Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volk. Jaargang 2 (1936-1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volk. Jaargang 2
Afbeelding van Volk. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van Volk. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.74 MB)

Scans (515.29 MB)

ebook (12.47 MB)

XML (0.81 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volk. Jaargang 2

(1936-1937)– [tijdschrift] Volk–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 235]
[p. 235]

Nieuwe boeken

Lectuur-Repertorium II-III, onder redactie van Joris Baers, pr., uitgave van het A.S.K.B. - Antwerpen, 1934-1936.

Wanneer iemand ons vroeger sprak over handige bibliografische en biografische jaarboeken of repertoria, wanneer we in leeszaal of bibliotheek broederlijk naast elkaar een Engelse ‘Who is who?’, een Duitse ‘Wer ists?’, een Deens ‘Krak's Blaa Bog’, een Noorse ‘Hvem er hvem?’ en een Zweedse ‘Vem är det?’ gereid vonden, moesten we het voor Nederland bij een vrome wens laten iets dergelijks ooit verwezenlijkt te zien. Het feit echter dat het ‘Roman-Repertorium’ en dit tweedelig ‘Lectuur-Repertorium’ in een drietal jaren zijn klaargekomen, en nog wel volgens een splinternieuwe formule die de bruikbaarheid van zulk een werk tot de perfectie opvoert, getuigt dat er met de Dietse kultuur iets aan 't veranderen is. Zo denkt er ook Kan. Paul Halflants over, die bezwaarlijk van parti-pris kan verdacht worden, wanneer hij in de ‘Libre Belgique’ van 16 Januari schrijft: ‘Qu'on se reporte à trente ans en arrière: une publication pareille eût été radicalement impossible et, à supposer qu'un audacieux se soit trouvé pour la concevoir, sa réalisation eût été vouée à un échec certain, faute de capitaux et, plus encore, faute d'un public à même de l'utiliser’.

Het werk draagt drie kenmerken die dadelijk opvallen en die het van andere soortgelijke proefnemingen onderscheidt. Vooreerst werden naast oorspronkelijk-Nederlandse werken ook vertalingen opgenomen, met biografische nota's over de schrijvers der vertaalde werken. Dat geeft aan dit repertorium een wereldletterkundige horizont in de ruimte en in de tijd.

Verder blijft het niet bij een loutere katalogering, want dit werk werd bedoeld als leidinggevend onder ethisch en esthetisch oogpunt; daarom wordt, benevens een algemeen oordeel over het oeuvre van elke schrijver, een dubbel waardecijfer naast elk afzonderlijk boek geplaatst, dat de zedelijke waardering en de vakaanduiding ervan uitdrukt.

Tenslotte is daar de nieuwe indeling volgens het tiendelig stelsel, dat het oudere zesdelige vervangt.

Dat alles werd ingegeven door het eerste doel waarom dit werk ontstond: een handleiding bezorgen aan bibliothekarissen. En daarmee drukt men de grootste verdienste van dit Repertorium uit. Men moet maar even een uitlening in een bibliotheek bijwonen om de onmisbaarheid van zulk een repertorium te ondervinden. Elk gewetensvol bibliothekaris kan daaraan zijn oordeel toetsen en de onbevoegden worden er minder schadelijk door. Men houdt soms zijn hart vast wanneer men de aanwinstlijsten van sommige bibliotheken doorloopt en de eindelooze reeksen prullaria ziet die de schabben vullen. Wie erin slaagt daar een ‘Lectuur-Repertorium’ binnen te smokkelen, stelt een verdienstelijke daad.

Natuurlijk is niet alles volmaakt in deze drie banden en er zijn uitspraken waarmee niet iedereen akkoord zal gaan, maar dat neemt niet weg dat dit pionierswerk een meesterwerk geworden is.

Dat de ‘Prijs der openbare Bibliotheken’ aan dit standaardwerk werd toegekend zal wel nergens verwondering gewekt hebben.

K.V.

[pagina 236]
[p. 236]

Paul de Vree: Hedendaagsche Vlaamsche Romanciers en Novellisten, Korte Essays en kritieken. Uitgave Eenhoorn, Mechelen 1936.

De heer De Vree geeft sinds ettelijke jaren blijk van ijver en werklust, vooral op het terrein der letterkundige critiek. Door zijn lezingen o.m. in de volksuniversiteit ‘Herman van den Reeck’ heeft hij zich zonder twijfel zeer verdienstelijk gemaakt en het ruimere publiek dat geen tijdschriften leest, wegwijs gemaakt in de overstelpende boekenproductie. Het leek me echter de laatste tijd, dat hij wat roekeloos te werk ging en een voor zijn jeugdige krachten àl te uitgebreid terrein ging bestrijken. Men kan van niemand eischen dat hij over duizend en een auteurs en richtingen op origineele, boeiende of zelfs maar bevattelijke wijze zou schrijven: daartoe bestaat gelukkig geen verplichting. Nu ons de gelegenheid wordt gegeven de gebundelde critische studiën van De Vree te herlezen, die me bij vroegere lectuur niet altijd een sterke indruk nalieten, zijn me sommige tekortkomingen opgevallen die ik eventjes wensch aan te raken, met de oprechte bedoeling den schrijver van nut te zijn. We hebben inderdaad haast geen critici van katholieken huize en het is tijd dat we ons een veeleischende scholing opleggen willen we niet, als vroeger, verplicht zijn naar andersdenkenden te luisteren als we dieper willen doordringen in den geest der Nederlandsche letteren, die toch voor drievierde op een katholieke traditie berust.

Daarom doet het min of meer ontnuchterend aan dat het werk van een jong essayist een onbevredigende indruk nalaat. In zijn beschouwingen over de hedendaagsche Vlaamsche auteurs stuit men op een zekere ordeloosheid, een gemis aan heldere begrippen en een esthetisch onvermogen die terugwijzen op een gebrek aan wijsgeerige en humanistische cultuur. Dit moet niet direct als een ramp opgevat worden als men zich verdere beperkingen oplegt en enkel schrijft van kunstwerken die men tot in zijn intiemste roerselen heeft eigen gemaakt en waarvan men aldus een aanvaardbare zij het persoonlijke waardebepaling suggereert.

Maar als men de beschouwingen van De Vree, b.v. over ‘Boerenpsalm’, legt naast deze van Van de Voorde, dan is het verschil àl te evident. Eigenlijk is er geen vergelijking mogelijk, zoo helder en bezield het eene, zoo rommelig en opgeschroefd het andere: men wordt er onprettig bij. Trouwens het etaleeren van een groote belezenheid imponeert niemand en heeft enkel voor gevolg dat we dubbel op onze hoede zijn, vooral als men vlak daarnà uiteenzettingen moet voor lief nemen die een enkel maal vergissingen zijn, maar altijd als overbodig konden terzij gelaten worden. Over literatuur schrijven is eenvoudig genoeg, lijkt het, als men zich het critisch jargon eenigermate heeft eigen gemaakt. Maar of de dichter zelf en de eerzame lezers daardoor een dieper inzicht zullen erlangen in de schoonheid van het werk en een meer intense levensvreugde, mag wel worden betwijfeld.

Dit alles neemt niet weg dat de critische bezigheid van den heer De Vree zijn aparte verdienste heeft. We leeren er door hoe de jongste generatie oordeelt over de gevestigde talenten in onze literatuur; en het is mede verheugend te zien hoe hij zich veelal op het juiste standpunt stelt, hoe hij nergens van vooringenomenheid blijk geeft, en bij gebrek aan indringende persoonlijke interpretatie, toch niet zelden den juisten toon treft. Men moet erkennen dat men hier met een ernstiger poging te doen heeft dan de z.g. ‘bibliografische’ critiek van Z.E. Joris Eeckhout; hoewel ook de heer Devree zich hoeden moet op sommige oogenblikken, de letterkundige werken niet te bekijken en te beoordeelen naar de gewilligheid waarmee zij zich schikken laten in een der vakjes der literaire motieven en ‘levensbeschouwingen’. Terwijl toch ieder boek

[pagina 237]
[p. 237]

als een afzonderlijk verschijnsel moet aanvaard worden op duizenderlei wijze vergroeid met het milieu en de persoonlijkheid van den dichter waarbij alle vergelijkingselementen slechts van accidenteelen aard zijn.

O.H.

Dill Riemenschneider. - door Leo Weismantel. - De roman van zijn leven. - Herder, 4 M 20.-25%.

Voor duitschlezende lezers een boek dat hun volle aandacht waard is. Op zachte legendarische wijze maar tevens met de helle en duistere verwen der werkelijkheid laat Weismantel hier de gestalte, het werk, en de omringende wereld van Riemenschneider ontstaan. Kunstgeschiedkundig gezien is het de wereld der frankische laatgothiek. Geschiedkundig gezien is het de verwarring van den boerenkrijg waarin de mensch Riemenschneider verstrikt geraakt.

Terwijl in het eerste deel van dit boek de kunstenaar en de mensch, Riemenschneider, wordt behandeld; treedt in het tweede deel, de man van het openbaar leven op den voorgrond. Zijn hoedanigheid van stadsraad bracht hem in de handen van den beul die hem beide handen vermorzelde, deze handen die het mooiste hadden voortgebracht waarop de duitsche beeldhouwkunst bogen kan: de beelden te Würzburg, de altaren te Creglingen, Münnerstadt en Rothenburg. Dit was een van die gerechterlijke dwalingen die men in de Middeleeuwen bij de kastijding van een oproerige stad met onbezwaard gemoed begaan kon. Buiten dit tragisch voorval, dat een einde stelde aan zijne artistieke en politieke loopbaan, is daar ook deze eigenaardigheid in het leven van dezen tijdgenoot van Adam Krafft, Veit Storsz en Peter Vischer, dat hij tot viermaal toe in den echt trad. Op aangrijpende en toch zeer eenvoudige wijze heeft Weismantel het leven van dezen genialen man uitgebeeld. De wijze waarop hij het deed liet hem ook toe op diskrete manier zijn kunsthistorische beteekenis aan te geven en een diepgaande analyse van zijn verschillende scheppingen te geven zonder hierdoor den gang van het verhaal te belemmeren. Alles bijeen een belangrijk werk van een auteur van beteekenis, dat daarbij de bijzondere verdienste heeft een der meest innemende figuren uit de kunstgeschiedenis in wijderen kring bekend te maken.

We laten hieruit met toestemming van den auteur hierna een kort fragment uit dit mooie boek volgen.

De laatste dagen van Dill Riemenschneider
door Leo Weismantel.

Vijf jaren waren verloopen, toen de grijsaard Dill Riemenschneider van zijn zoon Jörg verlangde dat hij hem op zijn wagen nog eenmaal voeren zou buiten de stad.

Naar boven in den wijnberg wou hij nog eenmaal gaan.

Daar zat hij en zag naar beneden op het half afgebrande klooster Hemelpoort, ging dan met kleine stappen naar Rappolds tuin, tuurde daar op een stuk grasland.

Wat kon hij hier wel zien?

Zijn zoon Jörg wist het niet.

Heden was het vijf en dertig jaren geleden, dan had hij hier, hier op dit grasperk, Magdalena uit het Taubertal voor de eerste maal gezien.

Daar bij gindschen wijnstok zat ze geknield. Den volgenden dag vroeg hij aan zijnen zoon Jörg, hem naar Greglingen te voeren.

[pagina 238]
[p. 238]

Zijne vrouw zag hem zorgvol aan.

‘Hij pelgrimeert’, fluistert zij den zoon Jörg toe, ‘zoo doen het de menschen als zij de wereld verlaten! Hij neemt afscheid, zoo moeten wij het met hem doen!’

Hij sprak geen woord, de gansche weg lang, over de bergen heen, naar het Taubertal. Hij zat maar steeds in zichzelf verzonken als dacht hij in zichzelf na en bad. Dan voerde Jörg het gerij in een stil afgelegen dal naar de Heere Godskerk. En daar vonden zij het altaar van Maria's hemelvaart.

Dill Riemenschneider vond echter, voor het altaar gezeten, een oude vrouw. Die zat daar zoo diep ontroerd en zag naar de Eeuwige op die voor het altaar naar den hemel zweefde, en zoodra Dill ze zag - herkende hij haar - en zij ook keek naar hem en een bovenaardsch licht brak uit hare oogen.

‘Oh-oh’, sprak ze en hief hare handen naar de borst, als wou ze het hart vasthouden dat te breken dreigde.

Dan vielen hare blikken op zijne handen en zij lei hare handen op zijne handen en hij liet haar begaan.

‘Wat hebben zij u aangedaan?’

‘Oh - wat hebben zij mij aangedaan? - dat is niet het ergste geweest.

Erger is mij over vijf en dertig jaren overkomen, toen hebben ze mij niet enkel mijne handen genomen, - toen ontnamen zij U mij...!’

‘Oh - zijt u nog altijd de oude gek? - Niet een enkelen stond hebben zij mij u ontnomen en ik heb u bezeten mijn leven door sinds dien stond!

Hoe anders hadde ik kunnen leven?

Niet dat we elkaar hebben en mekaar met de oogen van het lichaam zien - niet dat is het geluk!

Heeft onze liefde niet een vrucht gedragen - die meer is dan een vrouw, die van een man zwanger werd, baren kan. Kijk - daar staat het!

En zij wees met de oogen naar het altaar. Ongestelden zullen hier genade en troost ontvangen, Dill!’

Zij streek over zijne handen.

Zij hebben u uwe handen vermorzeld, de ijdelen, de gewichtigdoenden, die zich als rechters der wereld gebaarden.

Gij zijt als een graankorrel die moet geplet worden om tot brood te worden voor ongetelden. Hebben zij het met onzen Heer en Heiland anders gedaan? Ook Hem hebben zij gemarteld en U heeft Hij uitverkoren, om als Hij zelf te lijden.

Wat scheelt U de prutserij, de roem dezer wereld? U wacht een kroon die menschenhanden niet vervaardigen en niet wegschenken.

Aldus heb ik in u geloofd, Dill!’

Dill zat nadenkend en keek voor zich heen. Daar kwam Jörg naderbij, de zoon, en Dill verzocht hem, naar buiten te gaan naar het gerij en daar van een kruik wijn die ze als nooddrank meevoerden, te halen een beker vol - en dan weder weg te gaan en te wachten tot hem vader roepen zou.

En toen Dill alleen was en de oude vrouw den wijnbeker in de handen hield verzocht haar meester Dill zijn jas te doorzoeken.

Daar haalde zij een doekje uit en vond er in gewikkeld een bete brood.

‘Kent gij dat nog? - Weet gij het nog, - dit hebt ge mij gegeven vóór vijf en dertig jaren opdat ik het bewaren zou, daar ik, indien ik het at, geen rust meer vinden zou, voor ik mijn weg terug vond. Doop het in den wijn!’

[pagina 239]
[p. 239]

Weenend nam de vrouw het drooge brood, weekte het en schoof meerdere der broodkorrels hem in den mond, en daar hij het vroeg, at zij de andere helft, en daarna dronken zij beiden den wijn.

‘Want nu is de stonde daar dat wij onzen weg terugvonden! Nu kan ik rustig sterven.’

En de vrouw leidde hem naar buiten, naar zijn gerij, en hielp hem het te bestijgen.

En Jörg voerde hem terug naar Würzburg, in de stad.

Irmgard Prestel: Die ritterlichen Abenteuer des Parzival und des Herzog Ernst - Herder 3 M 80-25%.

Een door Johannes Thiel prettig geïllustreerd sagenboek. Op eenvoudige wijze maar met veel spanning worden de oude legenden herwerkt en op nieuwe oorspronkelijke wijze voorgesteld. Voor duitsch lezende gevorderde kinderen is dit mooie boek een buitenkansje. Wie brengt het in het bereik van de vlaamsche jeugd?

D.V.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Hedendaagsche Vlaamsche romanciers en novellisten


auteurs

  • Dirk Vansina

  • Karel Vertommen

  • Oskar van der Hallen

  • Leo Weismantel

  • over Joris Baers