Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 19 (1889)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 19
Afbeelding van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 19Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 19

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.90 MB)

ebook (3.36 MB)

XML (1.40 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 19

(1889)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 59]
[p. 59]

Poëzie

I.
Bouwend knaapje.

 
'k Zit vóor mijn raam; met welgevallen
 
Aanschouw ik 't spelend knaapje daar;
 
Zijn kleine handje stapelt, alle(n)
 
De houten blokjes op elkâar.
 
 
 
En hoog en hooger rijst de toren
 
Nu nog één blokje - nog - nog een:
 
Dáár doet een luide slag zich hooren,
 
De mooie toren stort ineen.
 
 
 
En het knaapje laat nu 't lipje hangen;
 
Weg is zijn blijdschap, straks zoo groot;
 
Met heete tranen op de wangen
 
Bergt hij zijn hoofdje aan moeders schoot.
 
 
 
Ik zie niet gaarne een kind zoo weenen,
 
En 'k wend den blik naar buiten heen.
 
... Ik stapelde óók zoo hoog mijn' steenen
 
En ook mijn toren viel ineen.
 
 
 
En toen die viel - kind - O! mijn' smarte
 
Was zwaarder; luider ook de slag.
 
... Nog gloeit mijn wang - Maar 'k vind geen harte,
 
Waaraan 'k als gij zóó schreien mag.
 
 
 
L.C. Steenhuizen.

Amsterdam.

II.
Den en eik.

 
't Was Mei.
 
Een woudboer lei
 
Een dennezaad
 
En ook een eikel in denzelfden grond.
 
De kiem, door niets geschaad,
 
In 't zonnevuur gebroeid, gelaafd door regendrop
 
En dauw, ontwaakte en schoot gezond
 
En frisch ten hemel op.
[pagina 60]
[p. 60]
 
't Was dertig jaar geleên....
 
De denne stak, vol trots en eigenwaan,
 
Zijn spitse kruine boven 't eiksken uit
 
En loeg: ‘Verbruid, ge blijft daar altijd even kleen!
 
Zie mij eens aan,
 
Wat kloeke spruit!
 
En toch, we staan
 
Hier even lang; we worden door dezelfde zon
 
Gezoend, en putten aan dezelfde bron
 
Genot en levenskracht.’
 
Maar 't zedig eikeboompjen dacht:
 
‘Ik doe mijn best, al groei ik traag;
 
Wie 't leste lacht, het beste lacht.’
 
 
 
Intusschen kwam, met bijl en zaag,
 
De hakker....; zuchtend viel de denneboom.
 
Zijn leven was een droom:
 
Gauw groot,
 
Gauw dood.
 
De bakker stak het dennenhout
 
In zijnen oven; de eik bleef staan;
 
Hij werd de koning van het woud;
 
En gansch zijn levenstijd, die jaren,
 
Nog vele jaren duurde, was voor onderdaan
 
En heer een weldoen zonder ende.
 
De vogel nestelde in zijn dichte blaân;
 
Het zwakke veiltje wendde
 
Zijn ranken rond zijn kloeken stam;
 
Terwijl de ziener kwam
 
In zijne schaduw droomen
 
Van 't rijk van liefde en vrede.
 
 
 
Zoo leefde de eik, gezegend onder de boomen;
 
En elke dag bracht nieuwe glorie mede.
 
De, tijden vloôn....
 
En toen ook hij op 't worstelveld
 
Gevallen was, gevallen als een held,
 
Werd hij, herschapen in een' troon,
 
De pronk van kerk en vorstenwoon.
 
 
 
Jacob Stinissen.

III.
Moedersmart.

 
Sinter Klaas had niets gebracht.
 
Het arme kind had Hij vergeten
 
In zijn ronde van den nacht.
 
Op de tafel lag niets te eten
 
 
[pagina 61]
[p. 61]
 
Voor den kleinen, braven knaap,
 
Ook geen speelgoed, want de vader
 
Lag twee weken reeds in slaap....
 
En de honger kwam steeds nader.
 
 
 
‘Moeder, zie in Franskens huis
 
Hoeveel speelgoed, taarten, koeken!
 
Waarom kwam ook in onz' kluis
 
d'Heilige Man mij niet bezoeken?
 
 
 
'k Heb in school nochtans zoowel
 
Opgelet, want Hij zou komen....
 
'k Leerde en 'k schreef zoo net en snel,
 
'k Bad voor Hem in al mijn droomen!’
 
 
 
Met het hoofd in moeders schoot
 
Viel het knaapjen aan het snikken.
 
't Weende beî zijn oogen rood;
 
't Kon zijn weemoed toch niet slikken.
 
 
 
Moeder sprak geen enkel woord;
 
Uit haar oog geen traan, die vloeide,
 
Toen ze 't klagen had gehoord,
 
Maar heur hoofd van droefheid gloeide.
 
 
 
Toch zij kuste 't kind zoo zoet,
 
Snikte zelfs een lied zoo zachte,
 
Tot het blijder van gemoed
 
Hoopvol beter dagen wachtte!
 
 
 
Al. Van Neste.

Kortrijk, 6 December 1888.

IV.
Aan lier.

 
Ik heb u lief, mijn stadje Lier,
 
Bekoorlijk aan der Nethen boord gelegen.
 
Uw pleinen, straten zijn mij dier,
 
En zoet uw hoven en uw wandelwegen.
 
 
 
Toen ik voor 't eerst uw' grond betrad,
 
Vond ik u schoon, met feestgewaad omhangen,
 
En de indruk, dien gij op mij hadt,
 
Heeft mij, met zeker zucht naar u bevangen.
 
 
 
O vreugd! die lust werd dra voldaan:
 
'k Zou mij voor 't nedrig leeraarsambt bereiden;
 
Ik zou naar uw normaalschool gaan,
 
Waar jok en werk den kweekeling verheiden.
 
 
[pagina 62]
[p. 62]
 
De prille jaren mijner jeugd
 
Sleet ik er tusschen meesters en met vrienden,
 
Wier beiden liefde mij steeds heugt,
 
En die mijn leerzucht en mijn lachlust dienden.
 
 
 
Mijn werkzaam leven ving ik aan
 
In u, hupsch stadje. Hoe 't genot beschreven
 
Van voor die kinderschaar te staan
 
En met die lieve kleinen meê te leven!
 
 
 
Gij stad! waarvoor mijn boezem blaakt,
 
Ik kan met geen woorden ooit vermelden,
 
Wat wellust ik al heb gesmaakt
 
Wanneer 'k soms droomend rondtrad langs uw velden!
 
 
 
Wanneer ik met de lieve maagd
 
Zoo rijk aan deugd en goedheid, menigmalen
 
Met vol gemoed en 't hart gejaagd
 
Door uwe dreven fluistrend om mocht dwalen!
 
 
 
Ik heb in haar, die mij begreep,
 
Een trouwe en liefderijke gâ gevonden,
 
Met wier beminlijkheid ik dweep,
 
Aan wie mijn heil en toekomst is verbonden.
 
 
 
En thans, mijn dichterlijke stad,
 
Mag ik mij in mijn blozend kroost verheugen,
 
Van wien gij zijt de bakermat,
 
Van wien 'k de liefde drink met volle teugen.
 
 
 
En daarom, lieflijk stadje Lier,
 
Die mij niet schonk dan heil en zegeningen,
 
Zijt gij mij boven allen dier
 
En blijft gij mij vol zoete erinneringen!
 
 
 
Prosper Leflot.

Januari.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Leopold

  • P.J. Stinissen

  • Prosper Leflot

  • Al. Van Neste


datums

  • 6 december 1888