Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 21 (1891)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 21
Afbeelding van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 21Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 21

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.83 MB)

ebook (3.36 MB)

XML (1.34 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 21

(1891)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 248]
[p. 248]

Vijfjaarlijksche wedstrijd voor Nederlandsche letterkunde.
VIIIe tijdvak. - 1885-1889.
Verslag van den keurraad.

Bij koninklijk besluit van 14 October 1889, werd de Koninklijke Vlaamsche Academie voortaan belast met het voorstellen eener dubbele lijst van kandidaten voor de jury van den vijfjaarlijkschen prijs van Vlaamsche letterkunde.

Dit was een natuurlijk gevolg van hare, bij koninklijk besluit van 8 Juli 1886 bekrachtigde, inrichting.

Vóór haar ontstaan, was die taak toevertrouwd aan de Klas der Letteren van de Koninklijke Academie van België.

De, in die nieuwe voorwaarden benoemde Keurraad voor het VIIIe tijdvak werd ingesteld door den Heer Minister, op 25 Januari 1890, en koos tot voorzitter hoogleeraar P. Willems, tot ondervoorzitter hoogleeraar L. Roersch, tot secretaris Th. Coopman.

Na de toewijzing van den prijs, op 6 Augustus, werd laatstgemeld lid insgelijks belast met het opstellen van het Algemeen verslag, dat in zitting van 27 December werd goedgekeurd.

Er waren den Keurraad niet minder dan 189 werken ter beoordeeling voorgelegd, en, daar hij verlangde dat ieder werk, zelf het geringste, door elk lid zou besproken worden, moest hij zijne bijeenkomsten derwijze regelen, dat de keurrechters over den noodigen leestijd konden beschikken.

Buiten de drie voormelde vergaderingen, hield de jury acht zittingen, te weten: op 3 Februari, 3 Maart, 28 Maart, 2 Mei, 13 Juni, 26 Juni, 24 en 30 Juli.

De Keurraad meent zijnen dank te moeten betuigen aan het Departement van Binnenlandsche Zaken en Openbaar onderwijs dat hem, om de werkzaamheden te bevorderen, de noodige inlichtingen over reeds voorgekomen gevallen mededeelde en sommige door vroegere jury's geuite wenschen liet kennen.

Hij oordeelde, dat hij zich ten stipste houden moest aan zijne reeds aanzienlijke, vooraf bepaalde taak en niet te bespreken of te onderzoeken had of het, voor de toekomst, al of niet wenschelijk zoude zijn, wijzigingen aan de gestelde wetten te brengen. De Leden zouden vrij blijven - indien zij, in het belang van taal en letteren, veranderingen noodig achtten - daarop de aandacht te vestigen van de Koninklijke Vlaamsche Academie, welke dan zou beslissen of er redenen bestaan om zich tot de Regeering te wenden.

Er zij echter vermeld, dat de Keurraad, in overeenstemming met de letter en met den geest der verordeningen, vooraf en uitdrukkelijk vastgesteld heeft:

1o Twee of meer werken van denzelfden schrijver in aanmerking konden genomen, doch bij de eindbeslissing, de verdiensten van slechts éen dier gewrochten voor den prijs mochten ingeroepen worden, zonder dat de verdiensten der andere konden gelden ten bate van het eerste;

2o In geen opzicht en onder geen voorwendsel, vroeger bewezene letter-

[pagina 249]
[p. 249]

kundige diensten mochten in aanmerking komen bij de beoordeeling van het werk eens schrijvers;

3o Werken, welke bepaald behoorden tot de taalkunde, de aardrijkskunde, de geschiedenis, het onderwijs, de kunst alsmede reisbeschrijvingen en cristische opstellen, met éen woord, alle welke niet als van zuiveren letterkundigen aard konden beschouwd worden, geen recht hadden tot mededingenGa naar voetnoot(1).

Dit had voor gevolg dat ongeveer het derde gedeelte der voorgelegde schriften bij de eerste lezing wegviel; doch de jury achtte het billijk verscheidene verdienstelijke werken dier eerste reeks verder te bespreken.

Dit was inzonderheid het geval met de reisbeschrijvingen, wier aantal - nu dat de reisgelegenheden vermenigvuldigd zijn - langzamerhand stijgt, hetgeen mag beschouwd worden als een gunstig teeken des tijds, als een verheugend bewijs, dat ook ons volk meer en meer smaak vindt in het lezen van mededeelingen betreffende andere volken en landen, wederom, zooals in vroegere eeuwen, zijnen gezichteinder wenscht uit te breiden, thans tot in het duistere Afrika (the darkest Afrkia), waar in de laatste jaren zoovele zijner edelste zonen henentrokken als voorlichters der beschaving en der wetenschap.

De Keurraad was van gevoelen, dat werken als:

In Spanje door Fr. van Steenweghen, Op reis naar heide en ver door Max Rooses, Brieven van eenen Vlaamschen Missionaris door pater Ameet Vyncke, niet zonder verder bescheid konden of mochten ter zijde gelegd worden. Wel was te vreezen, dat zij door hunnen aard niet zouden beantwoorden aan eene der hoofdvereischten, namelijk de verbeelding, maar ook zij konden voldoen aan eene andere gewichtige voorwaarde: het gevoel en tevens door hun letterkundig gehalte de behandelde wetenschappelijke stof overheerschen.

En, in waarheid, in Vyncke's Brieven glinsteren menige perels van reine gevoelspoëzie. De toon is echt gemoedelijk, ademt tevredenheid, zielsrust, nu en dan opgehelderd door gezonden humor en gullen lach. Wel is de steller niet blind veor het grootsche der natuur, maar hij vergeet nooit, dat zijne brieven bestemd zijn voor Vlaamsche lieden, magen, vrienden, dorpsgenooten: daarom is zijn verhaaltrant zoo buitengewoon eenvoudig en wat hij vertelt, het geringste, het meest alledaagsche, zoo ongemeen aantrekkelijk door de bekoorlijkheid van het naïeve. Vyncke schrijft niet: hij spreekt; hij schetst levendig en kleurig alles wat hij hoort en ziet, op de bevattelijkste en aangenaamste wijze. Slechts hier en daar schijnt hij eenen zin, een woord te willen onderlijnen, doch elk gevoel van persoonlijken weemoed - dat eenig hartzeer zou kunnen berokkenen aan zijne dierbare lezers, welke hij, eilaas! nooit meer zou terugzien - wordt spoedig onderdrukt door den sterken wil van den man, wiens eenige leuze was: Excelsior!

[pagina 250]
[p. 250]

Hoe jammer dat de schrijver zich vergenoegd heeft met het bezigen van zijn plaatselijk dialect - en aldus hier en daar woorden gebruikt, die niet behooren tot het algemeen Nederlandsch. Hoe jammer dat die Brieven niet vervat zijn, al ware het slechts in geringe mate, in de keurige taal van Op reis naar heide en ver!

Het aanschouwelijke, het stellige is bij Max Rooses hoofdzaak, niet de verbeelding, en allerminst het dichterlijk gevoel. Zijne uitgebreide belezenheid vormde hem tot eenen man van smaak: hij kiest met onbeneveld oog de landschappen die hij schetst, de menschen die hij voorstelt, de toestanden die hij ontleedt; hij schikt en wikt met evenveel zorg zijne gezonde, maar soms ook burgerachtige denkbeelden en zijne sierlijke doch kruimige volzinnen.

De schrijver van Op reis naar heide en ver is een ervaren kunstkenner en tevens een kunstleeraar, die boeit door zijnen helderen en treffenden stijl, maar niet altijd overtuigt; de vrees voor de grillen der phantazie houdt veelal zijn hart en zijnen geest gesloten voor de bezielende ingevingen van gevoel en verbeelding.

In Spanje, door Fr. van Steenweghen, laat over het algemeen een frisscheren, een duurzameren indruk na. Daarin openbaart zich de jeugd met al de warmte van een ontvankelijk gemoed, dat aan zijnen lust, zijne bewondering en geestdrift, alsmede aan minder aangename gewaarwordingen lucht geeft, oprecht en ongedwongen, zonder blijkbare inspanning, soms op dichterlijke, maar veelal op eene sobere wijze, die den lezer gunstig stemt es vertrouwen inboezemt.

De leergierige zal Rooses' boek menigwerf raadplegen om de wetenswaardige mededeelingen en heldere beschouwingen die het bevat; wie echter lust vindt in den bloesem van het nuttige, zal meer dan eene schoone bladzijde in van Steenweghen's eersteling aanteekenen, omze later nogmaals te kunnen waardeeren en genieten.

Het is de innige wensch van den Keurraad, dat aan de werken van dien aard eene eerste plaats worde ingeruimd in de volksboekerijen en inzonderheid op de lijst der prijsboeken van het lager en middelbaar onderwijs, omdat zij overwaardig zijn de talrijke, doorgaans chauvinistische reisbeschrijvingen - op dewelke al te zeer het gekende ‘a beau mentir qui vient de loin’ van toepassing is - te vervangen. Men geve ze in de handen onzer jeugd, die de zeden, gebruiken, instellingen, overleveringen en merkwaardigheden van andere landen niet langer meer moeten leeren beschouwen en beoordeelen door eenen Franschen bril, maar wel met klare Vlaamsche oogen en uit een nationaal standpunt.

Het ligt niet op den weg van den Keurraad breedvoerig uit te weiden over de rijke garve, die hem door de taalkundigen werd aangebracht. Hij acht het derhalve onnoodig namen of titels te noemen. Die taak behoorde aan de jury belast met het teekenen van den tienjaarlijkschen prijs voor taalwetenschap. Er zij echter aangestipt dat de taalstudie, welke eenige jaren ten onzent verwaarloosd werd, wederom met vlijt en toewijding wordt beoefend, evenzeer en, naar wij hopen - nu dat een der innigste, lang gekoesterde wenschen der Vlamingen, de stichting der Koninklijke Vlaamcshe Academie voor Taal- en Letterkunde, verwezenlijkt is - zelfs weldra meer dan in den bloeitijd van J.-Fr. Willems, Snellaert, Blommaert, Bormans, David en andere verdienstelijke Vlamingen die ons, op dat gebied, zijn voorgegaan.

Wordt voortgezet.

voetnoot(1)
Volgens artikel 1 van het algemeen reglement is het programma van den vijfjaarlijkschen prijskamp voor Nederlandsche letterkunde bepaald als volgt:
A.
Poëzie (met uitsluiting der tooneelpoëzie.)
B.
Romans, novellen en andere letterkundige werken, zooals portretten, zedentafereelen, verzameling van gedachten, redevoeringen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken