken mijn!
 
Dijn herteken rein, es so lief, es so soet,
 
't es al vroude, geluk, wat di minnen me doet,
 
Di blau oogscens dijn,
 
Dat herteken rein,
 
Veur mi sijn al schatten,
 
Soet lieveken mijn!
 
 
 
Soet lieveken mijn!
 
Soet lieveken mijn!
 
Dijn kusjes zijn hemelsch, als honig so fijn!
 
Allene, di kussend.... van zaligheid trillen
 
En immer di kussen... di liefdedorst stillen,
 
Soet lieveken mijn!
 
Dan legh ic mijn hooft up dijn boesem ter neêr,
 
Dijn lippekens wenken.... nog immer, nog meer....
 
O, scoon maechdelijn,
 
Met di so te sijn,
 
So immer di kussen,
 
Dat gansc leven mijn!
 
 
 
Jan Van Menten.

MDCCCLXXXV.

voetnoot(1)
Uit ‘Door de Wereld’ bundel onder de pers.

voetnoot(1)
Zie o.a. De Landbouwer, weekblad van Tienen, 1860 en vlg; De Volkszanger 1863 en 1864; De Wetenschap van Vader Richard, enz.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • P.P. de Nijs

  • Karel Delmotte

  • Prosper Leflot

  • Jan Van Menten

  • over Jan van Beers


datums

  • 25 juni 1885

  • augustus 1886

  • 18 september 1886

  • 1885