Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vooys. Jaargang 10 (1991-1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vooys. Jaargang 10
Afbeelding van Vooys. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van Vooys. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.43 MB)

Scans (22.77 MB)

ebook (7.65 MB)

XML (0.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vooys. Jaargang 10

(1991-1992)– [tijdschrift] Vooys–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 45]
[p. 45]

recensie
Mannen en maagden in Hollands tuin

Arie Jan Gelderblom, Mannen en maagden in Hollands tuin: interpretatieve studies van Nederlandse letterkunde 1575-1781. Amsterdam, Thesis Publishers. Ook verschenen als proefschrift, Rijksuniversiteit Utrecht, 1991.

Mannen en maagden in Hollands tuin. De titel is net iets te mooi om de indruk te wekken dat het hier gaat om een bedenkelijke Nederlandse inzending voor een internationaal filmfestival: het is de aanlokkelijke titel van het proefschrift van Arie Jan Gelderblom. Maar ook zij die hopen op de analyse van een dartel spektakel tussen de geraniums en de gladiolen, dienen zich te vergewissen van de ondertitel: Interpretatieve studies van Nederlandse letterkunde 1575-1781.

Gelderblom is renaissancist en zijn artikelen omspannen derhalve het tijdperk van de renaissance. Eén artikel is nieuw, de zeven andere zijn reeds eerder verschenen in de periode 1979-1991. Ze behandelen verschillende onderwerpen. Gelderblom schrijft in zijn inleiding: ‘Ze dienden zich aan, maar waarom ze me zo boeiden, kan ik niet altijd verklaren. Ik signaleer een paar onderlinge overeenkomsten: liedboeken, gedichten over buitenleven en polder, interessante auteurs, maar dat is niet afdoende. Misschien dit: de onderzochte teksten wilden meer dan alleen gelezen of gezongen worden. Ze wilden, al uitbeeldend, de werkelijkheid een beetje veranderen, maar kwamen daar niet altijd rond voor uit.’ (p. 12)

Mannen en maagden is een bundel interpretatieve studies. Deze studies willen tonen welke reacties en reflecties er op hun onderwerpen zijn in de negentiende- en twintigste-eeuwse literatuurge-schiedenis. Daarnaast willen ze ‘door uitleg en verduidelijking laten zien dat hun onderwerpen méér betekenissen mogelijk maken dan men tot dusver aannam.’ (p. 9) Gelderblom interpreteert ze op grond van, zoals hij schrijft, hun tekst en hun context.

Hij opteert daarbij doorgaans niet voor kleine, voorzichtige stapjes voorwaarts. Dat wil echter niet zeggen dat hij er zomaar in het wilde weg op los fantaseert: ‘In de volgende acht hoofdstukken heb ik teksten in contexten geplaatst, me ervan bewust dat de context niet bestaat en dat ik alle contexten nooit kan kennen. [...] Hierna confronteer ik teksten, om ze te kunnen interpreteren, met een of meer contexten; niet steeds met dezelfde, meestal met meer dan een tegelijk, maar altijd is de gebruikte context herkenbaar en benoembaar.’ (p. 10)

En dat is ook zo. Op zoek naar een betekenis van een tekst gooit Gelderblom het roer soms 180 graden om ten opzichte van zijn voorgangers, maar hij zal nooit nalaten te vermelden op basis waarvan hij dit doet. Het gebeurt nu eens door middel van een lang betoog (‘De maagd en de mannen’, p. 79-93) dan weer kort en zeer expliciet. In ‘De identiteit van een grijze dutter’ (p. 41-46) verantwoordt hij bij voorbeeld een interpretatie van een motief uit Constantijn Huygens' Voorhout (een oude man zit aan de haard en richt zich in lovende bewoordingen tot de dichter). Een interpretatie vanuit de iconologie: ‘De Nederlandse prent- en schilderkunst van de zestiende en zeventiende eeuw beeldt nogal eens een oude man af die met Huygens' grijze baas enige verwantschap vertoont, en dat niet alleen op het eerste gezicht. Men constatere zelf de gelijkenis aan de hand van de illustraties in een tentoonstellingscatalogus uit 1977: E. van Straaten: Koud tot op het bot. De verbeelding van de winter in de zestiende en zeventiende eeuw in de Nederlanden. Van Straaten laat duidelijk zien hoe een oude man, omgeven door leeftocht, in het barre seizoen zich warmend aan een haardvuur, in de iconologie een bekende uitbeelding is van de winter.’ (p. 42)

Vervolgens neemt Gelderblom zijn lezer mee op de weg waarlangs zijn interpretatie zich ontwikkelt. In het eerste artikel, ‘Rust na lust’ (p. 13-40), het enige dat speciaal voor dit proefschrift geschreven is, levert dat een spannend betoog op. Coornherts Lied-boeck (1575) wordt geconfronteerd met de biografische context en de context van de contemporaine artistieke produktie en receptie die het mogelijk maakt ‘literaire teksten te lezen tegen de achtergrond van de systemen van literaire conventies die vigeerden in de tijd dat de teksten werden geschreven.’ (p.10) Gelderblom laat met behulp hiervan zien dat, in tegenstelling tot wat Stuiveling en Bonger beweren, er sprake is van een samen-

[pagina 46]
[p. 46]

hang en doelbewuste ordening van de 55 liederen waaruit het Lied-boeck bestaat. De lezer ‘wandelt’ met hem door het Lied-boeck en vindt zo opeenvolgende argumenten die pleiten voor Gelderbloms zienswijze.

Toch zal de lezer zich misschien niet op alle momenten kunnen verenigen met de context die Gelderblom kiest of het resultaat daarvan. Dat is ook niet zijn bedoeling: ‘de beoefening van de literatuurhistorie is sterk afhankelijk van het “gesprek met de vorigen”. Dat “gesprek” moet steeds opnieuw worden gevoerd, omdat opvattingen over literatuur voortdurend veranderen. Dit boek streeft daarbij niet in de eerste plaats naar een definitieve fixering van eigen conclusies, maar wil op zijn beurt nieuwe reacties en reflecties uitlokken.’ (p. 9) Gelderblom ziet dit gesprek als een serieuze aangelegenheid, niet als een eerste mogelijkheid tot spuien van kritiek ter verheerlijking van des onderzoekers ik. Wanneer hij bij voorbeeld een poging doet tot ‘een observatie die de mythe van Constantijn Huygens als “zoon van het volk van Nederland” bij haar wortels betrapt’ (p. 50) laat hij zich allerminst verleiden tot voor de hand liggende cheap shots en een melig onderuit halen van zijn ‘vorigen’.

Die totale afwezigheid van egocentrisme en van een geforceerd populair toontje zorgt ervoor dat je als lezer snel sympathie opvat voor Gelderbloms visie en daarbij is diezelfde afwezigheid een van de redenen dat Mannen en maagden in Hollands tuin een bijzonder prettig leesbaar boek is. Gelderbloms stijl vloeit als olie, zijn uitleg is duidelijk en zijn beweringen zijn direct controleerbaar (ondanks de afwezigheid van het tegenwoordig bijna obligate notenapparaat van monstrueuze omvang, dat vaak de indruk wekt te willen zeggen: ‘Kijk eens hoe WAAR het is wat er in dit boek geschreven wordt!’). De onderwerpen van de artikelen vormen geen directe eenheid (al duiken de door de schrijver aangegeven elementen inderdaad diverse malen op) en de lezer wordt een aantal keren (maar niet altijd) van de hak op de tak gezet.

Een dergelijke opzet van een proefschrift is nieuw voor de letterenstudies. Wie naar een andere eenheid zoekt dan het tijdperk dat door het proefschrift wordt omvat, vindt die hier in de werkwijze en in de al genoemde reakties en reflecties op de literatuurgeschiedenis. Ze geven samen een goede en boeiende indruk hoe deze literatuurgeschiedenis een aanvechtbaar of onvolledig beeld kan vormen van zijn literatuur.

Een tweede verdienste van dit proefschrift is dat het Gelderbloms interpretatieve studies, eerst verspreid over zes verschillende boeken en tijdschriften, in één band brengt, onder het toeziend oog van de maagd (?) op het omslag. Want of je ze nu allemaal even goed vindt of niet, het lezen van Mannen en maagden leidt tot het besef dat een literair werk uit de Renaissance steeds met andere ogen bekeken kan worden, niet alleen als museumstuk, maar als een kunstwerk dat ook in onze tijd nog even goed kan ontroeren of de fantasie kan prikkelen als een modern boek. Zoals men bij voorbeeld ook de zogenaamde ‘oude’ muziek van (ik doe maar een greep) Monteverdi, Charpentier, Bach en Sweelinck telkens weer kan blijven uitvoeren, in steeds andere interpretaties en uitvoeringspraktijken die niet iedereen mooi hoeft te vinden, maar die er wel voor zorgen dat ze niet in de vergetelheid verdwijnt.

 

Hein van Eekert


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Mannen en maagden in Hollands tuin. Interpretatieve studies van Nederlandse letterkunde 1575-1781


auteurs

  • Hein van Eekert