Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 17 (1887)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 17
Afbeelding van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 17Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 17

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.79 MB)

ebook (4.04 MB)

XML (1.33 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 17

(1887)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 365]
[p. 365]

Een Dag uit het Leven van een' Student.

Klop! Klop! ‘Dolf, vriendje, rap! 't is tijd!’ klonk het 's morgens reeds vroeg aan de deur zijner slaapkamer.

En de jongen, plots uit den diepen slaap gewekt, wreef zijne oogen, rekte zich eens uit, geeuwde nog van vaak.

Doch, hij wist het, 't was tijd! Spoedig zou zijn professor van viool daar zijn, en hij mocht hem niet laten wachten.

Een milde zonne zond hare gouden stralen over de pas ontwaakte natuur, de vogelen zongen en sjirpten in den tuin. Dolf opende 't venster; de frissche morgenlucht drong in zijne kamer samen met den geur der bloemen, die prijkten in den hof. - Hoe gaarne zou hij nu een wandeling gedaan hebben, maar.... men belt reeds beneden.... Haastig gewasschen en gekleed en dan het goddelijk tuig in de hand, eens door Paganini bespeeld!

Aanleg voor de muziek had de jongen weinig. Eventwel wilden zijne ouders hem die grondig doen aanleeren. Adolf's vader meende, dat men in onze eeuw niet op eene volmaakte opvoeding mag bogen, of men moet zich ten minste de grondbeginselen aller kunsten en wetenschappen hebben aangeëigend. En zijn zoon zou in alles een toonbeeld worden. Dat had de vader gezworen, dat zou hij ten uitvoer brengen; want de middelen ontbraken hem niet.

In 't vroege morgenduur dan, als Papa en Mama nog in zoete rust sluimerden, was Dolf een uur lang aan 't strijken, meest zoo valsch, dat 's Professors ooren als van verontwaardiging trilden. Wat duurde ze lang, die les. Wat was het eene marteling voor zijnen geest, zoo honderdmaal dezelfde oefening opnieuw te moeten krijschen en met den besten wil der wereld geene welluidende tonen aan 't weerbarstig instrument te kunnen ontlokken.

De heer Professor verloor wel eens zijn geduld en maakte den heer Jovers opmerkzaam op de weinige vorderingen zijns zoons. Zonder opentlijk te zeggen, dat Adolf geenen aanleg had, deed hij hem toch met bedekte woorden verstaan, dat het misschien beter ware, de lessen te staken. Doch daar wilde Jovers niet van hooren. Hij was rijk, hij kon betalen; zijn zoon zou muziek leeren, zou de viool spelen; ta, ta, ta, dat

[pagina 366]
[p. 366]

moest maar gaan.... En 't ging voort, stellig, gelijk nen kruiwagen, die niet gesmeerd is.

Was de les ten einde, dan stond het ontbijt te wachten. Onder 't eten der versche boterkoeken, had Dolf een studieboek nevens hem op tafel liggen. Hij had nog eene les te overzien, nog zooveel van buiten te leeren, en 't zou spoedig tijd zijn, om zich ter klas te begeven.

Dolf volgde de leergangen van 't koninklijk atheneum. Hij had een helderen geest, een levendig geheugen. Zijne eerste studiejaren deed hij met buitengewonen uitslag. Vader Jovers was trotsch op zijnen zoon en koesterde van hem de schoonste verwachtingen. Niets zou hij onbeproefd laten om dit droombeeld te zien verwezenlijken. Nochtans scheen dit verlokkend beeld zich van jaar tot jaar te verwijderen. In elke hoogere klas ging Adolf in rang achteruit. Niet dat het den jongen aan goeden wil ontbrak. Hij studeerde gansch den dag, geen oogenblik ging verloren en bij dat al was de uitslag mager. De vader begreep er niets van. Geruimen tijd had hij zelf te huis de dagelijksche werkzaamheden van zijnen zoon nagezien en hem wel eens behulpzaam geweest. Nu deed hij professors aan huis komen, om Adolf wat vooruit te brengen in de moeilijkste vakken. De uitslag beantwoordde nog niet aan de verwachting.

Juist om 8 uren zette Adolf zich op de banken neder. Professors van wiskunde, latijn, historie, scheikunde, enz. 'k weet niet wat al, volgden elkander in den leerstoel op. Aan dezen was een ellenlang huiswerk af te geven, gene gaf eene nieuwe oefening voor de volgende les, oefeningen vaak zoo uitgebreid, zoo moeilijk, dat iemand, in 't vak beslagen, moeite zou gehad hebben om ze op tijd af te krijgen.

Schrijven, schrijven, schrijven maar: dat 's de leus van den tijd, het nee plus ultra van de broeikasmethode!

't Is middag. Ernstig als diplomaten die eene conferentie hebben bijgewoond, eenigszins bleek van opzicht, verlaten de jeugdige studenten de school en treden huiswaarts, terwijl verscheidene het wagen eene cigarette op te steken. Ah! deliciosa!

Vader Jovers ondervroeg altijd zijnen zoon over de lessen van den voormiddag, hij wist er zijne beoordeeling over te geven: hij was immers ook op den athenee geweest; zijn geheugen was nog sterk. Nochtans klapte hij over sommige dingen, als een blinde over kleuren, en gelukte er enkel in

[pagina 367]
[p. 367]

zijnen Dolf in de war te brengen en zijn geest te verlammen.

Door die gedurige redekaveling vorderde het noenmaal zoo langzaam, dat meer dan eens de professor van piano reeds aanbelde, eer Dolf naar behooren de eischen zijner maag had bevredigd.

Die pianoles, daar wist mijnheer Jovers wat van te vertellen. Hij had dat toch zoo fijn gevonden, zei hij. Hij was er fier op. Luister: ‘Toen ik besloten had mijn zoon de piano te doen leeren, waren wij in de moeilijkheid over de uur, waarop de les zou gegeven worden. 's Morgens kon het niet zijn, 's avonds heeft de jongen zijne handen vol, 't scheen onmogelijk. Maar, dacht ik op eens; de lessen eindigen 's middags om 12 en beginnen om 2. Eene halve uur voor gaan en komen, eene halve uur voor 't noenmaal, blijft juist eene uur, die kan benuttigd worden. Zoo gaat er geen oogenblik verloren.’ Zoo gebeurde het en Jovers lachte altijd van voldoening, wanneer hij bedacht, dat hij het toch zoo fijn had uitgerekend. Heel fijn, inderdaad!

'k Zal u geen les van piano doen bijwonen, schrik niet. Dat instrument, door velen vervloekt, gezegend door onze hedendaagsche mamakens en demoisellekens, heeft zonder zich om verwenschingen of zegeningen te bekommeren, ongestoord zijne veroveringen voortgezet en is overal ingedrongen.

Het hatelijk speeltuig jaagt vreedzame burgers in 't harnas, brengt de hoofden van moeders en dochters op hol, maakt de geburen zinneloos, brengt deugdzame meisjes ten val, berokkent den ondergang van deftige huisgezinnen, en de nietswaardige speeldoos lacht duivels, terwijl een luchtige wals van Strauss uit hare ingewanden rammelt.

't Was een warme namiddag. De lucht was drukkend, de zon stak: ongetwijfeld was er onweer op handen. Dolf, die van den ganschen dag nog geen oogenblik rust genoot, was slaperig en kon maar met moeite de lessen volgen. Ze waren nochtans zoo bijzonder intéressant. Denk eens, de heer professor van Dierkunde handelde over de kerfdieren of insecten. Na hunne algemeene kenteekens aangeduid te hebben, verdeelde hij ze in acht orders, waarvan hij de namen in al hun majesteit op 't bord schreef. Hier zijn ze, doch wij zullen er tevens de Vlaamsche vertaling bijvoegen, wat in de klas niet gebeurde

1. De coleopteren (schildvleugeligen b.v. meikevers)

[pagina 368]
[p. 368]

2. de orthopteren (rechtvleugeligen b.v. sprinkhanen)
3. de nevropteren (netvleugeligen b.v. waterjuffers)
4. de hymenopteren (vliesvleugeligen b.v. biëen)
5. de hemipteren (halfschildvleugeligen b.v. krekels)
6. de lepidopteren (stofvleugeligen b.v. vlinders)
7. de dipteren (tweevleugeligen b.v. vliegen)
8. de apteren (ongevleugelden b.v. vlooien)

Onze held begreep er maar niets van. Die barbaarsche namen, die niets aan den geest zeggen, dansten akelig voor zijn oog. 't Wierd zoo ijdel daar binnen. 't Was of heele zwermen bieën, vliegen, sprinkhanen en vlinders voor hem zweefden, hem lachend bespotten en uitdagend toeriepen: êp! êp! êh! en râ! râ! râ! hoe heet ik nu? En zij hadden gelijk. Dolf zou onmogelijk hun raadsel hebben kunnen oplossen; want de onderwijskunde heeft het in België zoo pyramidaal hoog gebracht, dat ze de kunst bezit om alle wetenschappen aan Vlaamsche jongens in eene vreemde taal te onderwijzen, Vlaamsche hersens op zijn Fransch te boetsen en flinke koppen in potsierlijke misbaksels te hervormen.

Schande, eeuwige schande over haar! Moge de vloek van duizenden nageslachten haarden verwaanden kop vergruizen!

Dolf droomde dus. En zelfs 't zonnestraaltje, dat door een hoek van 't venster juist op zijnen lessenaar speelde, scheen hem uit te lachen. Zie hoe het huppelt, trilt en beeft van wonne! Wat moet het daarbuiten toch goed zijn! Maar zie, daar heeft eene vlieg het speelzieke zonnestraaltje bemerkt. Wat een kansken! Hoe zal ze zich vol wellust dompelen in die warmte! Ze daalt neder op den lessenaar, recht voor Dolfs aangezicht, ze trippelt vol blijdschap en levenslust heen en weder, rept de pootjes, wascht het kopje dartel en vlug en laat hare vleugeltjes blinken. Dolf vindt hier de schoonste gelegenheid om een kerfdier naar de natuur te bestudeeren. Voorzichtig opent hij de hand, stelt ze op de bank en vlug beschrijft hij...................

‘Jovers Adolf, wat was mijn laatste woord?’ klinkt het op eens den verbluften jongeling in de ooren. Hij schiet op, ziet verbaasd rond zich als viel hij uit de wolken en kan geen enkel woord uiten.

‘Jovers Adolf, schrijf tegen morgen 500 maal de spreuk:

Aquila non capit muscas.

Een arend houdt zich niet bezig met vliegen te vangen.’

Beschaamd buigt hij het hoofd, terwijl zijne medeleerlingen in eenen langen schaterlach uitbersten.

[pagina 369]
[p. 369]

Wij zullen de les haren gang laten gaan en onzen student afwachten, als hij rond vijf uren te huis komt.

Nu begint zijne taak eerst voor goed: Thème grec, traduction latine; devoir de géométrie et d'algèbre; discours de Périclès aux Athéniens, dan eene vlaamsche beschrijving van een onweder en op den hoop toe 500 keeren die gelukzalige spreuk:

Aquila non capit muscas!

Neen, Heer Professor, de jongen zal vandaag geen vliegen meer vangen. Spijtig maar, dat door zulk aangejaagd cultuurstelsel, gij er in gelukken zult, den arend de wieken in te korten en hem, die bestemd was, om wellicht eens fier en onafhankelijk in de sfeer der gedachten op te stijgen, zult noodzaken te kruipen, te wroeten, tot in 't slijk misschien!

Adolf begint aan zijne reuzentaak met bewonderensweerdigen moed. Zijne pen vliegt over 't papier, woorden schrijft hij, maar nadenken over de beteekenis van hetgeen hij neerzet, daar heeft hij waarlijk den tijd niet toe. - De vragen van wiskunde en algebra, had hij nooit klaar gekregen; doch rond 7 uren komt professor X. om Adolf de taak een weinig te verlichten, hem den weg te wijzen, hem gansch in 't spoor te zetten, zoodanig dat de jongen zich de moeite niet hoeft te geven eens zelfstandig te denken, zich een eigen weg te banen. Vooruit, roept de geest der eeuw, vooruit met vollen stoom, stook op, jaag aan, belast de veiligheidskleppen en.... vlieg de lucht in.

Na het avondmaal gaan Papa en Mama, om van de vermoeinissen van den dag uit te rusten, een wandelingsken doen, een muziekfeest of vertooning in den cirk bij wonen, terwijl hun zoontje maar immer voortkribbelt, uren nog!

Eindelijk krijgt hij krampen in de hand, zijn hoofd wordt zwaar, hij kan niet meer... Hij gaat ter rust, doch zijn slaap is onrustig, hij droomt van arenden, die vliegen vangen; afgrijselijke insekten met reusachtige pooten, die hem akelig toegrijnzen; droomt van hypotenussen en equaties, Periclessen en Cesars, donder en bliksem; dat alles loopt in zulke bonte mengeling dooreen, dat woelt zoo zonderling door elkander, dat de oorspronkelijke bajert of chaos er een Engelsch hofken tegen was.

En zóó worden sommige onzer kinderen afgebeuld! Gezond verstand, waar zijt gij heen? Uit de diepte, roep ik tot u, keer, keer op aarde weder!

Leer toch aan de menschen, dat het eene misdaad is de

[pagina 370]
[p. 370]

zwakke hersens onzer kinderen zoo te overspannen, dat vroeg-rijpe vruchten spoedig aan verrotting onderhevig zijn, dat zulke aangejaagde kweek geene kloeke hoofden vormen kan. Laat, o laat de jongens toch ook eens spelen, vrij en ongestoord, in 't ruime veld, dat hunne borst versterkt, hunne lichaamskrachten ontwikkeld worden. Naar buiten er meê, uit de muffe stad; naar buiten in de schoone natuur, waar ze in verrukking met den dichter mogen uitroepen: ‘o buiten, buiten gaat het hart zoo heerlijk open, en geurt en bloeit en zingt: met bloemenhof en woud!

Dan zal 't spoedig gedaan zijn met verwaande halfgeleerden, miskende genieën, verloopen artisten en andere kwalen van onzen tijd.

Mocht het gezond verstand mijne bede niet aanhooren, mocht men voortgaan met de hersens onzer jeugd te overspannen, dan zie ik met schrik de twintigste eeuw te gemoet en vraag mij onrustig af: wat moet er van ons nageslacht worden?

Borgerhout.

E.J.O.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken