Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 17 (1887)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 17
Afbeelding van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 17Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 17

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.79 MB)

ebook (4.04 MB)

XML (1.33 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 17

(1887)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 122]
[p. 122]

Poëzie

I.
Van honger en van koude.

 
Een knaapje zwierf in 't eenzaam veld,
 
Bij ruw en stormig weder;
 
Door koude en honger wreed gekweld,
 
Was 't zoo erbarmelijk gesteld,
 
Door zielepijn nog wreeder!
 
Want vader was sinds lang niet meer,
 
Ook moeder heengevaren;
 
En 't arme kind, zoo lief, zoo teêr,
 
Was wees en nauw zes jaren.
 
 
 
Aan vreemde handen toevertrouwd
 
Korts na de dood van moeder,
 
Zag 't vroeg de ellende reeds ontvouwd,
 
En daaglijks barsch zich toegesnauwd:
 
Zoek, als 't gediert', uw voeder!
 
En 't schamel kind, bij 't windrig weêr
 
De woning uitgejagen,
 
Moest met een bitter hartezeer
 
Het bedelbrood gaan vragen!
 
 
 
Plots daalt op 't aardrijk de avond neêr:
 
Gestrenger wordt de koude;
 
Het vlokje sneeuw valt meer en meer,
 
En kust den ruwen grond zoo teêr,
 
Waar 't weesje op rusten zoude.
 
En angstvol dwaalde 't knaapje voort,
 
Bij nacht en ijslijk weder,
 
Totdat het eindlijk op den boord
 
Eens akkers zonk ter neder.
 
 
 
En toen verscheen de morgenstond,
 
Zag men een grijsaard beven,
 
Die langs den akker ging en vond,
 
Ineengekrompen op den grond,
 
Een lijkje gansch versteven.
 
Getroffen door een ramp zoo groot,
 
Riep weenend uit deze oude:
 
Helaas, het arme kind is dood....
 
Van honger en van koude!
 
 
 
Edgar De Waele.

Sinay, 25 Januari 1887.

[pagina 123]
[p. 123]

II.
Geloof.

 
Van op het uur,
 
Dat door natuur
 
Ons de adem werd gegeven,
 
Ligt ons in 't brein,
 
Bevlekt of rein,
 
't Geloof reeds neêrgeschreven.
 
 
 
't Is 't zielemerk,
 
Den tijd te sterk,
 
Dat wijst ons de eeuwge haven;
 
De bron waar hoop
 
En spijt uit droop,
 
Waar liefde zich mag laven.
 
 
 
Voor 't menschlijk hart
 
In vreugde en smart
 
Een pand van 't Opperwezen;
 
Door deugd verwekt,
 
Door 't kwaad bevlekt,
 
Een zon van damp omrezen.
 
 
 
Haar vonken doet
 
Ze in 't vroom gemoed,
 
Door 't floers des levens, varen.
 
Heil hem die trouw,
 
Hoe 't lot vergrauw',
 
Die scheemring aan blijft staren!
 
 
 
Doch wee, wie snood
 
De stof vergoodt!
 
Hem streelt, op loome wieken
 
In nacht verdwaald,
 
Geen kust, omstraald
 
Van 's hemels zonnekrieken!
 
 
 
Eens valt hem zuur
 
Elk levensuur;
 
Eens doet de schrik hem beven
 
En stolt hem 't bloed,
 
Zal wangebroed,
 
Geen heilgeest, hem omzweven.
 
 
[pagina 124]
[p. 124]
 
Die smacht niet bang
 
In 's werelds drang,
 
Maar baant zich zaalger paden,
 
Die aan 't geloof,
 
In 't aardsch gesloof
 
Verrukt zich mag verzaden!
 
 
 
Hem is geen nood,
 
Geen ramp te groot:
 
De doodsbazuin moog' schettren,
 
Hij houdt zich pal,
 
Viel ook 't heelal
 
Om hem de kruin te plettren.
 
 
 
Want over 't graf
 
Voert gij den staf,
 
En blijft, Geloof, regeeren,
 
Zoo lang der ziel
 
Geen hoop ontviel,
 
Zoo lang ze een God mag eeren!
 
 
 
Hoe 't noodlot ook,
 
Vervaarlijk spook,
 
Ons lucht bedekk' met wolken,
 
Slechts de onverlaat,
 
Die God versmaadt,
 
Verzinkt in wanhoop's kolken.
 
 
 
De ziel dus steeds,
 
Bij 't woên des leeds,
 
Met vast geloof beveiligd,
 
En worde in deugd,
 
Die 't hart verheugt,
 
't Geweten ons geheiligd!
 
 
 
Dan zien wij 't uur,
 
Waarop natuur
 
Ons wenkt ten hooger leven,
 
Met vroomheid aan,
 
Om 's hemels baan
 
Blijmoedig in te zweven.
 
 
 
Gustaaf Rens.

Leuven, 1887.

[pagina 125]
[p. 125]

III.
De levensvraag.

 
Te zijn of niet te zijn - Ziedaar de vraag.
 
Nu zijn we; wat er volgen zal weet geen.
 
Onz' wetenschap bepaalt zich bij dat één
 
en droef besef, dat knelt en groeit gestaag.
 
Wij zijn; dat 's vast. Ons daarzijn geeft een plicht
 
die luidt: te leven. Leven is een strijd,
 
die wel en wee geeft en onz' krachten slijt
 
en fnuikt, zelfs vóór ons taak nog zij verricht.
 
 
 
Die meer weet, onz' bestemming kent, die spreek':
 
het heele menschdom zal hem gretig hooren.
 
Maar duizende eeuwen zijn in 't niet verloren:
 
Nog kwam geen mensch wien 't licht in 't vraagstuk bleek!
 
Vergeefs schreit men den heldren hemel aan,
 
Vergeefs doorkerft men de aard' haar ingewanden,
 
Vorscht m'in natuur haar diepst verborgen banden:
 
Onzeker steeds is 't doel van ons bestaan!
 
 
 
Het sterke, wilde dier buigt voor den heer
 
der wereld; al de schatten der natuur
 
zijn hem ten dienst; zelfs dwingt hij 't vreeslijk vuur;
 
hij breidelt 't woest orkaan, 't onstuimig meer...
 
Maar zelf is hij des levens slaaf... gedwee,
 
dat toont hem hooger doel, noch hooger streven,
 
Noch hooger licht, noch hooger loon dan... leven,
 
Maar voert helaas! ontgoocheling slechts meê.
 
 
 
Const. de Waegenaere.

Antwerpen.

[pagina 126]
[p. 126]

IV.
Hun element

Feestlied gezongen ter eere van Antonius Fr. Ed. Van der VoortGa naar voetnoot(1) en zijne echtgenoote Maria Theresia Claes, ter gelegenheid van den vijfentwintigsten verjaardag van hun huwelijk. 17 Februari 1852-1877.

 
Ik kan precies wel zoo geen liedjes maken,
 
Plezant gelijk die van Andries de Weerdt,
 
Maar 'k zal probeeren om eruit te raken,
 
Al had ook mijn gezang noch kop noch steert;
 
Daar waar gefeest, gedanst wordt en gesprongen,
 
Daar is ne mensch al lichtelijk kontent,
 
Als er maar iets wordt voor den truut gezongen;
 
Dan zijn wij allen in ons element.
 
 
 
Ook is vandaag het paarken dat wij vieren,
 
Gelukkig als een vorst en een vorstin;
 
Ze onthalen ons met vroolijke manieren,
 
En maken 't ons hier goed naar onzen zin;
 
't Genoegen staat op 't aangezicht te lezen
 
Zoowel van 't vrouwken als van haren vent,
 
En als wij allen nu eens vroolijk wezen,
 
Dan brengen wij hen in hun element.
 
 
 
Wanneer ‘den Toon,’ vóór vijf-en-twintig jaren,
 
Aan 't vrijen was met zijn beminde Trees,
 
Dan kost hij haar maar niet genoeg verklaren,
 
Hoe ze alle dagen in zijn liefde rees.
 
Als Trees dan zei: ‘ik ook, ik zie u geeren,
 
Gij zijt de beste, die mijn hartje kent.’
 
o Dan kost hij niet beters meer begeeren,
 
Dan was ‘den Toon’ ook in zijn element!
 
 
 
En Treesken zat soms heel den dag te treuren,
 
Omdat ze zich zoo gansch alleen bevond;
 
Ook meer dan eens heeft men het zien gebeuren
 
Dat zij voor 't vensterraam te wachten stond;
 
En als ze dan van ver ‘den Toon’ zag komen,
 
Dan was 't weer over van kontentement,
 
Dan was 't verdriet in eens weêr weggenomen
 
En Treesken was ook in haar element!
 
 
[pagina 127]
[p. 127]
 
Mij dunkt ik zie ze daar nog gaan te zamen,
 
Naar Dikke Mee of naar den ‘Ouden God’
 
Of op de foore wandlen rond de kramen,
 
Of lekker smullen in een wafelkot;
 
Ook soms naar buiten wel 'nen sprong gaan dansen,
 
Te Wilmarsdonck of Deuren, in een tent,
 
En dan, voor 't zweet, gepakt nen borrel franschen,
 
Dat bracht hen weêral in hun element!
 
 
 
Maar als ‘den Toon’ nu sprak van ‘laat ons trouwen’
 
Dan zei zijn Trees: - Daar is zooveel vandoen
 
En 't kost zooveel om deftig huis te houën,
 
En, Toon, gij weet, ik hoû van wat fatsoen;
 
Maar als ge denkt den kost te kunnen winnen
 
Voor mij en voor 't aanstaande regiment,
 
Dan zullen wij zoo maar stil aan beginnen:
 
Dan was ‘den Toon’ ook in zijn element!
 
 
 
Dan zag men gauw het paarken zich begeven
 
Naar het stadhuis en dan naar den pastoor,
 
Het was de schoonste dag van heel hun leven
 
En alles kwam hun lief en lachend voor;
 
Men zag hen bij de vrienden zich verheugen,
 
Dan per vapeur een speelreis doen naar Gent;
 
o Wat genoten zij met volle teugen:
 
Wat waren zij toch in hun element!
 
 
 
Dat is nu al zoo langen tijd geleden
 
En toch zijn zij nog altijd even frisch;
 
Ziet eens hoe fier en ook hoe weltevreden
 
Zij naast elkander zitten aan den disch.
 
Hun jubelfeest deed ons hier al vergâren;
 
Sa, vrienden, recht van 't een tot 't ander end,
 
En wenschen wij hun saam nog lange jaren
 
Te mogen blijven in hun element!
 
 
 
A.V. Bultynck.
voetnoot(1)
De Heer A.F.E. Van der Voort is de broeder van den te vroeg ontslapen Vlaamschen strijder Michiel Van der Voort. Thans tien jaren geleden zongen wij dit lied op zijne zilveren bruiloft. De heer Van der Voort en zijne echtgenoote thans nog wakker en gezond zijnde, vinden wij deze tiende verjaring goed geschikt om te hunner eere hier het jubellied mede te deelen dat elders nooit het licht heeft gezien.
A.V.B.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Edgar De Waele

  • Gustaaf Rens

  • Const. de Waegenaere

  • August Victor Bultijnck


datums

  • 25 januari 1887

  • 1887